Afdeling 3, enkelvoudige kamer
Reg.nrs.: AWB 09/9209, 10/61, 10/119, 10/652 en 10/1551 MAW
UITSPRAAK ingevolge artikel 8:77 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)
[A], wonende te [plaats],
[B], wonende te [plaats],
[C], wonende te [plaats],
[D], wonende te [plaats],
[E], wonende te [plaats],
eisers,
de minister van Defensie, verweerder.
I PROCESVERLOOP
Eisers hebben ieder afzonderlijk beroep ingesteld tegen de besluiten van 24 november 2009, waarbij verweerder zijn besluiten van 22 juni 2009 heeft gehandhaafd.
Verweerder heeft de op de zaken betrekking hebbende stukken overgelegd en verweerschriften ingediend.
Partijen hebben ermee ingestemd om een nadere zitting achterwege te laten. Vervolgens heeft de rechtbank het onderzoek gesloten.
II OVERWEGINGEN
1. De rechtbank gaat op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting uit van de volgende feiten en omstandigheden.
1.1Eisers zijn aangesteld bij het beroepspersoneel voor onbepaalde tijd en in die hoedanigheid werkzaam bij de Koninklijke Landmacht en de Koninklijke Luchtmacht. In de periode van [datum] 2006 tot [datum] 2008 zijn eisers als [functie] ingezet in [plaats] in het kader van de operatie [operatie]. Eisers hebben ieder ongeveer zes maanden in [plaats] verbleven.
Eisers kwamen als [functie] in aanmerking voor een dagvergoeding voor onkosten namens de Verenigde Naties en hadden om die reden geen aanspraak op de onbelaste vergoeding op grond van de Regeling voorzieningen bij vredes- en humanitaire operaties (Regeling VVHO).
1.2 Naar aanleiding van de uitspraak van deze rechtbank van 2 februari 2009 (AWB 08/6318 MAW), hebben eisers, met een beroep op het gelijkheidsbeginsel, verzocht om in aanmerking te komen voor de onbelaste dagvergoeding per dag als bedoeld in tabel 1 onder b van de Regeling VVHO.
De waarnemers van de [functie 2] alsmede een heel aantal van hun collega´s zouden wel in aanmerking zijn gebracht voor deze dagvergoeding.
1.3 Verweerder heeft de verzoeken bij afzonderlijke besluiten van 22 juni 2009 afgewezen.
2.1 Op grond van artikel 5, eerste lid, van de regeling VVHO heeft de militair die is ingezet in het kader van een operatie als bedoeld in tabel 3 van de Regeling VVHO, aanspraak op:
a. huisvesting en voeding vanwege en voor rekening van het Rijk;
b. een tegemoetkoming in de onkosten volgens tabel 1.
Tabel 1: Tegemoetkoming onkosten per 1 februari 2009
(ad artikel 5, Regeling VVHO)
Soort operatie/aard van de inzetbedrag per dag:
a.Military Observers en overige militairen die aanspraak hebben op een volledige dagvergoeding, inclusief huisvesting, voeding en overige onkosten van derden nihil
b.Overige militairen € 27,21
2.2 Ingevolge artikel 15 van de Regeling VVHO is de Minister bevoegd te beslissen in die gevallen waarin deze regeling naar zijn oordeel niet of niet in redelijkheid voorziet.
3. Verweerder heeft aan de bestreden besluiten ten grondslag gelegd dat in ieder geval tot 1 februari 2008 een onjuiste toepassing is gegeven aan de Regeling VVHO. Onderzoek heeft geleid tot verbetering van de procedures. Het oordeel van de rechtbank in de door eisers aangehaalde uitspraak is gedaan op basis van de door partijen aangebrachte (beperkte) gegevens en het verhandelde ter zitting. Uit nader onderzoek, uitgevoerd mede naar aanleiding van een groot aantal soortgelijke verzoeken, is gebleken dat de in de uitspraak genoemde getalsverhouding niet juist is. Dit heeft zijn oorzaak in het feit dat gedurende een substantieel aantal maanden een sterk wisselend aantal waarnemers tegelijkertijd werkzaam is geweest, hetgeen uiteraard van invloed is op de getalsverhouding van het in [plaats] tegelijkertijd aanwezige aantal waarnemers dat ten onrechte de tegemoetkoming in de onkosten volgens de Regeling VVHO heeft ontvangen en het aantal dat deze niet heeft ontvangen. Nu allerminst sprake is van een zeer geringe minderheid van waarnemers die de tegemoetkoming niet heeft ontvangen bestaat voor verweerder geen aanleiding om op eisers artikel 15 van de Regeling VVHO toe te passen. Daar komt bij dat het vaste jurisprudentie is dat het gelijkheidsbeginsel niet zover strekt dat een bestuursorgaan verplicht is in het verleden gemaakte fouten te herhalen.
4. In beroep hebben eisers met een beroep op het gelijkheidsbeginsel en de onder 1.2 genoemde uitspraak van deze rechtbank betoogd dat zij in aanmerking dienen te komen voor de onbelaste dagvergoeding. Nu een zeer grote meerderheid van de [functie]'s de dagvergoeding wel heeft gekregen kan verweerder de verzoeken van eisers niet afwijzen met de redenering dat geen sprake is van een zeer kleine minderheid die de dagvergoeding niet heeft ontvangen.
5.1De rechtbank volgt eisers in hun betoog en sluit daarbij aan bij haar uitspraak van 7 juli 2010, LJN BO3726.
5.2 Onder verwijzing naar evengenoemde uitspraak, overweegt de rechtbank dat vaststaat dat een zeer kleine minderheid [functie]'s de onbelaste dagvergoeding niet heeft ontvangen. Verweerder heeft niet kunnen aangeven waarom een groot aantal [functie]'s de dagvergoeding wel heeft ontvangen en een kleine minderheid, waaronder eisers, niet. Daar komt nog bij dat verweerder lange tijd de onbelaste vergoeding is blijven doorbetalen terwijl hij wist dat dit in strijd met de vigerende regelgeving was. Gelet hierop had verweerder de verzoeken van eisers niet mogen afwijzen met als reden dat geen sprake is van een 'zeer kleine minderheid'. Nu het aantal gemaakte fouten dusdanig groot is, is de rechtbank van oordeel dat om die reden tot strijd met het gelijkheidsbeginsel en het verbod van willekeur dient te worden geconcludeerd. Verweerder had, gelet op alle omstandigheden, juist aanleiding moeten zien om de verzoeken van eisers op grond van artikel 15 van de Regeling VVHO toe te kennen.
6. De beroepen zijn dan ook gegrond en de besluiten van 24 november 2009 dienen te worden vernietigd wegens strijd met de artikelen 3:4 en 7:12 van de Awb.
7. Nu geen sprake is van kosten die op de voet van het bepaalde in het Besluit proceskosten bestuursrecht voor vergoeding in aanmerking komen, is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
III BESLISSING
De Rechtbank 's-Gravenhage,
1. verklaart de beroepen gegrond;
2. vernietigt de bestreden besluiten van 24 november 2009;
3. bepaalt dat verweerder nieuwe besluiten op de bezwaarschriften neemt met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen;
4. bepaalt dat verweerder aan iedere eiser afzonderlijk het door hem betaalde griffierecht ad € 150,-- vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. M.M.F. Holtrop, in tegenwoordigheid van de griffier
mr. A.P.J. Heesen.
Uitgesproken in het openbaar op 9 februari 2011.
RECHTSMIDDEL
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.