Beoordeling van het beroep
2.7. Eiser heeft primair gesteld dat het bestreden besluit op onzorgvuldige wijze tot stand is gekomen en reeds daarom dient te worden vernietigd omdat verweerder stukken, afkomstig van de KMar en de DT&V heeft gebruikt bij zijn besluitvorming, terwijl verweerder die stukken eerst aan eiser heeft doen toekomen bij de bekendmaking van het bestreden besluit. Eiser heeft gesteld dat hij daardoor in zijn belangen is geschaad.
De rechtbank overweegt dienaangaande als volgt. De rechtbank ziet niet in waarom verweerder die stukken (waarvan verweerder reeds gebruik heeft gemaakt in het voornemen) niet in een eerder stadium (in het bijzonder bij het uitbrengen van het voornemen) uit eigen beweging aan eiser heeft doen toekomen. Daarbij merkt de rechtbank op dat uitgangspunt is dat partijen over dezelfde stukken behoren te beschikken. Bovendien heeft eiser in de zienswijze gemotiveerd verzocht om toezending van die stukken en om hem een termijn te verlenen voor het geven van een reactie op die stukken. Gelet op de in het voornemen opgenomen overwegingen van verweerder waarin (de verklaringen van eiser, opgenomen in) die stukken een (niet onbelangrijke) rol spelen, was dit een alleszins redelijk verzoek van eiser. Verweerder heeft geen reden opgegeven voor het niet (willen) voldoen aan dit verzoek van eiser, anders dan – zoals vermeld in 3.7 van het verweerderschrift – dat eiser eerder in de procedure om het detentiedossier inzake eiser had kunnen verzoeken. Deze in het verweerschrift opgegeven reden komt de rechtbank niet zinnig voor. Immers, eiser kon niet eerder dan ná de bekendmaking van het voornemen weten dat verweerder (voor eiser nadelige) betekenis hechtte aan (de verklaringen van eiser, opgenomen in) die stukken. Dat verweerder bedoelde stukken eerst aan eiser heeft doen toekomen bij de bekendmaking van het bestreden besluit, verdient dan ook geen schoonheidsprijs.
De rechtbank deelt evenwel niet eisers stelling dat deze omissie van verweerder zou moeten leiden tot vernietiging van het bestreden besluit wegens strijd met het zorgvuldigheidsbeginsel. Daarbij is voor de rechtbank van doorslaggevende betekenis dat haar niet is gebleken dat eiser hierdoor in zijn belangen is geschaad. Eiser heeft in beroep kunnen reageren op deze stukken, hetgeen eiser ook heeft gedaan. Voorts heeft de rechtbank hetgeen eiser in de zienswijze heeft opgemerkt met betrekking tot deze stukken, bij de beoordeling van het beroep betrokken, ook waar eiser in beroep niet met zoveel woorden heeft aangegeven waarom naar de mening van eiser verweerders reactie in het bestreden besluit op het in de zienswijze gestelde, niet juist zou zijn.
Voor zover eiser in de zienswijze heeft gesteld dat in het algemeen heeft te gelden dat het bij het tegenwerpen van de contra-indicatie “verstrekken van onjuiste gegevens” moet gaan om het verstrekken van gegevens in de asielprocedure, waardoor gegevens die eiser heeft verstrekt aan de KMar of de Duitse grenspolitie daar niet onder vallen, overweegt de rechtbank dat zij eiser hierin niet volgt. Ingevolge het door verweerder gevoerde beleid, neergelegd in paragraaf C4/2.5. Vc 2000, gaat het bij het tegenwerpen van voormelde contra-indicatie om gegevens, door de betreffende vreemdeling verstrekt aan de Nederlandse autoriteiten (zie ook het hierna in 2.13. overwogene). In het beleid is niet opgenomen dat dit louter gegevens mogen betreffen die zijn verstrekt in het kader van de asielprocedure. Dit beleid komt de rechtbank ook niet onredelijk voor.
2.8. Ingevolge artikel 31, eerste lid, Vw 2000, wordt een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd, als bedoeld in artikel 28 van die wet, afgewezen, indien de vreemdeling niet aannemelijk heeft gemaakt dat zijn aanvraag is gegrond op omstandigheden die, hetzij op zichzelf, hetzij in verband met andere feiten, een rechtsgrond voor verlening vormen. Het is derhalve aan de vreemdeling om de door hem aan zijn aanvraag ten grondslag gelegde feiten en omstandigheden tegenover verweerder aannemelijk te maken.
Ingevolge het tweede lid van artikel 31 Vw 2000 wordt bij het onderzoek naar de aanvraag mede betrokken de in deze bepaling genoemde omstandigheden.
2.9. Volgens paragraaf C4/2.5. Vc 2000, voor zover thans van belang, vormt de omstandigheid dat een vreemdeling onjuiste gegevens aan de Nederlandse autoriteiten verstrekt, dan wel de juiste gegevens verzwijgt teneinde te bewerkstelligen dat hij in een gunstiger positie komt te verkeren dan waarin hij zonder deze onjuiste gegevens zou verkeren, een contra-indicatie voor statusverlening. Hieronder vallen bijvoorbeeld het achterhouden van een paspoort, teneinde de legale uitreis of afgiftedatum van het document et cetera voor de Nederlandse autoriteiten verborgen te houden; het verstrekken van onjuiste gegevens met betrekking tot de identiteit, waardoor mogelijkheden van onderzoek, bijvoorbeeld ten aanzien van verblijf in een derde land, worden belemmerd; het niet vermelden van een verblijf in een ander land vóór de komst naar Nederland; het verstrekken van onjuiste gegevens over het reizen naar het land van herkomst.
2.10. De rechtbank zal thans beoordelen of verweerder de contra-indicatie voor statusverlening “verstrekken van onjuiste gegevens” aan eiser heeft kunnen tegenwerpen.
Daartoe stelt de rechtbank allereerst het volgende vast.
Niet is geschil is dat eiser op 29 maart 2009 door de KMar is overgenomen van de Bundes Polizei. In het “Personenübergabeprotokoll” van 29 maart 2009 (met “Vorgangsnummer” Vg/148535/2009) betreffende deze overname is vermeld dat deze overname ziet op eiser (…), geboren op 1 maart 1992 te Kabul, van Afghaanse nationaliteit. De rechtbank leidt hieruit af dat eiser, bij zijn staandehouding of aanhouding op 29 maart 2009 door de Duitse autoriteiten, ten overstaan van die autoriteiten voormelde persoonsgegevens heeft opgegeven.