ECLI:NL:RBSGR:2011:BP7578

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
9 maart 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
Awb 10/31175
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag van een Afghaanse vreemdeling met tegenstrijdige verklaringen

In deze zaak heeft de Rechtbank 's-Gravenhage op 9 maart 2011 uitspraak gedaan in het beroep van een Afghaanse vreemdeling, geboren op 10 maart 1992, die een aanvraag om verlening van een verblijfsvergunning asiel had ingediend. De vreemdeling was op 29 maart 2009 door de Koninklijke Marechaussee (KMar) overgenomen van de Bundes Polizei. De rechtbank oordeelde dat de vreemdeling niet aannemelijk had gemaakt dat zijn aanvraag gegrond was op omstandigheden die een rechtsgrond voor verlening vormden. De rechtbank constateerde dat de vreemdeling tegenstrijdige verklaringen had afgelegd over zijn identiteit, nationaliteit en herkomst, wat leidde tot twijfels over zijn geloofwaardigheid. De vreemdeling had eerder verklaard dat hij in een vluchtelingenkamp in Pakistan was geboren, maar later stelde hij dat hij in Afghanistan was geboren. De rechtbank oordeelde dat de vreemdeling niet kon aantonen dat hij de juiste gegevens had verstrekt aan de Nederlandse autoriteiten. De rechtbank volgde het standpunt van de verweerder dat de vreemdeling onjuiste gegevens had verstrekt, wat een contra-indicatie voor statusverlening vormde. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en oordeelde dat de vreemdeling niet in aanmerking kwam voor een verblijfsvergunning asiel.

Uitspraak

RECHTBANK ‘S-GRAVENHAGE
Nevenzittingsplaats Groningen
Sector Bestuursrecht
Vreemdelingenkamer
Zaaknummer: Awb 10/31175
Uitspraak in het geschil tussen:
X,
geboren op, naar gesteld, 10 maart 1992,
naar gesteld van Afghaanse nationaliteit,
V-nummer: (…)
eiser,
gemachtigde: mr. U.H. Hansma, advocaat te Groningen,
en
DE MINISTER VOOR IMMIGRATIE EN ASIEL
(Immigratie- en Naturalisatiedienst),
te ’s-Gravenhage,
verweerder,
vertegenwoordigd door mr. M.B.Y. Vet, ambtenaar ten departemente.
1. Ontstaan en loop van het geschil
1.1. Op 28 mei 2009 heeft eiser een aanvraag om verlening van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) ingediend. Verweerder heeft bij besluit van 11 augustus 2010 afwijzend op de aanvraag beslist. Daarnaast heeft verweerder bij dat besluit overwogen dat aan eiser niet een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd op grond van artikel 14, eerste lid, aanhef en onder e, Vw 2000 wordt verleend.
1.2. Op 6 september 2010 heeft eiser hiertegen beroep ingesteld. Op 12 november 2010 zijn de gronden van het beroep ingediend.
1.3. Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken aan de rechtbank toegezonden. De griffier heeft de van verweerder ontvangen stukken aan eiser toegezonden en eiser in de gelegenheid gesteld om nadere gegevens te verstrekken. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend, gedateerd 4 februari 2011.
1.4. Bij brief van 7 februari 2011 heeft eiser aanvullende informatie verstrekt en nadere stukken ingezonden. Daarbij heeft eiser verzocht om verdaging van de behandeling van het beroep ter zitting opdat verweerder de overgelegde nadere stukken kan (doen) onderzoeken. Na verweerder op 11 februari 2011 telefonisch te hebben gehoord omtrent eisers verzoek om verdaging, heeft de rechtbank diezelfde dag, eveneens telefonisch, aan partijen bericht dat zij het verzoek om verdaging niet honoreert en dat het eiser vrijstaat om, desgewenst, ter zitting (nogmaals) te verzoeken om aanhouding van de zaak.
Bij brief van 11 februari 2011 heeft eiser een Nederlandse vertaling ingezonden van de eerder, bij brief van 7 februari 2011, door hem ingezonden nadere stukken.
1.5. Het beroep is behandeld ter openbare zitting van 18 februari 2011. Eiser is aldaar in persoon verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen. Namens eiser is ter zitting (opnieuw) verzocht om aanhouding van de zaak opdat verweerder de overgelegde nadere stukken kan (doen) onderzoeken. De rechtbank heeft, gehoord de gemachtigde van verweerder, meegedeeld dat zij het ter zitting gedane verzoek om aanhouding niet honoreert. Daarbij heeft de rechtbank wel aangegeven dat zij tot heropening van het onderzoek zal overgaan als bij de voorbereiding van de uitspraak zou blijken dat het onderzoek naar de overgelegde nadere stukken niet volledig is geweest. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting gesloten.
2. Rechtsoverwegingen
Feiten en standpunten van partijen
2.1. De gemachtigde van verweerder heeft ter zitting meegedeeld dat verweerder aan eiser niet langer het bepaalde in artikel 31, tweede lid, aanhef en onder k, Vw 2000 tegenwerpt, waarin is bepaald dat bij het onderzoek naar de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 Vw 2000 mede wordt betrokken de omstandigheid dat de vreemdeling een gevaar vormt voor de openbare orde of nationale veiligheid. Voor deze standpuntwijziging is redengevend, aldus de gemachtigde van verweerder ter zitting, het arrest van 24 januari 2011 van het gerechtshof te Leeuwarden, waarbij weliswaar is bewezenverklaard dat eiser zich schuldig heeft gemaakt aan poging tot het opzettelijk toebrengen van zwaar lichamelijk letsel, doch aan hem daarvoor geen straf of maatregel is opgelegd.
2.2. Eiser heeft – uiteindelijk – het volgende aan zijn asielrelaas ten grondslag gelegd.
Eiser is afkomstig uit Loghar in Afghanistan en behoort tot de bevolkingsgroep van de Pashtun.
De vader van eiser is [volgens eisers bij het eerste gehoor op 28 mei 2009 afgelegde verklaring: tweeëneenhalf à drie jaar geleden] bij een zelfmoordaanslag om het leven gekomen. Eiser gaat ervan uit dat deze zelfmoordaanslag is uitgevoerd door Taliban. Dat leidt hij af uit de brief die eiser en zijn familie hebben ontvangen toen zij in de woning van hun tante en haar man, genaamd (…), in Gardez waren, in welke brief de Taliban de dood van vader hebben opgeëist (zie hieronder).
Op een nacht werd er op de deur van het ouderlijk huis geklopt. Zijn moeder dacht dat het wel eens Taliban zouden kunnen zijn. Nadat een broer van eiser de poort had geopend, klonk er geschreeuw. Het bleken inderdaad Taliban te zijn. Eiser is daarop door zijn moeder in een grote voorraadvaas verstopt. De Taliban hebben het huis doorzocht. Eiser hoorde hoe de Taliban aan zijn moeder vroegen waar hij (eiser) was. Ook hoorde eiser hoe de Taliban dreigden eisers jongste broer te vermoorden als moeder niet zou vertellen waar eiser was. Uiteindelijk, na lang naar eiser te hebben gezocht, zijn de Taliban vertrokken, met medeneming van eisers broer (…). Nadat de Taliban waren vertrokken is eiser nog een hele tijd in de voorraadvaas blijven zitten totdat ze zeker wisten dat de Taliban weg waren. De volgende ochtend heeft moeder alles aan de dorpsgenoten verteld. Niemand van de dorpsgenoten kon hen echter helpen omdat de dorpsgenoten ook zelf bang waren. Eiser en zijn familie zijn daarom, nog diezelfde dag, vertrokken naar de woning van zijn tante en oom (…) in Gardez, waar zij drie nachten hebben doorgebracht. Op de derde avond van hun verblijf in Gardez, gooiden Taliban een brief in de woning. Oom (…) vond de brief de volgende ochtend achter de deur. De brief was bestemd voor de moeder van eiser. In de brief stond het volgende: “Lieve moeder, als jij het leven van jouw zoon wilt behouden, geef hem dan aan ons. Anders zal hij hetzelfde lot als jouw man en jouw andere zoon ondergaan. Wij hebben jouw man en jouw andere zoon gedood. Vanwege jouw man werd onze man gearresteerd.” In verband met het dreigement in de brief – in de brief stond ook dat ze nergens naartoe konden vluchten omdat de Taliban hen toch zouden vinden – heeft zijn moeder toen aan oom (…) gevraagd of hij hen naar Pakistan zou kunnen brengen. Zo zijn zij naar Pakistan gevlucht. In Pakistan hebben zij verbleven in het vluchtelingenkamp Baraki, in de woning van een oom van moederszijde, (…). Nadat eiser ook daar, in de moskee, was benaderd door mensen van de Taliban die hem wilden werven voor de Jihad, is eiser, na overleg met zijn moeder en oom, gevlucht.
2.3. Verweerder heeft de aanvraag afgewezen – voor zover thans nog van belang, zie het hiervoor in 2.1. vermelde – op grond van het eerste lid van artikel 31 Vw 2000, in samenhang met het tweede lid, aanhef en onder c en f, van dat artikel.
Daartoe heeft verweerder zich allereerst op het standpunt gesteld, onder verwijzing naar paragraaf C4/2.5. van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc 2000), dat er in de zaak van eiser een contra-indicatie voor statusverlening is omdat eiser onjuiste gegevens aan de Nederlandse autoriteiten heeft verstrekt dan wel de juiste gegevens heeft verzwegen teneinde te bewerkstelligen dat hij in een gunstiger positie zou komen te verkeren dan waarin hij zonder deze onjuiste gegevens zou hebben verkeerd.
Eisers verklaringen leiden tot twijfel aan zijn identiteit, nationaliteit en herkomst, welke gevolgen in de visie van verweerder geheel voor rekening van eiser komen. Zo heeft eiser bij zijn staandehouding door de Koninklijke Marechaussee (hierna: KMar) op 29 maart 2009 opgegeven dat hij is geboren op 1 maart 1992 in Kabul, Afghanistan. Deze gegevens had hij ook opgegeven bij de Duitse grenspolitie. Op 30 maart 2009 heeft eiser opgegeven dat hij is geboren in het vluchtelingenkamp Benaki in Sawabi (Pakistan) (ambtsedig opgemaakt proces-verbaal van gehoor van de KMar van 30 maart 2009). Uit datzelfde gesprek blijkt dat eiser van de Afghaanse autoriteiten geen laissez-passer heeft gekregen omdat na een presentatie aldaar op 17 april 2009 is geconstateerd dat eiser te weinig zou weten van Afghanistan en men vermoedt dat hij uit Pakistan afkomstig is. Eiser heeft tijdens zijn vertrekgesprekken meermaals aangegeven dat hij niet afkomstig is uit Pakistan. In dat licht bezien wekt het dan ook bevreemding dat eiser tijdens zijn eerste gehoor [op 28 mei 2009] aangeeft dat hij is geboren in een vluchtelingenkamp in Pakistan en dat hij tot aan zijn dertiende levensjaar in Pakistan zou hebben verbleven.
Eiser heeft voorts onjuiste gegevens verstrekt met betrekking tot zijn reisverhaal. Zo heeft eiser verklaard dat hij ongeveer in april 2008 is vertrokken uit Pakistan en dat hij vervolgens zeker een maand in Iran heeft verbleven en daarna nog vier maanden in Turkije. Echter, op 23 april 2008 zijn van eiser vingerafdrukken afgenomen in Griekenland. Voorts heeft eiser verklaard dat hij zes maanden in Griekenland heeft verbleven. Dit zou dan inhouden dat hij in oktober 2008 uit Griekenland is vertrokken. Eiser heeft verder verklaard dat hij nog twee weken in Italië en twee weken in Frankrijk heeft verbleven, alvorens hij de trein naar Amsterdam heeft genomen. Dit zou betekenen dat hij eind november/begin december 2008 in Amsterdam is aangekomen. Eiser heeft evenwel verklaard dat hij in maart 2009 Nederland is binnengekomen. Een en ander klemt temeer, aldus verweerder, nu eiser in de correcties en aanvullingen op het eerste gehoor heeft aangegeven dat hij na zijn periode in Griekenland is teruggekeerd naar Afghanistan, hetgeen hij in het nader gehoor weer heeft ontkend. Hierdoor kan geen enkel geloof worden gehecht aan het reisverhaal van eiser waardoor het onmogelijk wordt om onderzoek te doen naar een mogelijk verblijf in andere landen. Verweerder constateert vervolgens dat eiser hier bewust gegevens verzwijgt teneinde in een betere positie te verkeren dan wanneer hij dit niet zou doen.
Met betrekking tot de tegenstrijdheden in zijn reisverhaal heeft eiser als verklaring gegeven dat hij zich uitermate gestresst voelde tijdens de gehoren en de precieze tijdlijn niet goed heeft onthouden. Verweerder heeft in het bestreden besluit overwogen dat deze verklaring, gelet op de vele tegenstrijdigheden die door verweerder zijn opgemerkt, voor verweerder niet afdoende is.
Ook de verklaring die eiser heeft gegeven voor de tegenstrijdigheden rond zijn geboorteplaats – namelijk dat hij naar eigen zeggen nooit heeft verklaard dat hij uit Kabul komt en dat hij pas na een telefoongesprek met zijn moeder had begrepen dat hij in de provincie Loghar in Afghanistan is geboren en dat het gezin waarvan hij deel uitmaakte, naar Pakistan is vertrokken toen hij nog een baby was – is in de visie van verweerder niet afdoende.
De stelling van eiser dat het bij de contra-indicatie “verstrekken van onjuiste gegevens” alleen gaat om gegevens die in de asielprocedure zijn verstrekt, wordt door verweerder niet gevolgd. Het gaat hierbij om het verstrekken van onjuiste gegevens aan de Nederlandse autoriteiten, aldus verweerder.
Ten aanzien van de tegenwerping van artikel 31, tweede lid, aanhef en onder c, Vw 2000 (niet onverwijld gemeld) heeft verweerder overwogen dat eiser op 29 maart 2009 Nederland is ingereisd zonder in het bezit te zijn van een geldig document voor grensoverschrijding. Eerst op 27 mei 2009 heeft hij zich gemeld voor het indienen van een asielaanvraag. Eisers verklaring, te weten dat hij geen asiel wilde aanvragen in Nederland, is niet een verschoonbare reden voor het zich niet onverwijld melden. In dit verband heeft verweerder er nog op gewezen dat eiser in zijn terugkeergesprek van 6 april 2009 ten overstaan van de Dienst Terugkeer & Vertrek (hierna: DT&V) met nadruk heeft aangegeven dat hij geen asiel wil aanvragen in Nederland omdat hij naar Noorwegen wil. Dit is op 11 mei 2009 nogmaals aan de regievoerder bevestigd door de gemachtigde van eiser.
Eiser heeft naar voren gebracht dat hij reeds op 30 maart 2009 in bewaring was gesteld en dus in de macht was van de Nederlandse autoriteiten en dat hij zich in die zin al had gemeld. In de visie van verweerder betekent dit niet dat artikel 31, tweede lid, aanhef en onder c, Vw 2000 niet aan eiser kan worden tegengeworpen. Eiser heeft eerst een kleine twee maanden nadat hij in bewaring was gesteld en na meermaals te hebben aangegeven geen asiel te willen aanvragen in Nederland, een asielaanvraag ingediend. Dit betekent dat hij zich niet onverwijld heeft gemeld als bedoeld in artikel 31, tweede lid, aanhef en onder c, Vw 2000. Verweerder verwijst in dit verband nog naar een uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (AbRS) van 12 september 2005, zaaknr. 200505456/1.
Ten aanzien van de tegenwerping van artikel 31, tweede lid, aanhef en onder f, Vw 2000 heeft verweerder in het voornemen allereerst vastgesteld dat eiser geen documenten heeft overgelegd om zijn nationaliteit, identiteit en reisroute te kunnen vaststellen.
Eiser heeft tegenstrijdig verklaard over het bezit van een paspoort, nu hij enerzijds heeft verklaard dat zijn paspoort in Afghanistan ligt (gesprek met de DT&V van 1 mei 2009), terwijl hij anderzijds in het eerste gehoor heeft verklaard dat hij nooit een paspoort heeft gehad. Voorts heeft hij verklaard dat zijn taskera nog bij zijn ouders ligt. Niet valt in te zien waarom hij deze niet had kunnen meenemen. In het bestreden besluit heeft verweerder hieraan toegevoegd dat eisers verklaring dat de DT&V het paspoort en de taskera door elkaar heeft gehaald, niet maakt dat verweerder zijn desbetreffende overwegingen in het voornemen niet handhaaft. Daarbij heeft verweerder overwogen dat, afgezien van het feit dat niet valt in te zien waarom de DT&V een paspoort en een taskera zou verwisselen, vast blijft staan dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt waarom hij geen paspoort aan had kunnen vragen.
Verweerder acht niet aannemelijk dat eiser geen enkel indicatief bewijs van de reis kan overleggen, noch in staat is om gedetailleerde, coherente en verifieerbare verklaringen omtrent de reisroute te geven. Eiser heeft verklaard dat hij de treintickets die hij heeft gebruikt op zijn treinreis van Italië via Frankrijk naar Nederland heeft weggegooid omdat hij dacht dat hij ze niet kon gebruiken. In de visie van verweerder betekent dit niet dat artikel 31, tweede lid, aanhef en onder f, Vw 2000 niet aan eiser kan worden tegengeworpen. In het bestreden besluit heeft verweerder hieraan toegevoegd dat de stelling van eiser dat er bewijs aanwezig is in de vorm van de dacty-treffer [betreffende Griekenland] en dat niet onaannemelijk is dat hij van daaruit via Italië en Frankrijk naar Nederland is gereisd, evenmin betekent dat het bepaalde onder f, als vorenbedoeld, niet aan hem kan worden tegengeworpen. Ten aanzien van het gebruikte valse paspoort overweegt verweerder dat eiser zich op het moment van afgifte in een land bevond waar de bescherming van de desbetreffende autoriteiten kon worden ingeroepen. Daarin heeft eiser een eigen verantwoordelijkheid, aldus verweerder.
Eiser heeft derhalve niet aannemelijk gemaakt dat het ontbreken van documenten die zijn reisverhaal onderbouwen, niet aan hem is toe te rekenen.
Gelet op de tegenwerping van het bepaalde onder c en f van het tweede lid van artikel 31 Vw 2000 dient er positieve overtuigingskracht uit te gaan van het relaas van eiser, aldus verweerder.
Verweerder stelt zich vervolgens op het standpunt dat er gerede twijfel is ontstaan over de door eiser gestelde identiteit en nationaliteit. Eiser heeft zijn identiteit en nationaliteit op geen enkele wijze met documenten aangetoond, dan wel anderszins aannemelijk gemaakt. Daarbij wijst verweerder naar hetgeen hij eerder heeft overwogen omtrent het verstrekken, door eiser, van onjuiste gegevens.
Verweerder acht dan ook niet geloofwaardig dat eiser de door hem gestelde Afghaanse nationaliteit bezit. Derhalve hecht verweerder geen geloof aan eisers verklaringen omtrent de problemen die hij aldaar of elders zou hebben ondervonden of in de toekomst vreest te ondervinden in Afghanistan. Nu geen geloof wordt gehecht aan de gestelde nationaliteit, identiteit, herkomst en het asielrelaas, bestaat er geen aanleiding te overwegen of eiser in aanmerking komt voor verlening van een asielgerelateerde verblijfsvergunning.
Vervolgens heeft verweerder “slechts ter meerdere bevestiging van het reeds geconcludeerde” overwogen dat het asielrelaas van eiser ongeloofwaardig is. In dat verband heeft verweerder in het bestreden besluit en het daarin ingelaste voornemen een aantal elementen van het asielrelaas opgesomd ten aanzien waarvan verweerder gemotiveerd heeft aangegeven waarom die elementen het asielrelaas als zodanig ongeloofwaardig maken.
Ten slotte heeft verweerder overwogen dat eiser niet in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd onder de beperking “alleenstaande minderjarige vreemdeling”.
2.4. Eiser heeft in beroep allereerst aangegeven dat hetgeen eerder in de procedure is aangevoerd, met name in de zienswijze, als herhaald en ingelast wordt beschouwd.
Voorts heeft eiser onder meer het volgende aangevoerd.
Verweerder heeft bij de besluitvorming gebruik gemaakt van processtukken van de DT&V en de KMar. Deze stukken zijn als bijlagen bij het bestreden besluit gevoegd nadat hier door de gemachtigde van eiser om was verzocht. Verweerder heeft de reactie van eiser op deze stukken niet kunnen betrekken bij zijn besluitvorming, nu verweerder ervoor heeft gekozen om deze stukken te hechten aan het bestreden besluit. Dit maakt de besluitvorming onzorgvuldig. Eiser is hierdoor in zijn belangen geschaad. Alleen al hierom dient het bestreden besluit te worden vernietigd.
Thans voert eiser ten aanzien van die processtukken het volgende aan. In de verslagen van de vertrekgesprekken is opgetekend dat eiser verdrietig was vanwege de detentie. Eiser was toen minderjarig, waardoor zijn detentie extra indrukwekkend was. Bovendien was hij geplaatst in een gesloten setting met probleemjongeren. Juist die plaatsing heeft zijn gevoel van veiligheid ernstig aangetast.
Eiser heeft in het tweede vertrekgesprek (van 28 april 2009) kennelijk aangegeven dat hij de mogelijkheden om asiel aan te vragen wilde bespreken met een advocaat. Daaruit leidt de gemachtigde van eiser af dat dat niet eerder is gebeurd. Een minderjarige die van verweerder (dan wel de DT&V) in detentie niet het advies krijgt om met zijn advocaat te spreken over onder meer asiel, kan niet worden geacht zijn wil omtrent het vragen van asiel volledig te hebben kunnen bepalen. Het is oneerlijk om in het kader van (concrete handelingen ten behoeve van) dreigende uitzetting, hetgeen een zeer onveilige situatie is voor een minderjarige, aan te sturen op gebruikmaking van artikel 31, tweede lid, aanhef en onder c, Vw 2000, aldus de gemachtigde van eiser.
Dat eiser lange tijd heeft doorgebracht in Pakistan kan dienen als verklaring voor het door de Afghaanse autoriteiten na de presentatie van eiser geuite vermoeden [te weten dat eiser uit Pakistan afkomstig is].
Eiser is verder van mening dat niet vaststaat dat hij onjuiste gegevens heeft verstrekt. Immers, niet staat vast hoe het precies is gezegd, hoe het is vertaald en of het juist is vertaald. Daarnaast diende verweerder meer oog te hebben voor de stress waaronder eiser, als minderjarige vreemdeling die net was gevlucht en bij binnenkomst in Nederland in detentie is geplaatst, gebukt ging.
Eiser blijft proberen zijn tazkera te overleggen.
Ten aanzien van het paspoort dat in Turkije is afgegeven aan de reisagent voert eiser allereerst aan dat hij een soort gevangene was van de reisagent. Daarnaast betwist eiser dat Turkije een veilig land zou zijn, onder verwijzing naar (passages uit) het algemeen ambtsbericht inzake Turkije van 3 augustus 2009 en een brief van de UNHCR van
16 december 2009.
Ten aanzien van de geloofwaardigheid van de verklaringen heeft eiser verwezen naar de zienswijze.
Ten slotte heeft eiser, onder verwijzing naar jurisprudentie en informatie uit openbare bronnen, zoals het ambtsbericht van juli 2010 over de algemene situatie in Afghanistan en rapporten van diverse (hulpverlenings- en mensenrechten-)organisaties, gesteld dat hij aanspraak op toelating ontleent aan artikel 15, aanhef en onder c, van richtlijn 2004/83/EG van de Raad van de Europese Unie van 29 april 2004 inzake minimumnormen voor de erkenning van onderdanen van derde landen en staatlozen als vluchtelingen of als personen die anderszins internationale bescherming behoeven, en de inhoud van de verleende bescherming (hierna: de richtlijn).
2.5. Bij faxbericht van 7 februari 2011 heeft eiser een aantal stukken ingezonden, waaronder – voor zover thans van belang – drie stukken die eiser, volgens het gestelde in het faxbericht, vrijdag 4 februari 2011 heeft overhandigd [de rechtbank neemt aan dat hiermee is bedoeld: overhandigd aan zijn gemachtigde]. Eiser heeft die stukken via (…), een kennis van zijn vader, ontvangen. Het betreffen stukken van de autoriteiten te Loghar inzake het ombrengen van de vader van eiser; een identiteitsverklaring (vermoedelijk een tazkera) van eiser; en – als productie 3 – de verzendenvelop, aldus het gestelde in het faxbericht.
De rechtbank merkt dat op dat het stuk dat zich als productie 3 bij het faxbericht van
7 februari 2011 bevindt en dat door (de gemachtigde van) eiser is aangeduid met “verzendenvelop”, een kopie van één pagina is, waarop twee stukken staan, te weten een “parcel copy” en voorts een stuk waarop is vermeld dat een eerste afleverpoging is geschied op 31 december 2010 om 12:00 uur en dat DHL Express de volgende werkdag terugkomt.
2.6. Bij faxbericht van 11 februari 2011 heeft eiser een Nederlandse vertaling van de in 2.5. vermelde stukken ingezonden. Volgens die vertaling gaat het om de volgende stukken:
1. een stuk met nummer 126517, gedateerd 13 januari 2011, waarin een verklaring is opgenomen van (…), als aanklager, omtrent de dood van (…), naar gesteld de vader van eiser;
2. een stuk met nummer 786, ongedateerd, waarin de oudsten van het dorp verklaren omtrent de dood van (…) voornoemd, en voorts omtrent de aanval van tegenstanders van de regering in de nachtelijke uren op het huis van eiser;
3. een stuk, ongenummerd en ongedateerd, met daarin opgenomen dezelfde tekst als die, welke is opgenomen in het hiervoor onder 2. vermelde stuk met nummer 786, en waarin voorts is vermeld dat de directeur van de lokale zaken van de provincie Lowgar, het Ministerie van Buitenlandse Zaken, de juistheid van het vermelde bevestigt; en
4. een stuk met nummer 481688, omtrent welk stuk eiser ter zitting desgevraagd heeft verklaard dat dit zijn taskera is. Op het stuk is de datum “31/5/2006” vermeld. Bij “geboortedatum en leeftijd” is vermeld: “naar de uiterlijke gelaatstrekken 14 veertien jaar in het jaar 2006”.
Beoordeling van het beroep
2.7. Eiser heeft primair gesteld dat het bestreden besluit op onzorgvuldige wijze tot stand is gekomen en reeds daarom dient te worden vernietigd omdat verweerder stukken, afkomstig van de KMar en de DT&V heeft gebruikt bij zijn besluitvorming, terwijl verweerder die stukken eerst aan eiser heeft doen toekomen bij de bekendmaking van het bestreden besluit. Eiser heeft gesteld dat hij daardoor in zijn belangen is geschaad.
De rechtbank overweegt dienaangaande als volgt. De rechtbank ziet niet in waarom verweerder die stukken (waarvan verweerder reeds gebruik heeft gemaakt in het voornemen) niet in een eerder stadium (in het bijzonder bij het uitbrengen van het voornemen) uit eigen beweging aan eiser heeft doen toekomen. Daarbij merkt de rechtbank op dat uitgangspunt is dat partijen over dezelfde stukken behoren te beschikken. Bovendien heeft eiser in de zienswijze gemotiveerd verzocht om toezending van die stukken en om hem een termijn te verlenen voor het geven van een reactie op die stukken. Gelet op de in het voornemen opgenomen overwegingen van verweerder waarin (de verklaringen van eiser, opgenomen in) die stukken een (niet onbelangrijke) rol spelen, was dit een alleszins redelijk verzoek van eiser. Verweerder heeft geen reden opgegeven voor het niet (willen) voldoen aan dit verzoek van eiser, anders dan – zoals vermeld in 3.7 van het verweerderschrift – dat eiser eerder in de procedure om het detentiedossier inzake eiser had kunnen verzoeken. Deze in het verweerschrift opgegeven reden komt de rechtbank niet zinnig voor. Immers, eiser kon niet eerder dan ná de bekendmaking van het voornemen weten dat verweerder (voor eiser nadelige) betekenis hechtte aan (de verklaringen van eiser, opgenomen in) die stukken. Dat verweerder bedoelde stukken eerst aan eiser heeft doen toekomen bij de bekendmaking van het bestreden besluit, verdient dan ook geen schoonheidsprijs.
De rechtbank deelt evenwel niet eisers stelling dat deze omissie van verweerder zou moeten leiden tot vernietiging van het bestreden besluit wegens strijd met het zorgvuldigheidsbeginsel. Daarbij is voor de rechtbank van doorslaggevende betekenis dat haar niet is gebleken dat eiser hierdoor in zijn belangen is geschaad. Eiser heeft in beroep kunnen reageren op deze stukken, hetgeen eiser ook heeft gedaan. Voorts heeft de rechtbank hetgeen eiser in de zienswijze heeft opgemerkt met betrekking tot deze stukken, bij de beoordeling van het beroep betrokken, ook waar eiser in beroep niet met zoveel woorden heeft aangegeven waarom naar de mening van eiser verweerders reactie in het bestreden besluit op het in de zienswijze gestelde, niet juist zou zijn.
Voor zover eiser in de zienswijze heeft gesteld dat in het algemeen heeft te gelden dat het bij het tegenwerpen van de contra-indicatie “verstrekken van onjuiste gegevens” moet gaan om het verstrekken van gegevens in de asielprocedure, waardoor gegevens die eiser heeft verstrekt aan de KMar of de Duitse grenspolitie daar niet onder vallen, overweegt de rechtbank dat zij eiser hierin niet volgt. Ingevolge het door verweerder gevoerde beleid, neergelegd in paragraaf C4/2.5. Vc 2000, gaat het bij het tegenwerpen van voormelde contra-indicatie om gegevens, door de betreffende vreemdeling verstrekt aan de Nederlandse autoriteiten (zie ook het hierna in 2.13. overwogene). In het beleid is niet opgenomen dat dit louter gegevens mogen betreffen die zijn verstrekt in het kader van de asielprocedure. Dit beleid komt de rechtbank ook niet onredelijk voor.
2.8. Ingevolge artikel 31, eerste lid, Vw 2000, wordt een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd, als bedoeld in artikel 28 van die wet, afgewezen, indien de vreemdeling niet aannemelijk heeft gemaakt dat zijn aanvraag is gegrond op omstandigheden die, hetzij op zichzelf, hetzij in verband met andere feiten, een rechtsgrond voor verlening vormen. Het is derhalve aan de vreemdeling om de door hem aan zijn aanvraag ten grondslag gelegde feiten en omstandigheden tegenover verweerder aannemelijk te maken.
Ingevolge het tweede lid van artikel 31 Vw 2000 wordt bij het onderzoek naar de aanvraag mede betrokken de in deze bepaling genoemde omstandigheden.
2.9. Volgens paragraaf C4/2.5. Vc 2000, voor zover thans van belang, vormt de omstandigheid dat een vreemdeling onjuiste gegevens aan de Nederlandse autoriteiten verstrekt, dan wel de juiste gegevens verzwijgt teneinde te bewerkstelligen dat hij in een gunstiger positie komt te verkeren dan waarin hij zonder deze onjuiste gegevens zou verkeren, een contra-indicatie voor statusverlening. Hieronder vallen bijvoorbeeld het achterhouden van een paspoort, teneinde de legale uitreis of afgiftedatum van het document et cetera voor de Nederlandse autoriteiten verborgen te houden; het verstrekken van onjuiste gegevens met betrekking tot de identiteit, waardoor mogelijkheden van onderzoek, bijvoorbeeld ten aanzien van verblijf in een derde land, worden belemmerd; het niet vermelden van een verblijf in een ander land vóór de komst naar Nederland; het verstrekken van onjuiste gegevens over het reizen naar het land van herkomst.
2.10. De rechtbank zal thans beoordelen of verweerder de contra-indicatie voor statusverlening “verstrekken van onjuiste gegevens” aan eiser heeft kunnen tegenwerpen.
Daartoe stelt de rechtbank allereerst het volgende vast.
Niet is geschil is dat eiser op 29 maart 2009 door de KMar is overgenomen van de Bundes Polizei. In het “Personenübergabeprotokoll” van 29 maart 2009 (met “Vorgangsnummer” Vg/148535/2009) betreffende deze overname is vermeld dat deze overname ziet op eiser (…), geboren op 1 maart 1992 te Kabul, van Afghaanse nationaliteit. De rechtbank leidt hieruit af dat eiser, bij zijn staandehouding of aanhouding op 29 maart 2009 door de Duitse autoriteiten, ten overstaan van die autoriteiten voormelde persoonsgegevens heeft opgegeven.
In het “Rapport van overnemen van personen uit Duitsland” (Model M24-B) van 29 maart 2009 (met procesnummer 723356), opgesteld door de KMar, zijn (onder 1.) de persoonsgegevens van de overgenomen persoon (dus van eiser) vermeld. Die persoonsgegevens zijn identiek aan de persoonsgegevens, zoals vermeld in het “Personenübergabeprotokoll”.
Ook in het proces-verbaal (Model M110-B) van 30 maart 2009 van het door de KMar afgenomen gehoor, voorafgaand aan het opleggen van de maatregel van bewaring zijn die persoonsgegevens vermeld, althans daarin is (op pagina 1 van 2) vermeld dat eiser opgaf te zijn – voor zover hier van belang –: (…), geboren op 1 maart 1992 te Kabul, Afghanistan. Op pagina 2 van dat proces-verbaal (Model M110-B) is evenwel vermeld dat eiser bij gelegenheid van dit gehoor heeft verklaard dat hij in Pakistan in het vluchtelingenkamp Barkikamp in Sawabi (Pakistan) is geboren en dat hij sinds zijn geboorte in Pakistan is.
2.11. De rechtbank acht niet aannemelijk dat eiser tijdens laatstbedoeld gehoor door de KMar van 30 maart 2009 aanvankelijk heeft verklaard te zijn geboren in Kabul en daarna heeft verklaard te zijn geboren in het vluchtelingenkamp in Pakistan. Mocht eiser dat wél hebben gedaan, dan had het immers in de rede gelegen dat in het door de KMar opgemaakte proces-verbaal van dat gehoor was opgenomen dat eiser tijdens dat gehoor wisselende verklaringen heeft afgelegd over zijn geboorteplaats. De rechtbank neemt dan ook aan dat de vermelding op pagina 1 van bedoeld proces-verbaal, te weten dat eiser (zelf) opgaf te zijn geboren op 1 maart 1992 te Kabul, Afghanistan, strikt genomen onjuist is. De rechtbank gaat ervan uit dat die vermelding door de KMar is overgenomen uit documenten waarover de KMar op dat moment beschikte, in het bijzonder de hiervoor vermelde documenten betreffende de overname van eiser uit Duitsland (te weten het “Personenübergabeprotokoll” van 29 maart 2009 en het “Rapport van overnemen van personen uit Duitsland”, eveneens van 29 maart 2009).
Voorts kan, naar het oordeel van de rechtbank, niet worden uitgesloten dat de vermelding, in het “Rapport van overnemen van personen uit Duitsland” van 29 maart 2009, van 1 maart 1992 als geboortedatum en Kabul als geboorteplaats van eiser, (eveneens) is toe te schrijven aan het overnemen, door de KMar, van de persoonsgegevens van eiser uit het “Personenübergabeprotokoll” van 29 maart 2009, (dus) zonder dat daar een eigen verklaring van eiser ten overstaan van de KMar aan ten grondslag ligt.
2.12. De rechtbank overweegt als volgt. In het door verweerder in paragraaf C4/2.5. VC 2000 neergelegde beleid inzake het tegenwerpen van de contra-indicatie “verstrekken onjuiste gegevens” gaat het om onjuiste gegevens, verstrekt aan de Nederlandse autoriteiten (zoals verweerder ook zelf in het bestreden besluit heeft benadrukt).
Uit het voorgaande volgt dat verweerder naar het oordeel van de rechtbank niet aan eiser heeft mogen tegenwerpen dat hij op 29 maart 2009 ten overstaan van de KMar heeft opgegeven dat hij is geboren op 1 maart 1992 in Kabul, Afghanistan, nu niet is komen vast te staan dat eiser daadwerkelijk zelf deze opgave ten overstaan van de KMar heeft gedaan. Dat eiser eerder die dag ten overstaan van de Duitse autoriteiten (de Bundes Polizei) wél zelf heeft verklaard te zijn geboren op 1 maart 1992 te Kabul, Afghanistan – daar gaat de rechtbank van uit, zie het hiervoor overwogene in de tweede alinea van 2.10.) –, is voor de toepassing van verweerders beleid immers niet van belang, nu het daarbij gaat om het verstrekken van onjuiste gegevens aan de Nederlandse autoriteiten.
2.13. De rechtbank gaat er derhalve van uit dat eiser hier te lande in zijn contact met de Nederlandse autoriteiten allereerst heeft opgegeven te zijn geboren in het vluchtelingenkamp Barkikamp in Sawabi (Pakistan) en dat hij sinds zijn geboorte in Pakistan is. De rechtbank gaat hierbij uit van het proces-verbaal (Model M110-B) van 30 maart 2009 van het gehoor, voorafgaand aan het opleggen van de maatregel van bewaring. De rechtbank neemt overigens aan dat verweerder doelt op dit gehoor, waar verweerder, onder verwijzing naar “ambtsedig opgemaakt proces-verbaal van gehoor van de Koninklijke Marechaussee van
30 maart 2009”, in het voornemen vermeldt dat eiser op 30 maart 2009 heeft opgegeven dat hij is geboren in het vluchtelingenkamp Benaki in Sawabi (Pakistan). Voor de goede orde merkt de rechtbank nog wel op dat waar het voornemen vervolgt met: “Uit datzelfde gesprek blijkt dat eiser van de Afghaanse autoriteiten geen laissez-passer heeft gekregen omdat na een presentatie aldaar op 17 april 2009 is geconstateerd dat eiser te weinig zou weten van Afghanistan en men vermoedt dat hij uit Pakistan afkomstig is”, sprake moet zijn van een kennelijke vergissing aan de kant van verweerder, nu evident is dat deze zinsnede niet kan slaan op het op 30 maart 2009 met eiser gehouden gehoor. Immers, op 30 maart 2009 was het nog geen 17 april 2009.
2.14. Ten aanzien van zijn daarna (dus na het in 2.13. vermelde gehoor van 30 maart 2009) afgelegde verklaringen tegenover de Nederlandse autoriteiten stelt de rechtbank het volgende vast.
Blijkens de vermelding op pagina 1 van het rapport van eerste gehoor, afgenomen op 28 mei 2009, bestond er tijdens het eerste gehoor verwarring over in welk vluchtelingenkamp eiser zou zijn geboren. Op pagina 1 van dat rapport is vermeld:
“Uit uw dossier blijkt dat u eerder heeft opgegeven in het vluchtelingenkamp Benaki te zijn geboren. Ik zie dat u in bijlage 1 heeft genoteerd in het vluchtelingenkamp Sawabi te zijn geboren. Kunt u het uitleggen?
Dat ligt niet aan mij. Ik heb de juiste naam verteld.
Hoe komt de politie aan die naam dan?
Ik heb verteld dat ik in de Sawabi kamp ben geboren. Als zij het anders hebben genoteerd is het niet mijn fout.
(..)
Ik heb de juiste gegevens doorgegeven, namelijk dat ik in Pakistan ben geboren.”
Verweerder vermeldt voorts in het voornemen dat “eiser tijdens zijn vertrekgesprekken meermaals [heeft] aangegeven dat hij niet afkomstig is uit Pakistan”. De rechtbank merkt op dat zij dat in de zich in het dossier bevindende verslagen van het eerste en tweede met eiser gehouden vertrekgesprek niet heeft kunnen lezen. Overigens is in het verslag van het eerste vertrekgesprek niet vermeld wanneer dat gesprek is gehouden. In het verslag van het tweede vertrekgesprek is vermeld dat dat gesprek is gehouden op 28 april 2009.
Het volgende, in het dossier te traceren, moment waarop eiser verklaart over zijn personalia is bij brief van 17 juli 2009 van zijn gemachtigde. Daarin is vermeld (laatste alinea van pagina 2):
“Tot slot heb ik [= de gemachtigde van eiser] met betrokkene [= eiser] wel de personalia doorgenomen. Eiser verklaarde dat hij niet is geboren in Pakistan, maar in Afghanistan. Hij is kort na zijn geboorte meegenomen naar het kamp Sawabi in Pakistan. De geboorteplaats is volgens cliënt Log(h)ar.”
Voorts heeft de gemachtigde van eiser in de brief van 17 juli 2009 vermeld:
“Betrokkene heeft duidelijk gemaakt in 2008 in Griekenland te zijn geweest, maar vervolgens weer terug te zijn geweest in Afghanistan.”
Tijdens het nader gehoor, afgenomen op 9 oktober 2009, heeft eiser hieromtrent de volgende verklaring afgelegd:
“Uit de brief van jouw advocaat heb ik begrepen dat jij niet in dat vluchtelingenkamp in Pakistan bent geboren, maar in het dorp Log(h)ar in Afghanistan. Dat klopt?
Ja, in Logar. Maar toen ik een baby was zijn we naar Pakistan gevlucht. Ik heb eigenlijk mijn hele leven in Pakistan verbleven, toen ik twaalf of dertien jaar oud was zijn we naar Afghanistan teruggekeerd.
Hoe komt het dat je niet meteen tijdens jouw eerste interview bij de IND hebt verteld dat je in Logar bent geboren?
In eerste instantie had mij dat niemand zo gevraagd en ten tweede zat ik toen in de gevangenis en werkte mijn hoofd niet goed en was ik helemaal uitgeput. Een tijdje na mijn aankomst hier heb ik mijn moeder gebeld en heb ik haar verteld dat ik in Nederland was en dat ik hier asiel heb aangevraagd. Ik had mijn moeder ook verteld dat ik hier verteld had dat ik [in] een vluchtelingenkamp in Pakistan was geboren, maar toen vertelde mijn moeder dat dat niet klopte, dat ik in Logar was geboren.
Waar verbleef jouw moeder toen jij haar vanuit Nederland belde?
In Pakistan in het vluchtelingenkamp genaamd Baraki in de plaats Sawabi. (..)
Kort na jouw geboorte ben jij naar het kamp Sawabi/Pakistan gegaan, ik neem aan samen met jouw ouders. Dat klopt?
Ja.
Ik heb begrepen dat jij op een bepaald moment vanuit Pakistan weer naar Afghanistan bent teruggekeerd. Hoe oud was je toen?
Twaalf of dertien, dat vertelde ik net al.
Volgens de brief van jouw advocaat ben jij in 2008 vanuit Griekenland ook weer naar Afghanistan teruggekeerd. Dat klopt?
Nee.
Waarom zou jouw advocaat dat dan schrijven?
Heeft hij dat geschreven?
Ja, de tolk zal dat deel uit de brief aan jou voorlezen.
(..)
Dat klopt niet, ik ben nooit naar Afghanistan teruggekeerd. Het klopt wél dat ik in Griekenland ben geweest. (..)
Je hebt tot dusver steeds ontkend dat in Griekenland jouw vingerafdrukken zijn afgenomen terwijl de IND beschikt over gegevens dat dat wél zo is. Waarom ontken je dat er in Griekenland jouw vingerafdrukken zijn afgenomen?
Ten eerste omdat ik niet wist waarom daar mijn vingerafdrukken werden afgenomen. Ten tweede had mijn reisagent mij dat geadviseerd, dat ik nooit zou moeten toegeven dat er ergens vingerafdrukken van mij waren afgenomen.
2.15. De rechtbank concludeert uit het voorgaande dat – ook al heeft verweerder naar het oordeel van de rechtbank ten onrechte de door eiser ten overstaan van de Duitse autoriteiten afgelegde verklaring als zou hij op 1 maart 1992 in Kabul zijn geboren, betrokken bij de beslissing de contra-indicatie “verstrekken onjuiste gegevens” aan eiser tegen te werpen en ook al heeft de rechtbank in de verslagen van de met eiser gehouden vertrekgesprekken niet kunnen lezen dat eiser in die gesprekken “meermaals [heeft] aangegeven dat hij niet afkomstig is uit Pakistan” – verweerder zich op grond van de overige door hem gesignaleerde tegenstrijdigheden in de verklaringen van eiser – waarvoor zij verwezen naar hetgeen hiervoor is vermeld in de tweede alinea van 2.3. – zonder meer op het standpunt heeft kunnen stellen dat sprake is van de contra-indicatie “verstrekken van onjuiste gegevens’, als bedoeld in paragraaf C4/2.5. Vc 2000. Voor zover door of namens eiser is gesteld dat er sprake is van omstandigheden, gelegen in zijn leeftijd, psychische conditie (met name stress) of in enige andere omstandigheid, die maken dat hem het verstrekken van onjuiste gegevens niet zou mogen worden tegengeworpen, volgt de rechtbank eiser hierin niet. Van het bestaan van dergelijke omstandigheden is de rechtbank niet gebleken. Overigens lijkt het erop dat eiser er welbewust voor heeft gekozen, de Nederlandse autoriteiten niet (van meet af aan) de waarheid te vertellen over zijn identiteit, asielmotieven en reis naar Nederland. Wat dit laatste aspect betreft – de reis naar Nederland – heeft eiser dat ook met zoveel woorden toegegeven, gelet op zijn tijdens het nader gehoor afgelegde verklaring omtrent waarom hij tot op dat moment steeds had ontkend dat in Griekenland vingerafdrukken van hem waren afgenomen. De keuze van eiser om de Nederlandse overheid niet (van meet af aan) de waarheid te vertellen, wordt voor zijn rekening en risico gelaten. Dat hij (mede) tot die keuze zou zijn gekomen op advies van de reisagent, maakt dit niet anders.
2.16. Aldus heeft eiser de beoordeling door verweerder terzake van artikel 31 Vw 2000 bemoeilijkt dan wel onmogelijk gemaakt. Verweerder heeft zich naar het oordeel van de rechtbank op grond van zijn in het voornemen en het bestreden besluit neergelegde argumenten – waarvoor zij verwezen naar hetgeen hiervoor is vermeld in de derde en vierde alinea van 2.3. – op het standpunt mogen stellen dat ten aanzien van eiser sprake is van de omstandigheden, als bedoeld in artikel 31, tweede lid, aanhef en onder c en f, Vw 2000. Hetgeen eiser in beroep daartegen heeft ingebracht, is onvoldoende voor een ander oordeel.
De rechtbank is van oordeel dat er onder deze omstandigheden geen grond bestaat voor het oordeel dat verweerder zich niet op het standpunt heeft mogen stellen dat geen geloof wordt gehecht aan de gestelde nationaliteit, identiteit, herkomst en het asielrelaas en dat er, als gevolg daarvan, geen aanleiding is te overwegen of eiser in aanmerking komt voor verlening van een asielgerelateerde verblijfsvergunning.
Gelet op het vorenoverwoge komt geen afzonderlijke betekenis toe aan de omstandigheid dat verweerder, kennelijk bij wijze van subsidiair standpunt, nog heeft beoordeeld of het asielrelaas van eiser positieve overtuigingskracht heeft, ten aanzien van welke vraag verweerder zich vervolgens op het standpunt heeft gesteld dat dat niet het geval is.
2.17. Met de door eiser bij faxbericht van 7 februari 2011 overgelegde stukken (waarvan bij faxbericht van 11 februari 2011 een Nederlandse vertaling is ingezonden) heeft eiser naar het oordeel van de rechtbank niet alsnog aannemelijk gemaakt dat hij is wie hij stelt te zijn, en dat hem in Afghanistan (en Pakistan) is overkomen wat hij stelt dat hem daar is overkomen.
De stukken, hiervoor in 2.6. vermeld onder 1 tot en met 3, zijn niet uit objectieve bron afkomstig. Daarnaast is het stuk, vermeld in 2.6. onder 1, volgens de vertaling ervan, gedateerd 13 januari 2011, terwijl volgens de verzendenvelop die is meegezonden een eerste afleverpoging bij eiser in Nederland heeft plaatsgevonden op 31 december 2010. Dit spoort niet met elkaar, immers op 31 december 2010 was het nog geen 13 januari 2011. Dit aspect is ter zitting aan de orde gesteld door de gemachtigde van verweerder. Eiser heeft hier
ter zitting vervolgens niet op gereageerd.
De gegevens, vermeld in het stuk waarvan eiser stelt dat het zijn taskera is, zijn summier. Bovendien is in de gestelde taskera niet de naam (…)vermeld.
Onder deze omstandigheden, en mede gelet op het oordeel van de rechtbank dat verweerder zich op het standpunt heeft mogen stellen dat ten aanzien van eiser sprake is van de contra-indicatie “verstrekken van onjuiste gegevens”, als bedoeld in paragraaf C4/2.5. Vc 2000, ziet de rechtbank geen aanleiding om het onderzoek in de onderhavige zaak te heropenen en verweerder op te dragen onderzoek te doen naar (de authenticiteit van) de stukken.
2.18. Het beroep is ongegrond.
2.19. Voor veroordeling van een partij in de kosten die de andere partij in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken, bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gegeven door mr. R. Depping en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van mr. F. Aissa als griffier op 9 maart 2011.
De griffier, De rechter,
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen vier weken na de datum van verzending van deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, onder vermelding van “hoger beroep vreemdelingenzaken”, postbus 16113, 2500 BC te ’s-Gravenhage. Ingevolge artikel 85 Vw 2000 dient het beroepschrift, in aanvulling op de vereisten gesteld in artikel 6:5 Algemene wet bestuursrecht (Awb), één of meer grieven tegen de uitspraak te bevatten. Artikel 6:6 Awb is niet van toepassing, indien niet is voldaan aan de vereisten genoemd in artikel 6:5, eerste lid, onder c en d, Awb of aan het eerste lid of tweede lid van artikel 85 Vw 2000.
Afschrift verzonden op: