ECLI:NL:RBSGR:2011:BP7717

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
17 februari 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
383332 - FA RK 10-10269
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek tot teruggeleiding van minderjarige naar de Verenigde Staten afgewezen op grond van verzet van de minderjarige

In deze zaak heeft de Rechtbank 's-Gravenhage op 17 februari 2011 uitspraak gedaan in een verzoek tot teruggeleiding van een minderjarige naar de Verenigde Staten. De minderjarige, een 15,5-jarige jongen, was sinds 15 juni 2010 in Nederland en zijn ouders, beiden Amerikaanse staatsburgers, waren in een echtscheidingsprocedure verwikkeld. De moeder verzocht de rechtbank om de minderjarige terug te leiden naar de VS, omdat hij zonder haar toestemming naar Nederland was gebracht. De vader voerde aan dat de minderjarige in Nederland verbleef op basis van een co-ouderschapsregeling en dat er geen sprake was van ongeoorloofde overbrenging.

Tijdens de zitting op 20 januari 2011 werd de zaak behandeld met de Centrale Autoriteit, de moeder en de vader, bijgestaan door hun advocaten en tolken. De rechtbank stelde vast dat de minderjarige zich verzet tegen terugkeer naar de VS en dat hij een leeftijd en mate van rijpheid had bereikt die rechtvaardigde dat met zijn mening rekening werd gehouden. De rechtbank oordeelde dat de minderjarige ongeoorloofd door de vader in Nederland werd achtergehouden, maar dat er ook sprake was van verzet van de minderjarige tegen terugkeer.

De rechtbank concludeerde dat de minderjarige, gezien zijn leeftijd en zelfstandigheid, in staat was om zijn eigen wensen te uiten en dat zijn mening zwaarwegend was. De rechtbank wees het verzoek tot teruggeleiding af, waarbij werd opgemerkt dat de kosten van de procedure door elke partij zelf gedragen moesten worden. De uitspraak benadrukte het belang van de mening van de minderjarige in zaken van internationale kinderontvoering, vooral wanneer deze een bepaalde mate van rijpheid en zelfstandigheid heeft.

Uitspraak

RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
Sector familie- en jeugdrecht
Meervoudige Kamer
Rekestnummer: FA RK 10-10269
Zaaknummer: 383332
Datum beschikking: 17 februari 2011
Internationale kinderontvoering
Beschikking op het op 21 december 2010 ingekomen verzoek van:
de Directie Control, Bedrijfsvoering en Internationale Zaken, van het Ministerie van Veiligheid en Justitie, belast met de taak van Centrale Autoriteit als bedoeld in artikel 4 van de Wet van 2 mei 1990 (Stb. 202) tot uitvoering van het Haagse Verdrag inzake de burgerrechtelijke aspecten van internationale ontvoering van kinderen van 25 oktober 1980 (Trb. 1987, 139), hierna: het Haagse Verdrag, gevestigd te [woonplaats], verder te noemen de Centrale Autoriteit, optredend voor zichzelf en namens:
[de moeder],
de moeder,
wonende te [woonplaats], Verenigde Staten,
advocaat: mr. A.H. van Haga te 's-Gravenhage.
Als belanghebbende wordt aangemerkt:
[de vader],
de vader,
wonende te [woonplaats],
advocaat: mr. G.A.E.M. van Zinnicq Bergmann te Soest.
Procedure
De rechtbank heeft kennisgenomen van de stukken, waaronder:
- het verzoekschrift;
- het verweerschrift;
- faxberichten d.d. 17 en 19 januari 2011 van de zijde van de moeder;
- een brief d.d. 21 januari 2011, met bijlagen, van de zijde van de moeder.
Op 20 januari 2011 is de zaak ter terechtzitting van deze rechtbank behandeld. Hierbij zijn verschenen: de Centrale Autoriteit in de persoon van mr. C.L. Wehrung, de moeder met haar advocaat, vergezeld van een tolk in de Engelse taal, de vader met zijn advocaat, vergezeld van een tolk in de Engelse taal. Het betrof hier een regiezitting met als behandelend rechter, tevens kinderrechter, mr. M.C. Ritsema van Eck-van Drempt. De Centrale Autoriteit heeft stukken ter completering van het verzoekschrift overgelegd.
Tijdens de regiezitting heeft de vader primair een ontvankelijkheidsverweer en subsidiair een verweer tot afwijzing van het verzoek gevoerd. De regierechter heeft de beslissing op zowel het primaire als het subsidiaire verweer aangehouden tot de behandeling van de zaak door de meervoudige kamer. Voorts zijn partijen in de gelegenheid gesteld om met elkaar te bespreken of gezamenlijk overleg over de omgang van de moeder met de minderjarige mogelijk is en om te bezien of partijen hun geschil door hun middel van mediation wensen te beslechten. Partijen hebben ter terechtzitting gekozen voor mediation.
Ingekomen is op 26 januari 2011 een faxbericht van F. Borger van der Burg waarin wordt verzocht de minderjarige in raadkamer te mogen bijstaan. Op dit faxbericht is van de zijde van de moeder op 26 januari 2011 gereageerd. De rechtbank heeft het verzoek tot bijstand van de minderjarige in raadkamer afgewezen. De minderjarige [de minderjarige], heeft -in aanwezigheid van een tolk in de Engelse taal- op 19 januari 2011 en op 27 januari 2011 in raadkamer zijn mening kenbaar gemaakt.
Nadat de rechtbank er van op de hoogte is gebracht dat de mediation niet tot resultaat heeft geleid, is op 27 januari 2011 de zaak ter terechtzitting door de meervoudige kamer behandeld. Hierbij zijn verschenen: de Centrale Autoriteit in de persoon van mr. C.L. Wehrung, de moeder met haar advocaat, vergezeld van een tolk in de Engelse taal, de vader met zijn advocaat, vergezeld van een tolk in de Engelse taal. Van de zijde van de vader zijn pleitnotities overgelegd.
Feiten
Op grond van de stukken en het verhandelde ter terechtzitting wordt van het volgende uitgegaan.
De vader en de moeder zijn gehuwd op [huwelijksdatum] 1990 te Alexandria, Virginia, Verenigde
Staten. Tijdens het huwelijk is op [geboortedatum] 1995 te [geboorteplaats], Verenigde
Staten, [de minderjarige], (hierna: de minderjarige) geboren.
De vader, de moeder en de minderjarige zijn Amerikaans staatsburger.
Bij onherroepelijk geworden beschikking d.d. 29 december 2005 van de rechtbank te Hennepin County, Minnesota, Verenigde Staten, is de echtscheiding van de vader en de moeder uitgesproken. Bij deze beschikking zijn beide ouders belast met de uitoefening van het gezag over de minderjarige ("joint legal en joint physical custody"). Blijkens de beschikking houdt de zogenaamde Physical Custodial Acces Schedule een co-ouderschapsregeling in, waarbij de minderjarige acht dagen per veertien dagen bij de moeder is, en zes dagen per veertien dagen bij de vader, met een verdeling van de vakanties bij helfte. Tevens is in voormelde beschikking een regeling voor eventuele verhuizing van de minderjarige vastgelegd welke luidt als volgt: "Removal From State - In the event that a party wishes to change the residence of the minor children to another state, the party desiring to change the children's residence shall have the burden of proving that such a move is in the children's best interests. It shall be presumed that relocation of the minor children to another state is not in the best interests of the minor children."
De minderjarige verblijft sinds 15 juni 2010 in Nederland. Vóór 15 juni 2010 verbleef de minderjarige in de Verenigde Staten.
De vader heeft op 18 augustus 2010 een verzoekschrift ex artikel 1:253a van het Burgerlijk Wetboek ingediend bij deze rechtbank en verzocht de minderjarige aan hem toe te vertrouwen en te bepalen dat de minderjarige zijn hoofdverblijfplaats bij hem zal hebben. Op dit verzoek is in afwachting van de beslissing in de onderhavige procedure nog geen beslissing genomen.
Bij beschikking d.d. 18 november 2010 heeft de rechtbank te Hennepin County, Minnesota, Verenigde Staten, op verzoek van de moeder onder meer beslist dat de vader onmiddellijk de minderjarige naar de moeder dient terug te laten keren, dat de minderjarige niet op een school buiten de staat Minnesota zal worden ingeschreven en dat de minderjarige geen gewone verblijfplaats mag hebben in het buitenland. Deze beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.
Indien een verzoek of verweer gedeeltelijk of geheel is ingetrokken of aangepast, wordt in de beschikking uitsluitend melding gemaakt van het verzoek of verweer zoals dat thans luidt.
Daartoe is opgenomen de tekst 'zoals dat thans luidt' of 'thans nog'.
Verzoek en verweer
De Centrale Autoriteit heeft verzocht, met toepassing van artikel 13 van de Wet van 2 mei 1990, Stb. 202, de onmiddellijke terugkeer van de minderjarige te bevelen, althans de terugkeer van de minderjarige vóór een door de rechtbank in goede justitie te bepalen datum te bevelen, waarbij de vader de minderjarige dient terug te brengen naar de Verenigde Staten, dan wel, indien hij nalaat de minderjarige terug te brengen, de datum te bepalen waarop de vader de minderjarige met de benodigde reisdocumenten aan de moeder dient af te geven, zodat de moeder de minderjarige zelf mee terug kan nemen naar de Verenigde Staten, zulks, indien nodig, met behulp van de sterke arm.
Voorts verzoekt de Centrale Autoriteit de vader te veroordelen in de door de moeder gemaakte reis- en verblijfkosten in de onderhavige procedure.
De vader heeft gemotiveerd verweer gevoerd, welk verweer hierna -voor zover nodig- zal worden besproken.
Beoordeling
Aan de wettelijke formaliteiten is voldaan.
Bevoegdheid
Het verzoek van de moeder is gebaseerd op het Haagse Verdrag. Zowel Nederland als de Verenigde Staten zijn partij bij het Haagse Verdrag.
Nu de minderjarige zijn werkelijke verblijfplaats heeft in [woonplaats] is deze rechtbank bevoegd om van het verzoek kennis te nemen.
Inhoudelijke beoordeling
Het Haagse Verdrag heeft -voor zover hier van belang- tot doel de onmiddellijke terugkeer te verzekeren van kinderen die ongeoorloofd zijn overgebracht of worden vastgehouden in een Verdragsluitende staat. Het Haagse Verdrag beoogt hiermee een zo snel mogelijk herstel van de situatie waarin het kind zich bevond direct voorafgaand aan de ontvoering of vasthouding. Een snel herstel van de aan de ontvoering of vasthouding voorafgaande situatie wordt geacht de schadelijke gevolgen hiervan voor het kind te beperken.
Er is sprake van ongeoorloofde overbrenging of ongeoorloofd niet doen terugkeren in de zin van het Haagse Verdrag wanneer de overbrenging of het niet doen terugkeren geschiedt in strijd met een gezagsrecht ingevolge het recht van de staat waarin het kind onmiddellijk voor zijn overbrenging of vasthouding zijn gewone verblijfplaats had en dit recht alleen of gezamenlijk werd uitgeoefend op het tijdstip van het overbrengen of niet doen terugkeren, dan wel zou zijn uitgeoefend indien een zodanige gebeurtenis niet had plaatsgevonden (artikel 3 van het Haagse Verdrag).
Ongeoorloofde overbrenging of vasthouden van de minderjarige in de zin van artikel 3 van het Verdrag.
Gewone verblijfplaats
Op grond van de stukken in het dossier en het verhandelde ter terechtzitting stelt de rechtbank vast dat de gewone verblijfplaats van de minderjarige, onmiddellijk voor zijn vertrek naar Nederland, de Verenigde Staten was. De minderjarige is geboren in de Verenigde Staten, heeft daar tot zijn vertrek naar Nederland gewoond, heeft daar zijn familie en vrienden en ging daar naar school. Tussen partijen is niet in geschil dat de minderjarige sinds het vertrek van de vader naar Nederland in 2008 uitsluitend bij de moeder in de Verenigde Staten heeft gewoond. Anders dan de vader heeft aangevoerd, is de rechtbank niet van oordeel dat de gewone verblijfplaats van de minderjarige in Nederland is komen te liggen doordat, zoals de vader heeft gesteld, thans uitvoering wordt gegeven aan de co-ouderschapsregeling in die zin dat de minderjarige thans een gelijke termijn (aaneengesloten) bij de vader verblijft als hij (aaneengesloten) bij zijn moeder heeft verbleven vanaf het vertrek van de vader naar Nederland. Door het vertrek van de vader naar Nederland is immers de feitelijke, volledige uitvoering van de co-ouderschapsregeling zoals deze was bedoeld onmogelijk geworden en de vader kan zich thans niet met succes op eenzijdige andere uitleg van deze co-ouderschapsregeling beroepen.
Gezag
Tussen partijen staat vast dat de vader en de moeder bij beschikking van 29 december 2005 gezamenlijk zijn belast met het ouderlijk gezag over de minderjarige, dat daarin nimmer een wijziging is opgetreden en dat de moeder voor het vertrek van de minderjarige naar Nederland haar gezagsrecht daadwerkelijk uitoefende.
Ongeoorloofde overbrenging c.q. achterhouding
Hiervan is volgens de vader geen sprake zodat de Centrale Autoriteit en de moeder niet ontvankelijk zijn in hun verzoek dan wel het verzoek zou moeten worden afgewezen. Er is in de visie van vader sprake van de facto uitvoering geven aan de tussen partijen geldende co-ouderschapsregeling.
Aan de beschikking van de rechtbank van Hennepin County, Minnesota d.d. 18 november 2010 moet volgens de vader voorbij worden gegaan nu vader in die procedure niet is gehoord.
Volgens de moeder is de minderjarige, zonder dat zij daarin is gekend naar Nederland vertrokken, met hulp van de vader en wordt de minderjarige thans zonder haar toestemming in Nederland achtergehouden. Daarmee handelt de vader in strijd met de beschikking d.d. 29 december 2005, het Verdrag en de beschikking van 18 november 2010, aldus de moeder.
De rechtbank is van oordeel dat er sprake is van ongeoorloofd achterhouden van de minderjarige in de zin van artikel 3 van het Verdrag. Het verweer van de vader dat thans slechts uitvoering wordt gegeven aan de co-ouderschapsregeling, wordt zoals hierboven vermeld door de rechtbank gepasseerd. Nu de minderjarige tegen de uitdrukkelijke wil van de moeder naar Nederland is gegaan en daar thans tegen haar wil verblijft, komt de rechtbank tot het oordeel dat de minderjarige sinds 15 juni 2010 ongeoorloofd, als bedoeld in artikel 3 van het Verdrag, door de vader in Nederland wordt achtergehouden.
Voorzover de vader heeft aangevoerd dat de moeder er feitelijk in heeft berust dat de minderjarige bij de vader verblijft, door niet aanstonds een teruggeleidingsverzoek in te (doen) dienen maar eerst nadat de vader wijziging van de hoofdverblijfplaats van de minderjarige had verzocht, is de rechtbank van oordeel dat van berusting naar haar oordeel geen sprake is nu de moeder van meet af aan tegen het verblijf van de minderjarige in Nederland heeft geprotesteerd en tijdig een verzoek tot teruggeleiding heeft gedaan. Van misbruik van recht door indiening van het teruggeleidingsverzoek is naar het oordeel van de rechtbank evenmin sprake.
Nu er minder dan één jaar is verstreken tussen de overbrenging c.q. achterhouding van de minderjarige naar c.q. in Nederland en het tijdstip van indiening van het verzoek, dient ingevolge artikel 12 van het Haagse Verdrag in beginsel de onmiddellijke terugkeer van de minderjarige te volgen, tenzij er sprake is van één of meer weigeringsgronden als bedoeld in artikel 13 van het Haagse Verdrag.
Weigeringsgrond ex artikel 13 lid 1 sub b van het Haagse Verdrag
Op grond van artikel 13 lid 1 sub b van het Haagse Verdrag is de rechter van de aangezochte Staat niet gehouden de terugkeer van het kind te gelasten, indien de persoon die zich tegen de terugkeer verzet aantoont dat er een ernstig risico bestaat dat het kind door zijn terugkeer wordt blootgesteld aan een lichamelijk of geestelijk gevaar, dan wel op enigerlei andere wijze in een ondragelijke toestand wordt gebracht. Het doel en de strekking van het Haagse Verdrag brengen met zich dat deze weigeringsgrond restrictief moet worden uitgelegd.
De vader heeft betoogd dat er sprake is van de hierboven genoemde weigeringsgrond. Volgens hem bestaat er een ernstig risico dat de minderjarige door zijn terugkeer naar de Verenigde Staten wordt blootgesteld aan een lichamelijk of geestelijk gevaar en in een ondraaglijke toestand wordt gebracht. De moeder zal immers na terugkeer de minderjarige ieder contact met de vader voortaan volstrekt onmogelijk maken en zij zal de minderjarige zwaar beknotten in zijn bewegingsvrijheid teneinde een volgend vertrek van de minderjarige naar de vader te voorkomen. Er bestaat een ernstig risico dat de moeder en haar familie zowel fysiek als psychisch geweld zullen gebruiken om de minderjarige in de Verenigde Staten te houden. Nu tegen de vader, in verband met de nasleep van de tussen de partijen uitgesproken echtscheiding, in de Verenigde Staten een arrestatiebevel is uitgevaardigd is het voor de vader onmogelijk om de minderjarige daar te bezoeken. De terugkeer van de minderjarige zal ertoe leiden dat de minderjarige jarenlang zijn vader niet zal kunnen ontmoeten en bovendien dat de minderjarige tussen de ouders klem en verloren zal raken. De omstandigheid dat de moeder de minderjarige na het vertrek van de vader naar Nederland, ondanks de door hem en de minderjarige veelvuldig gedane verzoeken daartoe, nimmer heeft toegestaan om de vader in Nederland te bezoeken, getuigt van het bestaande gevaar. Alvorens de rechtbank beslist dat geen sprake is van het in artikel 13 lid 1 sub b van het Verdrag genoemde gevaar verzoekt de vader een onderzoek door een deskundige teneinde de psychische en fysieke consequenties voor de minderjarige in geval van terugkeer te onderzoeken.
De moeder bestrijdt dat zij alle contact tussen de vader en de minderjarige heeft tegengehouden. Voor het vertrek van de vader naar Nederland werd uitvoering gegeven aan de co-ouderschapsregeling. Er was -na het vertrek van de vader naar Nederland- zeer frequent telefonisch en internetcontact tussen de vader en de minderjarige. Hoewel de moeder zich realiseert dat de minderjarige er recht op heeft om daarnaast ook persoonlijk contact met zijn vader te hebben, heeft zij dit, uit angst dat de minderjarige na een bezoek aan de vader niet vanuit Nederland zou terugkeren, na het vertrek van de vader naar Nederland nooit toegestaan. De vader is zonder overleg met haar indertijd naar Nederland vertrokken. Zij was aanvankelijk een zeer lange periode ook niet bekend met zijn adres in Nederland. Bovendien is de moeder in het verleden gebleken dat de vader zich vaak niet aan gemaakte afspraken hield, waardoor haar vertrouwen in de vader ernstig is beschadigd. De moeder heeft er geen enkel bezwaar tegen dat tussen de vader en de minderjarige telefonisch en internetcontact plaatsvindt en/of dat de vader de minderjarige in de Verenigde Staten bezoekt. Zij acht het van belang dat de minderjarige bij terugkeer naar de Verenigde Staten psychische hulp wordt geboden. Het tegen de vader lopende arrestatiebevel (een benchwarrant) is nog van kracht. Wanneer de vader naar de Verenigde Staten komt kan hij dat arrestatiebevel door middel van het betalen van een borgsom doen opheffen.
De stelling dat minderjarige bij terugkeer naar de Verenigde Staten in een ondraaglijke situatie zal worden gebracht acht de rechtbank door de vader onvoldoende onderbouwd. De stellingen van de vader zijn uitsluitend gebaseerd op vermoedens van de vader wat zal kunnen gebeuren wanneer de minderjarige naar de Verenigde Staten terugkeert. Van enig bewijs waarop die vermoedens zijn gegrond is niet gebleken, terwijl de moeder de stelling van de vader betwist en ter terechtzitting heeft verklaard dat zij het contact tussen de vader en de minderjarige geenszins in de weg zal staan, ware het niet dat zij er niet mee kan instemmen dat de minderjarige de vader in Nederland bezoekt.
Gelet op het voorgaande verwerpt de rechtbank het beroep van de vader op deze weigeringsgrond. Een onderzoek door een deskundige evenals het door de vader gedane bewijsaanbod acht de rechtbank, gelet op de aard van de procedure, niet aan de orde.
Weigeringsgrond ex artikel 13 lid 2 van het Haagse Verdrag
Op grond van artikel 13 lid 2 van het Haagse Verdrag kan de rechter van de aangezochte Staat eveneens weigeren de terugkeer van het kind te gelasten, indien zij vaststelt dat het kind zich verzet tegen zijn terugkeer en een leeftijd en mate van rijpheid heeft bereikt, die rechtvaardigt dat met zijn mening rekening wordt gehouden.
De rechtbank stelt voorop dat dient te worden beoordeeld of sprake is van verzet tegen de terugkeer naar de Verenigde Staten als bedoeld in het Haagse Verdrag. Verzet houdt meer in dan de enkele wens om ergens te blijven wonen. De rechtbank heeft voorts de discretionaire bevoegdheid om het verzet te duiden, gelet op de verdragsbepaling waarin is bepaald dat de rechtbank de teruggeleiding "kan" weigeren bij verzet en gelet op punt 30 van het Explanatory Report van Elisa Pérez-Vera bij het Verdrag.
De vader heeft gesteld dat gelet op zijn leeftijd aan de mening van de minderjarige betekenis moet worden toegekend. Hij heeft de minderjarige geholpen om zijn wens naar Nederland te reizen te realiseren. Van enige beïnvloeding door hem is geen sprake, aldus de vader.
De moeder stelt dat de minderjarige niet uit eigen wil naar Nederland is gereisd. Volgens de moeder is dit gebeurd onder druk en invloed van de vader en dient de mening van de minderjarige in dat licht te worden bezien.
De rechtbank is van oordeel dat het gelet op de leeftijd voorshands gerechtvaardigd is dat met zijn mening rekening wordt gehouden. Getoetst dient vervolgens te worden de mate van rijpheid van de minderjarige om met zijn mening rekening te houden.
In raadkamer is gebleken dat de minderjarige zich verzet tegen terugkeer naar de Verenigde Staten. Hij heeft -kort samengevat- aangegeven dat hij, hoewel hij via Skype wel vaak contact had met zijn vader in Nederland, zijn vader erg miste. Hoewel hij daarom vaak heeft gevraagd mocht hij van de moeder de vader niet bezoeken en kon hij geen persoonlijk contact met de vader hebben. Enkel om die reden heeft hij (met hulp van de vader) een vliegticket naar Nederland gekocht en is -zonder hulp van wie dan ook- via IJsland naar Nederland gevlogen. Net als in de Verenigde Staten gaat hij naar school en heeft hij een vriendenkring. Hij is nu acht maanden in Nederland maar wenst hier voor langere tijd te blijven, om zijn schoolopleiding in Nederland af te ronden en om zijn vader te leren kennen en de verloren tijd met hem in te halen. Indien hij terug moet keren naar de Verenigde Staten en daardoor geen persoonlijk contact meer met zijn vader kan hebben, zal hij, ook als de moeder daarmee niet instemt, wederom naar Nederland afreizen.
De minderjarige, thans 15,5 jaar oud, heeft zich in raadkamer gepresenteerd als een beleefde, bovengemiddeld intelligente, zelfstandige jongen, die het heft in eigen hand heeft genomen, nadat hem gedurende een aantal jaren was gebleken dat zijn beide ouders zich voor zijn belangen, waaronder het onderhouden van contact met zijn beide ouders, onvoldoende inspanden en er ook geen verbetering in deze situatie viel te verwachten. Hoewel de minderjarige door zijn vader is geholpen met het kopen van een vliegticket om naar Nederland te kunnen komen, blijkt dat het uitdrukkelijk de eigen wens van de minderjarige was om naar Nederland te gaan om zich aldaar bij zijn vader, die hij al drie jaar niet had gezien, te voegen teneinde ook deze ouder goed te leren kennen.
De rechtbank is op grond van het vorenstaande van oordeel dat er sprake is van een zodanige leeftijd en mate van rijpheid van de minderjarige dat rekening met zijn mening gehouden dient te worden.
Het verzoek tot teruggeleiding van de minderjarige naar de Verenigde Staten wordt om deze reden afgewezen.
De kostenveroordeling
De Centrale Autoriteit heeft verzocht de vader te veroordelen in de door de moeder
gemaakte reis- en verblijfkosten in de onderhavige procedure. Het verzoek is niet nader
onderbouwd. De vader verzoekt veroordeling van de moeder in de kosten van
de procedure.
Gebruikelijk is om de proceskosten in familierechtelijke procedures tussen partijen te compenseren in die zin dat elke partij de eigen kosten draagt. de rechtbank ziet geen bijzondere redenen om hiervan af te wijken, zodat de over en weer gedane verzoeken tot kostenveroordeling worden afgewezen en een kostencompensatie zal worden bepaald.
De rechtbank beslist als volgt.
Als er uit de overgelegde buitenlandse bewijsstukken tegenstrijdigheden blijken over de persoonsgegevens, dan kan zulks hieronder ipv met "De persoonsgegevens...vermeld." overwogen worden met bijv: "Blijkens..., doch blijkens..."
Beslissing
De rechtbank:
wijst af het verzoek van de moeder tot teruggeleiding van de minderjarige [de minderjarige], geboren op [geboortedatum] 1995 te [geboorteplaats], Verenigde Staten;
(alleen opnemen indien kostenveroordeling is verzocht)
bepaalt dat iedere partij de eigen kosten van de onderhavige procedure draagt.
Deze beschikking is gegeven door mrs. R.G. de Lange-Tegelaar. J.A. van Steen en
A.M.A. Keulen, tevens kinderrechters, bijgestaan door V. van den Hoed-Koreneef als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 17 februari 2011.
In verband met afwezigheid van de voorzitter is deze
beschikking ondertekend door de rechter oudste in rang.
Van deze beschikking kan -voor zover er definitief is beslist- hoger beroep worden ingesteld binnen twee weken (artikel 13 lid 7 Uitvoeringswet verdragen internationale ontvoering van kinderen) na de dag van de uitspraak door indiening van een beroepschrift ter griffie van het Gerechtshof
's-Gravenhage. In geval van hoger beroep zal de terechtzitting bij het hof - in beginsel - plaatsvinden in de derde of vierde week na deze beslissing.