ECLI:NL:RBSGR:2011:BP8655

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
15 maart 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
Awb 09/47832
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Uitzetting van een vreemdeling met een medische noodsituatie

In deze zaak heeft de rechtbank 's-Gravenhage op 15 maart 2011 uitspraak gedaan in een geschil tussen een Guinese vreemdeling, eiseres, en de Minister voor Immigratie en Asiel, verweerder. Eiseres had verzocht om uitstel van vertrek op grond van artikel 64 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000), omdat haar gezondheidstoestand haar uitzetting naar Guinee in de weg zou staan. De rechtbank heeft vastgesteld dat verweerder niet aan zijn vergewisplicht heeft voldaan, omdat hij niet heeft nagegaan met welke instelling of psychiater in Guinee hij contact zal opnemen om de behandeling van eiseres over te dragen. Tijdens de zitting is gebleken dat het brondocument, waar het Bureau Medische Advisering (BMA) zijn conclusie op baseerde dat de medicatie van eiseres in Guinee beschikbaar is, leeg was. Dit heeft geleid tot de conclusie dat verweerder niet voldoende heeft onderbouwd dat de medische zorg in Guinee adequaat is en dat er geen medische noodsituatie zal ontstaan bij uitzetting.

De rechtbank heeft het beroep van eiseres gegrond verklaard en het bestreden besluit van verweerder vernietigd. De rechtbank oordeelde dat het bestreden besluit in strijd was met de artikelen 3:2 en 7:12 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Eiseres heeft recht op een zorgvuldige afweging van haar medische situatie en de mogelijkheden voor behandeling in haar land van herkomst. De rechtbank heeft verweerder opgedragen om opnieuw op het bezwaar van eiseres te beslissen, met inachtneming van de overwegingen in deze uitspraak. Tevens is verweerder veroordeeld in de proceskosten van eiseres, die zijn vastgesteld op € 874,-.

Uitspraak

RECHTBANK ‘S-GRAVENHAGE
Nevenzittingsplaats Groningen
Sector Bestuursrecht
Vreemdelingenkamer
Zaaknummer: Awb 09/47832
Uitspraak in het geschil tussen:
X,
geboren op (…),
van Guinese nationaliteit,
V-nummer: (…),
eiseres,
gemachtigde: mr. S.R. Nohar, advocaat te Lemmer,
en
DE MINISTER VOOR IMMIGRATIE EN ASIEL,
(Immigratie- en Naturalisatiedienst),
te 's-Gravenhage,
verweerder,
gemachtigde: mr. W. Steenstra, ambtenaar ten departemente.
1. Ontstaan en loop van het geding
1.1. Op 8 september 2009 heeft eiseres verweerder verzocht om haar vanwege haar gezondheidstoestand uitstel van vertrek te verlenen op grond van artikel 64 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000). Verweerder heeft bij besluit van 23 oktober 2009 dit verzoek afgewezen. Hiertegen heeft eiseres op 26 oktober 2009 bezwaar gemaakt. Bij besluit van 2 december 2009 heeft verweerder het bezwaar ongegrond verklaard.
1.2. Op 23 december 2009 heeft eiseres tegen het hiervoor genoemde besluit op bezwaar beroep ingesteld bij de rechtbank. Op 12 februari 2010 zijn de gronden van beroep ingediend. Eiseres heeft bij faxbericht van 21 januari 2011 de gronden van beroep nader aangevuld en voorts een nader stuk overgelegd, te weten een schrijven van 19 mei 2010 van Altrecht geestelijke gezondheidszorg, crisisdienst Utrecht.
1.3. Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken aan de rechtbank toegezonden. De griffier heeft de van verweerder ontvangen stukken aan eiseres toegezonden en haar in de gelegenheid gesteld nadere gegevens te verstrekken. Verweerder heeft bij faxbericht van 28 januari 2011 op voorhand de pleitnota overgelegd.
1.4. Het beroep is behandeld ter openbare zitting van 1 februari 2011. Eiseres is aldaar in persoon verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen. Het onderzoek is ter zitting gesloten.
2. Rechtsoverwegingen
Feiten en standpunten van partijen
2.1. Naar aanleiding van het verzoek van eiseres van 8 september 2009 om toepassing van artikel 64 Vw 2000 heeft verweerder op 23 september 2009 het Bureau Medische Advisering (BMA) gevraagd advies uit te brengen inzake de toepasselijkheid van artikel 64 Vw 2000. Op 14 oktober 2009, ingekomen bij verweerder op 22 oktober 2009, heeft het BMA een medisch advies uitgebracht.
2.2. In dit advies is (onder ‘A. Persoonsgebonden vragen’) over (de aard van) de medische klachten onder meer vermeld (onder 1a en 1b):
“Betrokkene vertelt dat zij al geruime tijd klachten heeft en dat ze sinds januari 2008 onder behandeling is in het Asielzoekersteam Utrecht-Oost (RIAGG). Zij klaagt over slapeloosheid, huilbuien, emotionaliteit, suïcidaliteit, achterdocht, angst, hoort af en toe stemmen die haar bedreigen en willen doden en vergeetachtigheid. De diagnose depressieve stoornis met suïcidaliteit werd gesteld. Ze vertelt dat ze 1x per week bij de sociaal psychiatrisch verpleegkundige (spv) komt voor ondersteunende contacten en 1x per maand bij de psychiater voor medicatieconsulten. Ze vertelt dat ze niet meer wil leven, maar dankzij het geloof het volhoudt; ze heeft geen suïcidale plannen wel suïcidale gedachten. Ze wordt behandeld met Mirtazepine (antidepressivum). Ze is verder bekend met sikkelcelanemie.”
Over de ondergane medische behandeling is onder meer vermeld (onder 2a, 2b en 2c):
“Betrokkene wordt door de psychiater behandeld door de RIAGG met farmacotherapie en ze heeft gesprekscontacten met de spv. Deze behandeling zal nog geruime tijd voortduren.”
Vraag 3 luidt:
“Zal, gelet op de huidige medische inzichten, het uitblijven van de onder 2 genoemde behandeling leiden tot een medische noodsituatie op korte termijn?”
Het door het BMA gegeven antwoord op vraag 3 luidt:
“Ja. Betrokkene is bekend met een depressieve stoornis met suïcidaliteit. Ze wordt door de RIAGG behandeld met ondersteunende contacten en een antidepressivum. Ondanks behandeling heeft ze nog regelmatig suïcidale gedachten en slaapstoornissen. Er is een fragiele psychiatrische status. De behandeling mag niet gestaakt worden vanwege de grote kans op escalatie (psychische decompensatie) op korte termijn. Bij het staken van behandeling is een acute medische noodsituatie in deze fase niet uit te sluiten.”
Vraag 4a luidt:
“Kan betrokkene reizen per vliegtuig, trein, auto of boot, met of zonder medische reisvoorwaarden? (Kunt u hierbij aangeven welke medische reisvoorwaarden bij de reis vooraf, tijdens en of direct na de reis noodzakelijk zijn?)”
Het door het BMA gegeven antwoord op vraag 4a luidt:
“Ja, onder begeleiding van een psychiatrisch geschoolde verpleegkundige, gelet op de suïcidale gedachtes en haar kwetsbaarheid. Voor de reis dient zij haar medicatie volgens voorschrift in te nemen, tijdens de reis dient zij de voorgeschreven medicatie te gebruiken. Na de reis dient de behandeling te worden voortgezet. Het is verstandig dat zij een kleine voorraad medicatie (bijv. voor 1 maand) meeneemt. Indien voldaan kan worden aan bovengestelde voorwaarden is reizen mogelijk. In dat geval wordt betrokkene conform de huidige medische inzichten in staat geacht te reizen met gangbare vervoermiddelen als boot, trein, bus, auto en vliegtuig.”
In het advies is (onder ‘B. Landgebonden vragen’) op de vraag of, in algemeen medisch-technische zin, voor de 1a en 1b beschreven klachten behandeling op enige plaats in Guinee aanwezig is, vermeld onder 5a:
“Uitgaande van de juistheid van de beschikbare informatie m.b.t. de therapiemogelijkheden in het land van herkomst/land van eventuele verwijdering, concludeer ik dat deze voldoende zijn.”
Op de vraag waaruit deze behandeling – indien aanwezig – bestaat en waar bedoelde behandeling wordt gegeven, is vermeld onder 5b:
“Uit brondocument GN 1444-2009 blijkt dat de medicatie die betrokkene gebruikt beschikbaar is en uit brondocument GN 1485-2009 blijkt dat behandeling van de klachten van betrokkene door een psychiater mogelijk zijn.”
2.3. Verweerder heeft in het bestreden besluit en in het daarin ingelast besluit in primo overwogen dat artikel 64 Vw 2000 niet op eiseres van toepassing is omdat uit het BMA-advies van 14 oktober 2009 blijkt dat eiseres in staat is om te reizen als aan de gestelde reisvoorwaarden wordt voldaan. Voorts is weliswaar bij het staken van de behandeling een medische noodsituatie op korte termijn te verwachten, maar uit het BMA-advies blijkt tevens dat er adequate behandelmogelijkheden aanwezig zijn in Guinee waardoor er geen medische noodsituatie zal ontstaan. Er is derhalve bij uitzetting ook geen sprake van een mogelijke schending van artikel 3 van het Verdrag ter bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). Ten aanzien van de voorwaarde die gesteld wordt voor het reizen, in casu dat eiseres vergezeld moet worden van een spv-er en voorzien moet zijn van medicijnen, heeft verweerder zich in algemene zin laten informeren door de Dienst Terugkeer en Vertrek (DT&V) over de wijze waarop een reisvoorwaarde gerealiseerd wordt. Gebleken is dat indien aan alle in het medisch advies gestelde voorwaarden is voldaan, de vreemdeling wordt overgebracht naar een uitzetcentrum (UC). Op het UC wordt er een vlucht aangevraagd en wordt alle benodigde (medische) informatie aan de Koninklijke Marechaussee (KMar) gestuurd ten behoeve van de (medische) escorts. Er is ook al ervaring met zaken waarin op deze wijze succesvol aan de reisvoorwaarden is voldaan en uitzetting heeft plaatsgevonden. Vanwege deze informatie bestaat er geen aanleiding om op voorhand te concluderen dat niet aan de reisvoorwaarden kan worden voldaan. Mochten de reisvoorwaarden overigens niet geregeld kunnen worden, dan zal eiseres niet worden uitgezet. De stellingen dat alleen minieme psychische klachten in het land van herkomst kunnen worden behandeld en dat eiseres in haar land van herkomst geen contacten meer heeft en derhalve niet op mantelzorg kan terugvallen, treffen, bij gebrek aan onderbouwing, geen doel.
2.4. Onder verwijzing naar hetgeen zij naar voren heeft gebracht in de gronden van bezwaar, welke zij als herhaald en ingelast wenst te beschouwen, stelt eiseres zich op het standpunt dat verweerder had dienen te onderzoeken of daadwerkelijk aan de reisvoorwaarden kan worden voldaan op het moment van het nemen van de beslissing in eerste aanleg. Deze vraag dient niet pas beantwoord te worden tijdens een eventueel verblijf van eiseres in een UC na afloop van de procedure. Gelet hierop is het bestreden besluit strijdig met het zorgvuldigheidsbeginsel en het motiveringsbeginsel.
Eiseres heeft bij faxbericht van 21 januari 2011 de gronden van beroep nader aangevuld en voorts een nader stuk overgelegd, te weten een schrijven van 19 mei 2010, ondertekend door L. Goedhard (psychiater i.o.), N. de Jong (MW-VO) en (voor gezien) dr. A.W. Braam (psychiater), allen verbonden aan Altrecht geestelijke gezondheidszorg, crisisdienst Utrecht. In dit schrijven is onder meer vermeld (onder ‘Conclusie’) dat een vroegtijdige terugkeer naar Guinee zonder duidelijkheid over haar veiligheid en die van haar oma en zus aldaar het psychiatrisch toestandsbeeld zal doen verslechteren. Het risico op een balanssuïcide is dan hoog. Eiseres ziet immers suïcide als redmiddel wanneer ze helemaal geen controle meer heeft dan wel ervaart in haar leven.
Eiseres stelt dat, gelet op het voorgaande, bij terugkeer naar haar land van herkomst het risico op suïcide hoog is. Verweerder had daarom artikel 64 Vw 2000 op haar van toepassing moeten verklaren.
2.5. De gemachtigde van verweerder heeft ter zitting meegedeeld dat verweerder naar aanleiding van de beantwoording, door het BMA, van de vragen 3 en 4 in het medisch advies van 14 oktober 2009, de volgende aanvullende vraag aan het BMA heeft gesteld:
“Moet deze reisvoorwaarde [te weten: dat ‘na de reis de behandeling dient te worden voortgezet’] worden gelezen als gegarandeerde overdracht aan een psychiater in Guinee of dient (en kan) eiseres zelf zorg dragen voor deze overdracht? In het kader van de vergewisplicht van de minister is deze vraag relevant.”
Bij nota van 27 januari 2011 (verzonden aan verweerder op 31 januari 2011) heeft het BMA deze vraag aldus beantwoord:
“In verband met uw vraag had ik op 27 januari 2011 telefonisch overleg met collega
R. Monlahal, opsteller van het advies van 14 oktober 2009. De reisvoorwaarde moet gelezen worden als een gegarandeerde overdracht aan een psychiater in Guinee.”
2.6. De gemachtigde van verweerder heeft voormelde nota van 27 januari 2011 van het BMA ter zitting overgelegd. Vervolgens heeft de gemachtigde van verweerder ter zitting meegedeeld dat verweerder zich, naar aanleiding van dit antwoord van het BMA, thans op het standpunt stelt dat verweerder niet aan zijn vergewisplicht heeft voldaan omdat hij niet is nagegaan met welke instelling en/of psychiater verweerder (of de DT&V) vóór uitzetting van eiseres contact zal opnemen teneinde afspraken te maken over de datum en wijze waarop de behandeling zal worden overgedragen. Verweerder verzoekt de rechtbank daarom de bestuurlijke lus toe te passen en hem in de gelegenheid te stellen alsnog aan zijn vergewisplicht te voldoen.
2.7. In het verlengde van verweerders gewijzigde standpunt, zoals dit standpunt ter zitting door verweerders gemachtigde is meegedeeld (zie het hiervoor vermelde in 2.6.), heeft de rechtbank verweerder voorgehouden dat zich in het haar ter beschikking gestelde dossier ten name van eiseres wel het brondocument GN 1444-2009 (waarnaar door het BMA wordt verwezen bij de beantwoording van vraag 5b in het medisch advies van 14 oktober 2009) bevindt met daarin opgenomen een aantal vragen (het zogeheten REQUEST FORM), doch het brondocument met datzelfde nummer (dus GN 1444-2009) waarin de antwoorden op die vragen zouden dienen te staan (het zogeheten ANSWER FORM), is leeg. De rechtbank heeft verweerder vervolgens voorgehouden dat derhalve niet inzichtelijk is waar het BMA zijn antwoord op 5b, te weten dat ‘uit brondocument GN 1444-2009 blijkt dat de medicatie die betrokkene gebruikt beschikbaar is’ op heeft gebaseerd.
2.8. Daarop heeft de gemachtigde van verweerder ter zitting aangegeven dat ook het ANSWER FORM met nummer GN 1444-2009 dat zich in verweerders dossier bevindt, leeg is, en dat dat bij de voorbereiding van de onderhavige zaak aan zijn aandacht is ontsnapt.
In elk geval moet de conclusie zijn dat verweerder, gelet op deze gebreken in de besluitvorming, met het bestreden besluit geen recht heeft gedaan aan eiseres; verweerder zal zich dan ook niet verzetten tegen gegrondverklaring van het beroep, aldus de gemachtigde van verweerder ter zitting.
2.9. Desgevraagd heeft de gemachtigde van verweerder vervolgens ter zitting meegedeeld dat verweerder om hem moverende redenen evenwel niet bereid is om over te gaan tot intrekking van het bestreden besluit, doch dat verweerder de uitspraak van de rechtbank wenst af te wachten.
Beoordeling van het beroep
2.10. De rechtbank merkt allereerst op dat haar niet duidelijk is geworden om welke reden(en) verweerder – gelet op zijn ter zitting (in tweede instantie; dat wil zeggen na eerst aan de rechtbank te hebben verzocht om toepassing van de bestuurlijke lus) gedane mededeling dat verweerder zich niet zal verzetten tegen gegrondverklaring van het beroep (zie het hiervoor vermelde in 2.8.) – niet bereid is om over te gaan tot intrekking van het bestreden besluit. Het komt de rechtbank voor dat, vanuit een oogpunt van proceseconomie, intrekking van het bestreden besluit wel zo efficiënt zou zijn geweest. Nu verweerder evenwel heeft laten weten daartoe niet bereid te zijn, zal de rechtbank thans over gaan tot de beoordeling van het beroep.
2.11. Ingevolge vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (bijvoorbeeld haar uitspraak van 1 december 2010 in zaak nr. 201002688/1/V3 en, meer recent, haar uitspraak van 22 februari 2011 in zaak nr. 201004254/1/V1; www.raadvanstate.nl) dient verweerder zich reeds bij de beoordeling of artikel 64 Vw 2000 op een vreemdeling van toepassing is, ervan te vergewissen dat het mogelijk is dat bij de daadwerkelijke verwijdering van de desbetreffende vreemdeling aan de door het BMA aan de uitzetting verbonden voorwaarden wordt voldaan en dat niet kan uitstellen tot het moment waarop daadwerkelijk tot verwijdering wordt overgegaan. Voorts volgt uit deze rechtspraak dat, indien verweerder in het onderliggende besluit inzichtelijk heeft gemaakt met welke concreet bij naam genoemde behandelaars dan wel instellingen vóór uitzetting van de desbetreffende vreemdeling contact zal worden opgenomen teneinde aan de door het BMA gestelde voorwaarde van fysieke overdracht te voldoen en verweerder in dat besluit tevens heeft toegezegd dat die vreemdeling niet zal worden uitgezet ingeval de fysieke overdracht niet kan worden geregeld, hij aan vorenbedoelde vergewisplicht heeft voldaan. Deze vergewisplicht strekt evenwel niet zover dat de fysieke overdracht reeds ten tijde van de totstandkoming van dat besluit, voor zover dit feitelijk al mogelijk zou zijn geweest, geregeld en gegarandeerd dient te zijn.
2.12. De rechtbank overweegt als volgt.
Verweerder heeft eerst in beroep navraag gedaan bij het BMA omtrent de betekenis van de reisvoorwaarde, vermeld in 4a van het medisch advies van 14 oktober 2009, dat ‘na de reis de behandeling [dient] te worden voortgezet’.
Bij nota van 27 januari 2011 heeft het BMA bericht dat de reisvoorwaarde moet worden gelezen als een gegarandeerde overdracht aan een psychiater in Guinee. Dit gebrek in de besluitvorming werkt in zoverre door dat verweerder in het bestreden besluit (tevens) niet aan de, hiervoor onder 2.11. vermelde, vergewisplicht heeft voldaan.
Daarnaast is het zich in het dossier ten name van eiseres bevindende (onder 5b van het medisch advies van 14 oktober 2009 vermelde) brondocument GN 1444-2009 (het ANSWER FORM met dat nummer) leeg. Dit aspect is ter zitting aan de orde geweest (zie het hiervoor in 2.7. en 2.8. vermelde). Daardoor is niet bekend of de medicatie die eiseres gebruikt beschikbaar is in haar land van herkomst.
2.13. Gelet op het voorgaande is het beroep gegrond. Het bestreden besluit dient te worden vernietigd wegens strijd met de artikelen 3:2 en 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Hetgeen overigens is aangevoerd, behoeft geen bespreking (meer).
2.14. Voor veroordeling overeenkomstig artikel 8:75, eerste lid, Awb van een partij in de kosten die de andere partij in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken, bestaat thans aanleiding. Het bedrag van de te vergoeden proceskosten moet naar het oordeel van de rechtbank worden bepaald op € 874,- [1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting].
3. Beslissing
De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit van 2 december 2009;
- bepaalt dat verweerder opnieuw op het bezwaar dient te beslissen, met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten ad € 874,- en bepaalt dat verweerder deze kosten en het griffierecht ad € 150,- aan eiseres dient te vergoeden.
Aldus gegeven door mr. R. Depping en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van mr. P.C.J. Timmerman-Lindeijer als griffier op 15 maart 2011.
De griffier, De rechter,
Tegen de uitspraak kunnen partijen binnen vier weken na de datum van verzending van deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, onder vermelding van “hoger beroep vreemdelingenzaken”, postbus 16113, 2500 BC
’s-Gravenhage. Ingevolge artikel 85 Vw 2000 dient het beroepschrift, in aanvulling op de vereisten gesteld in artikel 6:5 Awb, één of meer grieven tegen de uitspraak te bevatten. Artikel 6:6 Awb is niet van toepassing, indien niet is voldaan aan de vereisten genoemd in artikel 6:5, eerste lid, onder c en d, Awb of aan het eerste lid of tweede lid van artikel 85 Vw 2000.
Afschrift verzonden: