Zittinghoudende te Amsterdam
uitspraak van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken
[eiser],
geboren op [geboortedatum] 1983, van Mongolische nationaliteit, eiser,
gemachtigde: mr. R.M. Seth Paul, advocaat te Amsterdam
de minister voor Immigratie en Asiel,
verweerder,
gemachtigde: mr. M.D. Gunster, werkzaam bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst.
Op 21 januari 2011 is eiser op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet (Vw) 2000 in bewaring gesteld.
Bij beroepschrift van 26 januari 2011 heeft eiser beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder tot oplegging van de vrijheidsontnemende maatregel.
Ingevolge artikel 94, eerste lid, van de Vw 2000 houdt het beroep tevens in een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
De rechtbank heeft het beroep behandeld ter openbare zitting van 8 februari 2011. Eiser is in persoon verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder is vertegenwoordigd door zijn voornoemde gemachtigde. Ook was ter zitting aanwezig G. Lunter-Tuvdenbaatar als tolk in de Mongoolse taal. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting gesloten.
1. Eiser heeft ter zitting onder andere aangevoerd - zakelijk weergegeven - dat het terugkeerbesluit na het tijdstip van inbewaringstelling is uitgevaardigd. Reeds daarom dient de inbewaringstelling onrechtmatig te worden geacht. Daarbij wijst hij op de uitspraak van deze rechtbank en nevenzittingsplaats van 13 januari 2011 (LJN: BP1676).
2. Verweerder heeft het volgende - zakelijk weergegeven - aangevoerd. De eis dat de bewaring door een terugkeerbesluit dient te worden voorafgegaan kan niet aan de Richtlijn 2008/115/EG van het Europees Parlement en de Raad van 16 december 2008 over gemeenschappelijke normen en procedures in de lidstaten voor de terugkeer van onderdanen van derde landen die illegaal op hun grondgebied verblijven (Terugkeerrichtlijn) worden ontleend. Wel dient een terugkeer- of verwijderingsprocedure te lopen. Blijkens het M122 model en de mutatie met als nummer [ ], waaruit de strafrechtelijke invrijheidstelling blijkt, is eiser op 21 januari 2011aan de Vreemdelingendienst overgedragen, na een strafrechtelijk voortraject dat op 17 januari 2011 is aangevangen. Deze overdracht op 21 januari 2011 impliceert dat een verwijderingprocedure is aangevangen, aldus verweerder.
3.1. De rechtbank constateert dat eiser op 21 januari 2011 om 13:45 uur in bewaring is gesteld. Op diezelfde dag is om 13:56 uur een terugkeerbesluit opgelegd. Het terugkeerbesluit is dus na het tijdstip van inbewaringstelling uitgevaardigd.
3.2. Artikel 6, eerste lid, van de Terugkeerrichtlijn luidt:
Onverminderd de in de leden 2 tot en met 5 vermelde uitzonderingen, vaardigen de lidstaten een terugkeerbesluit uit tegen de onderdaan van een derde land die illegaal op hun grondgebied verblijft.
3.3. Artikel 15, eerste lid, van de Terugkeerrichtlijn luidt:
Tenzij in een bepaald geval andere afdoende maar minder dwingende maatregelen doeltreffend kunnen worden toegepast, kunnen de lidstaten de onderdaan van een derde land jegens wie een terugkeerprocedure loopt alleen in bewaring houden om zijn terugkeer voor te bereiden en/of om de verwijderingsprocedure uit te voeren, met name indien:
a) er risico op onderduiken bestaat, of
b) de betrokken onderdaan van een derde land de voorbereiding van de terugkeer of de verwijderingsprocedure ontwijkt of belemmert.
De bewaring is zo kort mogelijk en duurt niet langer dan de voortvarend uitgevoerde voorbereiding van de verwijdering.
3.4. Ingevolge artikel 15, eerste lid, van de Terugkeerrichtlijn, kan een vreemdeling enkel in bewaring worden gesteld, indien jegens hem of haar een terugkeerprocedure loopt. Uit artikel 6, eerste lid, van de Terugkeerrichtlijn volgt dat, de in lid twee en drie genoemde uitzonderingen daargelaten, een terugkeerprocedure aanvangt met het uitvaardigen van een terugkeerbesluit. Naar het oordeel van de rechtbank zijn voornoemde bepalingen van de Terugkeerrichtlijn voldoende duidelijk en onvoorwaardelijk zodat eiser op deze bepalingen een direct beroep toekomt.
3.5 Naar het oordeel van de rechtbank volgt uit artikel 15, eerste lid, in samenhang gelezen met artikel 6, eerste lid, van de Terugkeerrichtlijn dat alvorens eiser in bewaring kon worden gesteld, aan hem een terugkeerbesluit diende te zijn uitgevaardigd. Het standpunt van verweerder dat een terugkeerbesluit niet nodig is alvorens een vreemdeling in bewaring te stellen wordt dan ook niet gevolgd. De rechtbank verwijst daartoe naar een uitspraak van deze rechtbank van 13 januari 2011 (AWB 11/00140).
3.6. Naar het oordeel van de rechtbank ligt in de overdracht van eiser aan de vreemdelingendienst niet een terugkeerbesluit besloten. Deze overdracht heeft immers als doel dat verweerder in staat wordt gesteld te controleren of een vreemdeling verwijderd dient te worden en zo ja, of hij in bewaring gesteld dient te worden. Daarmee is nog niet een verwijderingstraject gestart, omdat nog niet is beslist of dat zal gebeuren. Het enkele feit dat in het strafrechtelijk voortraject een identiteitsonderzoek heeft plaatsgevonden, maakt dit oordeel niet anders. Deze handeling impliceert immers geen beslissing gericht op eisers uitzetting, maar dient ter vaststelling van eisers identiteit en verblijfsrechtelijke positie.
3.7. Nu het terugkeerbesluit eerst is uitgevaardigd nadat eiser in bewaring is gesteld, is de rechtbank van oordeel dat de inbewaringstelling onrechtmatig was vanaf het moment van de inbewaringstelling.
4. De rechtbank verklaart het beroep gegrond en beveelt de onmiddellijke opheffing van de bewaring. Hetgeen overigens door eiser is aangevoerd behoeft geen bespreking.
5. De rechtbank ziet in het vorenstaande aanleiding eiser ten laste van de Staat der Nederlanden een vergoeding als bedoeld in artikel 106 van de Vw 2000 toe te kennen en wel tot een bedrag € 80,-- per dag dat eiser in het huis van bewaring ten onrechte aan de vrijheidsontnemende maatregel onderworpen is geweest, derhalve in totaal € 1.520,--.
6. Gelet op het voorgaande is er aanleiding om verweerder als de in het ongelijk gestelde partij te veroordelen in de kosten die eiser in verband met de behandeling van het beroep bij de rechtbank redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn op de voet van het bepaalde in het Besluit proceskosten bestuursrecht vastgesteld op € 874,-- als kosten van verleende rechtsbijstand (1 punt voor het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting; waarde per punt € 437,--, wegingsfactor 1).
- verklaart het beroep gegrond;
- beveelt dat verweerder de bewaring onmiddellijk opheft;
- veroordeelt de Staat der Nederlanden tot vergoeding van de schade, groot €1.520 ,-- (zegge: vijftienhonderdtwintig euro), te betalen aan eiser;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag groot € 874,-- (zegge: achthonderd vier en zeventig euro euro), te betalen aan de griffier van deze rechtbank.
Deze uitspraak is gedaan op 9 februari 2011 door mr. J. Jonkers, rechter, in tegenwoordigheid van mr. A. El Markai , griffier, en bekendgemaakt door verzending aan partijen op de hieronder vermelde datum.
Tegen deze uitspraak staat hoger beroep open op de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (adres: Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak, Hoger beroep vreemdelingenzaken, Postbus 16113, 2500 BC 's-Gravenhage). De termijn voor het instellen van hoger beroep bedraagt één week. Naast de vereisten waaraan het beroepschrift moet voldoen op grond van artikel 6:5 van de Awb (zoals het overleggen van een afschrift van deze uitspraak) dient het beroepschrift ingevolge artikel 85, eerste lid, van de Vw 2000 een of meer grieven te bevatten. Artikel 6:6 van de Awb (herstel verzuim) is niet van toepassing.