ECLI:NL:RBSGR:2011:BP7324

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
9 februari 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 10/8402 BESLU
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om voorlopige voorziening voor standplaatsvergunning mobiele koffie- en broodjeskraam

Op 9 februari 2011 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank 's-Gravenhage uitspraak gedaan in een verzoek om voorlopige voorziening met betrekking tot de weigering van een standplaatsvergunning door de burgemeester en wethouders van de gemeente Den Haag. Verzoeker, die niet ingeschreven staat in de Kamer van Koophandel en geen kraam bezit, verzocht om een voorlopige voorziening om zijn onderneming, een mobiele koffie- en broodjeskraam, te kunnen starten. De voorzieningenrechter overwoog dat het belang van verzoeker bij de voorziening voornamelijk lag in het genereren van inkomsten, maar dat deze inkomsten speculatief waren en er geen spoedeisend belang aanwezig was. De voorzieningenrechter concludeerde dat het verzoek om voorlopige voorziening moest worden afgewezen, omdat de voorgenomen onderneming van verzoeker nog nauwelijks vorm had en er geen onomkeerbare gevolgen verbonden waren aan het bestreden besluit. De voorzieningenrechter merkte op dat indien het beroep gegrond zou worden verklaard, verzoeker financieel gecompenseerd zou kunnen worden voor eventuele schade. De uitspraak werd openbaar gedaan en er werd geen veroordeling in de kosten van het geding uitgesproken.

Uitspraak

VOORZIENINGENRECHTER VAN DE RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
Sector bestuursrecht
Afdeling 3
Reg.nr.: AWB 10/8402 BESLU
UITSPRAAK op het verzoek om voorlopige voorziening van
[A], wonende te [plaats], verzoeker,
gemachtigde: [B],
ten aanzien van het besluit van burgemeester en wethouders van de gemeente Den Haag, verweerder, van 2 november 2010, houdende de handhaving van het besluit van 6 mei 2010 tot weigering van een standplaatsvergunning op de Visafslagweg.
Het verzoek is op 3 februari 2011 ter zitting behandeld. Verzoeker is in persoon verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door
[C] en [D].
I OVERWEGINGEN
Ingevolge artikel 8:81, eerste lid, van de Awb kan, indien tegen een besluit bij de rechtbank beroep is ingesteld dan wel, voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de rechtbank, bezwaar is gemaakt of administratief beroep is ingesteld, de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
Voor zover deze toetsing meebrengt dat het geschil in de bodemprocedure wordt beoordeeld, heeft het oordeel van de voorzieningenrechter daaromtrent een voorlopig karakter en is dat niet bindend voor de beslissing in die procedure.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat het verzoek, gelet op de betrokken belangen, spoedeisendheid ontbeert. Daartoe overweegt de voorzieningenrechter als volgt.
Het belang van verzoeker bij een voorziening, in dier voege dat hij door verweerder wordt behandeld alsof hij in het bezit was gesteld van de gevraagde standplaatsvergunning, is er kennelijk in gelegen om vooruitlopend op een (gunstige) uitspraak van de bodemrechter een spoedige aanvang te kunnen nemen met zijn onderneming, te weten het uitbaten van een mobiele koffie- en broodjeskraam.
Verzoeker is niet ingeschreven in de registers van de kamer van koophandel. Evenmin beschikt verzoeker over de kraam. Met andere woorden, de voorgenomen onderneming van verzoeker heeft thans nauwelijks vorm. Het belang van verzoeker zou derhalve gelegen zijn in het mogelijk genereren van inkomsten hangende het beroep; schade lijdt verzoeker niet.
Wat betreft de eventuele gederfde inkomsten overweegt de voorzieningenrechter dat dit louter speculatieve inkomsten betreft. Daarbij geldt dat, indien het beroep gegrond zou worden verklaard en vervolgens zou blijken dat verzoeker door het thans bestreden besluit schade zou hebben geleden, dit leed financieel zou kunnen worden gecompenseerd.
Dit betekent dat aan het bestreden besluit geen onomkeerbare gevolgen zijn verbonden. In dit verband wijst de voorzieningenrechter er op dat ook verzoeker heeft erkend bij eventuele toewijzing van het onderhavige verzoek niet over te zullen gaan tot aankoop van de door hem gewenste kraam, met het oog op het risico dat hij in beroep in het ongelijk zou worden gesteld en aldus een aanzienlijke strop zou lijden.
Gezien het bovenstaande zal de voorzieningenrechter de gevraagde voorziening afwijzen.
Ten overvloede wijst de voorzieningenrechter er op dat in de onderhavige casuspositie de kennelijk beoogde kortsluiting, althans toepassing van artikel 8:86, eerste lid, van de Awb, bij gebreke van spoedeisend belang niet aan de orde is. Een verzoek om versnelde behandeling ligt in dat verband veeleer in de rede.
Geen aanleiding bestaat tot veroordeling van één der partijen in de kosten van het geding.
II BESLISSING
De voorzieningenrechter van de rechtbank 's-Gravenhage,
RECHT DOENDE:
Wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.
Aldus vastgesteld door mr. C.G. Meeder, als voorzieningenrechter,
in tegenwoordigheid van de griffier A.J. Faasse - van Rossum.
RECHTSMIDDEL
Tegen deze uitspraak kan geen hoger beroep worden ingesteld.
Uitgesproken in het openbaar op 9 februari 2011.