ECLI:NL:RBSGR:2011:BP7365

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
23 februari 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 10/3382 WAV en AWB 10/3381 WAV
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevoegdheid van de rechtbank in schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn in bestuursrechtelijke boetenzaken

In deze zaak heeft de Rechtbank 's-Gravenhage op 23 februari 2011 uitspraak gedaan over de bevoegdheid met betrekking tot een schadevergoeding in het kader van de Wet arbeid vreemdelingen. De rechtbank verklaarde zich onbevoegd, omdat de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State eerder in de zaak had voorzien. De zaak betreft een boete opgelegd aan eiseres, een besloten vennootschap, door de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, die in totaal € 312.000,- bedroeg. De rechtbank Amsterdam had eerder uitspraak gedaan op het beroep van eiseres tegen dit besluit, maar de Afdeling had de boetes verminderd wegens overschrijding van de redelijke termijn, zoals bedoeld in artikel 6 van het EVRM. De rechtbank 's-Gravenhage oordeelde dat zij niet bevoegd was om een uitspraak te doen over de schadevergoeding, omdat de Afdeling reeds had geoordeeld over de boetes en de redelijke termijn. De rechtbank concludeerde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling en verklaarde zich onbevoegd. De uitspraak is openbaar gedaan en kan binnen zes weken na verzending worden aangevochten bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
Sector bestuursrecht
Afdeling 3, enkelvoudige kamer
Reg.nr.: AWB 10/3382 WAV en AWB 10/3381 WAV
UITSPRAAK ingevolge artikel 8:77 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)
in het geding tussen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid [eiseres] B.V., gevestigd te Amsterdam, eiseres,
gemachtigde mr. C.M. Saris, advocaat te Amsterdam,
en
1. de Staat der Nederlanden (minister van Veiligheid en Justitie), verweerder 1,
2. de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, verweerder 2.
I PROCESVERLOOP
Op 30 september 2009 (AWB 07/3954) heeft de rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan op het beroep van eiseres tegen het besluit van 31 augustus 2007 van verweerder 2, waarbij verweerder 2 de aan eiseres bij besluiten van 30 oktober 2006 opgelegde boetes ad in totaal € 312.000,-- heeft gehandhaafd.
De rechtbank heeft daarbij bepaald dat het onderzoek onder twee nieuwe registratienummers (met de twee bovenvermelde verweerders) wordt heropend ter voorbereiding van een nadere uitspraak over de gevraagde schadevergoeding in verband met de mogelijke overschrijding van de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 van het EVRM (hierna: redelijke termijn).
Bij brief van 12 maart 2010 heeft eiseres zich uitgelaten over de schadevergoeding.
Verweerder 1 heeft daarop bij brief van 12 april 2010 gereageerd.
Bij beslissing van 7 mei 2010 heeft de rechtbank Amsterdam de beide heropende zaken op grond van artikel 8:13, eerste lid, van de Awb verwezen naar deze rechtbank omdat naar haar oordeel door betrokkenheid van de rechtbank Amsterdam behandeling door deze rechtbank gewenst is.
Bij uitspraak van 23 juni 2010, nr. 200908558/1/V6 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling) uitspraak gedaan op het hoger beroep van eiseres en verweerder 2 tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 30 september 2009.
Bij brief van 9 juli 2010 heeft eiseres zich nader uitgelaten en heeft zij onder meer gesteld dat de Afdeling niet bevoegd was uitspraak te doen over de overschrijding van de redelijke termijn.
Bij brief van 19 januari 2011 heeft verweerder 1 gereageerd.
De zaken zijn op 8 februari 2011 ter zitting behandeld.
Eiseres heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde.
Verweerder 1 heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde, mr. E.C. Gijselaar, advocaat te Den Haag.
Verweerder 2 heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde, [A].
II OVERWEGINGEN
1. De Afdeling heeft bij voormelde uitspraak het hoger beroep van verweerder 2 gegrond verklaard, de voormelde uitspraak van de rechtbank Amsterdam vernietigd, het bij de rechtbank ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit van 31 augustus 2007 vernietigd, het totale bedrag van de opgelegde boetes vastgesteld op € 298.000,- en bepaald dat die uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit, met veroordeling van verweerder 2 in de proceskosten en bepaling dat verweerder 2 het griffierecht aan eiseres dient te vergoeden.
2. Bij die uitspraak heeft de Afdeling in het belang van een effectieve rechtsbescherming en uit oogpunt van finale geschillenbeslechting zelf in de zaak voorzien en daartoe de boetes verminderd met een bedrag van in totaal € 14.000,-- wegens overschrijding van de redelijke termijn. Daarbij heeft de Afdeling overwogen:
"De boetekennisgevingen dateren van 7 augustus 2006. De rechtbank heeft op 30 september 2009 uitspraak gedaan. Op dat moment was de redelijke termijn bedoeld in artikel 6 van het EVRM met meer dan zes maanden overschreden. Zoals de Afdeling heeft overwogen in de uitspraak van 7 april 2010, in zaak nr. 200905616/1/V6, ligt bij een zodanige overschrijding een vermindering van de boete met 10%, met een maximum van € 2.500,- in de rede. Naast deze vermindering is voor schadevergoeding op de voet van artikel 8:73 van de Awb wegens overschrijding van de redelijke termijn geen plaats."
3. Gelet hierop is de rechtbank niet langer bevoegd uitspraak te doen over de schadevergoeding op grond van overschrijding van de redelijke termijn. Of de Afdeling bevoegd was om, zoals zij heeft overwogen, in het belang van een effectieve rechtsbescherming en uit oogpunt van finale geschillenbeslechting de boetes te verlagen wegens overschrijding van de redelijke termijn, staat niet ter beoordeling van de rechtbank. De rechtbank zal zich daarom onbevoegd verklaren.
4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
III BESLISSING
De Rechtbank 's-Gravenhage,
RECHT DOENDE:
verklaart zich onbevoegd.
Aldus vastgesteld door mr. A.P. Pereira Horta, in tegenwoordigheid van de griffier mr. J.A. Leijten.
Uitgesproken in het openbaar op 23 februari 2011.
RECHTSMIDDEL
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.