ECLI:NL:RBSGR:2011:BP8092

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
8 maart 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
Awb 11/6601 VRONTN/CM
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatige staandehouding en bewaring van vreemdeling in internationale trein

In deze zaak heeft de rechtbank 's-Gravenhage op 8 maart 2011 uitspraak gedaan in een beroep tegen de maatregel van bewaring van een Nigeriaanse vreemdeling, die op 24 februari 2011 in bewaring was gesteld met het oog op uitzetting. De vreemdeling was staandegehouden tijdens een controle in de internationale trein van Brussel naar Amsterdam. De rechtbank oordeelde dat de staandehouding onrechtmatig was, omdat deze in feite gelijkstond aan een grenscontrole, wat niet was toegestaan zonder de juiste wettelijke basis. De rechtbank concludeerde dat de controle in de internationale trein hetzelfde effect had als een grenscontrole, wat in strijd was met de geldende wetgeving. Hierdoor was ook de daaropvolgende inbewaringstelling onrechtmatig. De rechtbank verklaarde het beroep gegrond, beval de opheffing van de bewaring met ingang van de uitspraakdatum en kende de vreemdeling een schadevergoeding toe van € 1.060,- voor de tijd die hij in bewaring had doorgebracht. Daarnaast werd de verweerder veroordeeld in de proceskosten, die op € 874,- werden begroot. De uitspraak benadrukt de noodzaak van een zorgvuldige afweging van belangen bij de toepassing van vreemdelingenrecht en de wettelijke vereisten voor het uitvoeren van controles.

Uitspraak

RECHTBANK ‘s-GRAVENHAGE
Sector Bestuursrecht
vreemdelingenkamer
nevenzittingsplaats Almelo
regnr.: Awb 11/6601 VRONTN/CM
uitspraak van de enkelvoudige kamer
op het beroep tegen de maatregel van bewaring op grond van artikel 59 Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000), toegepast ten aanzien van de vreemdeling genaamd althans zich noemende:
[naam eiser],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats],
van Nigeriaanse nationaliteit,
thans verblijvende in [plaats detentie]
justitienummer: [..],
eiser,
gemachtigde: mr. W.P.R. Peeters, advocaat te Rijsbergen;
tegen
DE MINISTER VOOR IMMIGRATIE EN ASIEL,
verweerder,
vertegenwoordigd door mr. J.P. Guerain, ambtenaar van de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND).
1. Procesverloop
Op 24 februari 2011 is eiser met het oog op de uitzetting in bewaring gesteld (op grond van artikel 59, eerste lid aanhef en onder a, Vw 2000).
Eiser heeft op 24 februari 2011 tegen de maatregel van bewaring beroep ingesteld. Dit beroep strekt mede tot toekenning van schadevergoeding.
Het beroep is behandeld ter zitting van 7 maart 2011. Eiser is in persoon verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen. Ter zitting was een tolk aanwezig.
2. Standpunten
Eiser heeft de rechtbank verzocht het beroep gegrond te verklaren, de opheffing van de bewaring te bevelen en schadevergoeding toe te kennen.
Verweerder heeft de rechtbank verzocht het beroep ongegrond te verklaren en het verzoek om toekenning van schadevergoeding af te wijzen.
3. Overwegingen
Beoordeeld dient te worden of de toepassing en tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring in overeenstemming zijn met de wettelijke vereisten dan wel bij afweging van alle daarbij betrokken belangen in redelijkheid gerechtvaardigd zijn.
In geschil is allereerst of de staandehouding van eiser rechtmatig is. Eiser is staandegehouden bij een controle in de internationale trein Brussel - Amsterdam, rijdend over het traject Roosendaal - Rotterdam. Eiser stelt dat hij in feite bij een grenscontrole staande is gehouden. De rechtbank heeft verweerder voorafgaand aan de zitting vragen gesteld omtrent de staandehouding, mede in relatie met een uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling) van 28 december 2010 (201010791/1/V3). Verweerder heeft zich bij brief van 4 maart 2011 op het standpunt gesteld dat eiser door verbalisanten op grond van artikel 51 Vw 2000 is staandegehouden bij uitoefening van de algemene toezichthoudende taak. Verweerder stelt voorts dat deze bevoegdheid overal in Nederland geldt. Dat eiser in de internationale trein de grens is gepasseerd, is in dit geval naar het oordeel van verweerder niet van belang. Uit diverse steekproeven is verder gebleken dat juist in internationale treinen regelmatig vreemdelingen zijn aangetroffen, die niet rechtmatig verbleven in Nederland en op onrechtmatige wijze reisden of gesignaleerd stonden. Daaruit heeft verweerder, mede op basis van ervarings- of omgevingsgegevens, afgeleid dat sprake is van een objectief redelijk vermoeden van illegaal verblijf.
De rechtbank overweegt als volgt.
Uit de eerdergenoemde uitspraak van de Afdeling en het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie (hierna: het Hof) van 2 juni 2010, gevoegde zaken C-188/10 en C-189/10, Melki en Abdeli (hierna: het arrest), leidt de rechtbank af dat het enkele feit dat het doel van een controle ter uitvoering van de bevoegdheid van artikel 51 Vw 2000 verschilt van dat van een grenscontrole, niet betekent dat een dergelijke controle reeds hierom niet hetzelfde effect als een grenscontrole kan hebben. Daarom heeft het Hof in de punten 74 en 75 van het arrest overwogen dat een nationale wettelijke regeling op grond waarvan een controlebevoegdheid wordt uitgeoefend, dient te voorzien in het noodzakelijke kader voor het uitoefenen van die bevoegdheid om te waarborgen dat de uitoefening ervan niet hetzelfde effect als een grenscontrole kan hebben.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft een controle als thans in het geding hetzelfde effect als een grenscontrole. Blijkens de brief van verweerder van 4 maart 2011 en blijkens hetgeen ter zitting is gesteld namens verweerder voert verweerder uitsluitend controles uit in internationale treinen. Controles in nationale treinen worden niet uitgevoerd. Verweerder heeft gesteld dat de controles juist in internationale treinen worden uitgevoerd omdat uit steekproeven blijkt dat zich daarin vreemdelingen plegen te bevinden die niet legaal in Nederland verblijven. Verweerder heeft ter zitting gesteld dat dergelijke steekproeven voor zover hem bekend niet in binnenlandse treinen zijn gehouden. De rechtbank concludeert daaruit dat de inspanningen van verweerder gericht zijn op grensoverschrijding door vreemdelingen en het vervolgens middels controles opsporen van vreemdelingen. Daarmee wordt in effect bewerkstelligd dat een grenscontrole wordt uitgevoerd. Dat de trein niet gecontroleerd is na het passeren van de grens maar eerst nadat het eerste station in Nederland is gepasseerd doet daaraan naar het oordeel van de rechtbank niet af. De rechtbank is derhalve van oordeel dat eiser op onrechtmatige wijze is staandegehouden.
De rechtbank overweegt voorts dat de uitspraak van de Afdeling van 20 augustus 2008 (LJN: BG2245), waarnaar verweerder verwijst, het vorenstaande niet anders maakt, nu genoemde uitspraak niet ziet op een controle in de nabijheid van de Nederlandse grens.
De onrechtmatigheid van de staandehouding maakt de daaropvolgende inbewaringstelling, indien aan alle in de wet gestelde vereisten daarvoor is voldaan, eerst onrechtmatig, indien de met de bewaring gediende belangen niet in redelijke verhouding staan tot de ernst van het gebrek en de daardoor geschonden belangen. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zowel ter zitting als in de brief van 4 maart 2011 geen belangen gesteld op grond waarvan moet worden geoordeeld dat de onrechtmatigheid van de staandehouding van eiser geen gevolgen heeft voor de rechtmatigheid van de bewaring. Gelet hierop en op de belangen ter bescherming waarvan het betrokken voorschrift strekt, is de maatregel van bewaring bij afweging van de daarbij betrokken belangen in redelijkheid niet gerechtvaardigd te noemen.
Het beroep is reeds hierom gegrond. Hetgeen overigens is aangevoerd behoeft derhalve geen bespreking.
De bewaring dient te worden opgeheven met ingang van heden, 8 maart 2011.
Naar het oordeel van de rechtbank zijn er, alle omstandigheden, waaronder de levensomstandigheden van eiser in aanmerking genomen, gronden van billijkheid aanwezig om eiser ten laste van de Staat een schadevergoeding toe te kennen van € 105,- per dag dat eiser vanaf 24 februari 2011 heeft doorgebracht in een politiecel en € 80,- per dag voor de dagen die eiser vanaf 28 februari 2011 heeft doorgebracht in het Huis van Bewaring. Dit betekent dat een schadevergoeding van in totaal € 1.060,- zal worden toegekend.
Omdat het beroep gegrond wordt verklaard bestaat aanleiding verweerder te veroordelen tot vergoeding van de door eiser gemaakte proceskosten begroot op € 874,- (1 punt voor het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting), onder aanwijzing van verweerder die deze kosten aan de griffier van deze rechtbank, nevenzittingsplaats Almelo, moet voldoen.
4. Beslissing
De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- beveelt de opheffing van de bewaring met ingang van heden;
- kent aan eiser ten laste van de Staat der Nederlanden een vergoeding toe van
€ 1.060,-;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten begroot op € 874,-, onder aanwijzing van verweerder die deze kosten aan de griffier van deze rechtbank, nevenzittingsplaats Almelo, moet voldoen.
Aldus gedaan door mr. W.M.B. Elferink, rechter, in tegenwoordigheid van L.F.D. Drenthe, griffier.
De griffier, De rechter,
Uitgesproken in het openbaar op
Partijen kunnen tegen deze uitspraak binnen een week na verzending daarvan hoger beroep instellen bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State, onder vermelding van “Hoger beroep vreemdelingenzaken”, postbus 16113, 2500 BC ’s-Gravenhage.
Artikel 85 Vw 2000 bepaalt dat het beroepschrift een of meer grieven tegen de uitspraak bevat. Artikel 6:6 Algemene wet bestuursrecht (herstel verzuim) is niet van toepassing.
Afschrift verzonden: