Sector civiel recht - voorzieningenrechter
zaak- / rolnummer: 385821 / KG ZA 11-87
Vonnis in kort geding van 28 februari 2011
[eiseres],
wonende te [Y.], gemeente [Z.],
eiseres,
advocaat mr. H.M.J. Offermans te Roermond,
DE STAAT DER NEDERLANDEN
(Ministerie van Veiligheid en Justitie),
zetelend te 's-Gravenhage,
gedaagde,
advocaat mr. L.C.W.M. van Kessel te 's-Gravenhage.
Partijen zullen hierna worden aangeduid als "[eiseres]" en "de Staat".
[Eiseres] heeft de Staat op 1 februari 2011 doen dagvaarden om op 25 februari 2011 te verschijnen ter zitting van de voorzieningenrechter van deze rechtbank. De zaak is op die datum behandeld en er is op 28 februari 2011 door middel van een verkort vonnis uitspraak gedaan. Het onderstaande vormt daarvan de uitwerking.
Op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting van 25 februari 2011 wordt in dit geding van het volgende uitgegaan.
2.1. Bij vonnis van 11 juni 2004 heeft de politierechter van de rechtbank Roermond [eiseres] wegens meerdere diefstallen veroordeeld tot een werk- en leerstraf voor de duur van respectievelijk 200 en 36 uren. Daarnaast is aan [eiseres], op de voet van artikel 36f Sr, een schadevergoedingsmaatregel opgelegd ten behoeve van het slachtoffer, [P.] te [Y.] (hierna "[P.]"), ten bedrage van € 42.000,--, bij gebreke van betaling te vervangen door 160 dagen hechtenis. Dit vonnis is thans onherroepelijk.
2.2. [eiseres] heeft de werk- en leerstraf naar behoren voltooid.
2.3. Het openbaar ministerie heeft de tenuitvoerlegging van de schadevergoedingsmaatregel overgedragen aan het Centraal Justitieel Incasso Bureau (hierna "het CJIB").
2.4. Op 10 december 2004 heeft het CJIB - voor zover hier van belang - het volgende aan [eiseres] bericht:
Ik ben bereid om u een voorlopige betalingsregeling in 6 maandelijkse termijnen van € 50 toe te staan. (.....)
Na deze periode ben ik eventueel bereid u wederom betaling in termijnen toe te staan. U kunt dan een hernieuwd verzoek indienen, aangepast aan de financiële situatie.
Voor 10 juni 2005 kunt u opnieuw met een voorstel komen, vergezeld van alle informatie over de inkomsten en uitgaven (bewijsstukken bijsluiten).
De hoogte van de maandelijkse termijnen zal ik dan opnieuw beoordelen. Indien ik voor deze datum geen nieuw afbetalingsvoorstel c.q. volledige betaling (van het restant) heb ontvangen, wordt het restant ineens opeisbaar.
Voor de goede orde wijs ik u erop dat het gehele bedrag van de schadevergoedingsmaatregel moet zijn voldaan binnen een termijn van twee jaar en drie maanden.
2.5. Bij brief van 9 november 2005 heeft het CJIB onder andere het volgende aan [eiseres] medegedeeld:
Ik ga niet akkoord met uw voorstel (voorzieningenrechter: van 27 oktober 2005) van € 50,00 per maand. Ik ben bereid om u een voorlopige betalingsregeling in 6 maandelijkse termijnen van € 200,00 toe te staan. (.....)
Na deze periode ben ik eventueel bereid u wederom betaling in termijnen toe te staan. U kunt dan een hernieuwd verzoek indienen, aangepast aan de financiële situatie.
Voor 9 mei 2006 kunt u opnieuw met een voorstel komen, vergezeld van alle informatie over de inkomsten en uitgaven (bewijsstukken bijsluiten).
De hoogte van de maandelijkse termijnen zal ik dan opnieuw beoordelen. Indien ik voor deze datum geen nieuw afbetalingsvoorstel c.q. volledige betaling (van het restant) heb ontvangen, wordt het restant ineens opeisbaar.
Voor de goede orde wijs ik u erop dat het gehele bedrag van de schade vergoedingsmaatregel moet zijn voldaan binnen een termijn van twee jaar en drie maanden.
2.6. [eiseres] is niet overgegaan tot betaling van het door het CJIB voorgestelde bedrag van € 200,-- per maand.
2.7. Op 2 mei 2006 heeft het CJIB jegens [eiseres] een dwangbevel uitgevaardigd, waarna de zaak, ter verdere executie, in handen is gesteld van deurwaarderskantoor Hafkamp & Partners te Venlo ( hierna "het deurwaarderskantoor").
2.8. Bij brief van 6 juni 2006 heeft het deurwaarderskantoor onder meer het volgende bericht aan [eiseres]:
"In bovenstaande zaak kunnen wij u naar aanleiding van ons telefonisch onderhoud berichten dat cliënt(e) VOORLOPIG VOOR 3 MAANDEN akkoord gaat met uw voorstel om het verschuldigde af te lossen met
€ 150,00 per maand.
U dient uiterlijk 29 september 2006 telefonisch met ons contact op te nemen voor eventueel verhoging maandbedrag.
2.9. [P.] is op 4 augustus 2007 te Roermond overleden.
2.10. Op 22 september 2009 heeft het deurwaarderskantoor, onder meer, het volgende aan [eiseres] bericht:
"In bovenstaande zaak hebben wij uw voorstel tot betalingsregeling voorgelegd aan CJIB. Wij mogen alleen akkoord gaan met een betalingsregeling van minimaal € 350,00 per maand voor een periode van 12 maanden.
Uw eerste betaling dient uiterlijk 30 september a.s. in ons bezit te zijn en zo vervolgens elke volgende maand tot aan de algehele voldoening. Uiterlijk vóór verstrijken van bovengenoemde termijn dient u contact op te nemen voor mogelijke verhoging van de betalingsregeling.
Bij niet nakomen van de betalingsregeling van minimaal € 350,00 per maand en indien incasso door ons verder niet mogelijk is, dienen wij de vordering weer in handen van Justitie te stellen, waarna door hen de nodige dwangmiddelen getroffen zullen worden.
2.11. Naar aanleiding van een verzoek van [eiseres] van 13 september 2010 tot stopzetting van de invordering van de schadevergoedingsmaatregel om diverse redenen, heeft het CJIB op 21 september 2010 aan [eiseres] medegedeeld dat zijn executieplicht niet eindigt door het overlijden van het slachtoffer, dat het dossier bij het deurwaarderskantoor is teruggevraagd omdat de aflossing van het nog openstaande bedrag te lang gaat duren en dat de incasso op gebruikelijke wijze zal worden voortgezet.
2.12. Op 4 december 2010 heeft het CJIB [eiseres] een "waarschuwing arrestatiebevel" toegezonden.
2.13. Bij brief van 17 december 2010 heeft [eiseres] het CJIB verzocht de vervangende hechtenis niet ten uitvoer te leggen en akkoord te gaan met een betalingsregeling van € 60,-- per maand. Dit verzoek is op 23 december 2010 afgewezen door het CJIB.
2.14. Op 1 januari 2011 is jegens [eiseres] een arrestatiebevel uitgevaardigd.
2.15. Bij brief van 21 januari 2011 heeft [eiseres] de officier van justitie te Roermond andermaal verzocht af te zien van de tenuitvoerlegging van de vervangende hechtenis en met haar een betalingsregeling te treffen.
2.16. Op 25 januari 2011 is [eiseres] aangehouden door de politie en overgebracht naar de vrouwengevangenis [A.] te [B.] in verband met de executie van de vervangende hechtenis.
2.17. Gedurende de periode van 7 januari 2005 tot en met mei 2006 heeft [eiseres] een bedrag € 50,-- per maand voldaan aan het CJIB. Vanaf juni 2006 betaalde zij gedurende enige tijd € 150,-- per maand. Op 3 februari 2011 heeft zij nog een bedrag van € 60,-- overgemaakt aan het CJIB. In totaal heeft [eiseres] voldaan een bedrag van € 9.210,--. Inclusief de toegepaste wettelijke verhogingen beloopt de schadevergoedingsmaatregel thans nog een totaalbedrag van € 41.122,--.
3.1. Zakelijk weergegeven vordert [eiseres] de Staat, onder verbeurte van een dwangsom, te verbieden de vervangende hechtenis ten uitvoer te leggen, met veroordeling van de Staat in de proceskosten.
3.2. Samengevat voert [eiseres] daartoe het volgende aan.
Tot tenuitvoerlegging van de vervangende hechtenis kan slechts worden overgegaan bij gebreke van betaling en verhaal. Die situatie doet zich hier niet voor. [eiseres] heeft altijd in overeenstemming met haar financiële mogelijkheden voldaan aan de schadevergoedingsmaatregel en is ook bereid dat te blijven doen. Verder is verhaal mogelijk op de pensioenuitkering van haar echtgenoot, van wie zij in financieel opzicht geheel afhankelijk is. Vanwege haar niet al te ruime financiële positie was zij in het verleden in staat om maandelijkse termijnen van € 50,-- en € 150,-- te voldoen, waarmee het CJIB instemde. Met ingang van november 2009 heeft het CJIB echter de betalingsregeling eenzijdig beëindigd. Vanaf dat moment wilde het CJIB slechts genoegen nemen met een maandbedrag van minimaal € 350,--. Dat is echter niet haalbaar voor [eiseres]. Uitgaande van het inkomen van haar echtgenoot van € 1.363,74 netto per maand is slechts € 85,69 beschikbaar voor de aflossing. Dit bedrag zou hooguit kunnen worden opgetrokken tot € 100,-- per maand. Door zich plotsklaps zo op te stellen en over te gaan tot tenuitvoerlegging van de vervangende hechtenis handelt het CJIB, en daarmee de Staat, onrechtmatig. Het CJIB heeft immers, door jarenlang wel rekening te houden met de financiële situatie van [eiseres] en akkoord te gaan met een veel lager maandbedrag dan € 350,--, bij [eiseres] het gerechtvaardigde vertrouwen gewekt dat niet tot executie van de vervangende hechtenis zal worden overgegaan zolang [eiseres] zich naar vermogen zou inzetten om aan de maatregel te voldoen. Bovendien is [P.] inmiddels, zonder achterlating van echtgenoot of kinderen, overleden, terwijl onbekend is of er (andere) erfgenamen zijn. Er is dus geen c.q. onvoldoende belang bij tenuitvoerlegging van de vervangende hechtenis.
3.3. De Staat heeft de vordering van [eiseres] gemotiveerd bestreden. Voor zover nodig zal zijn verweer hierna worden besproken.
4. De beoordeling van het geschil
4.1. Het onderhavige geschil betreft de vraag of de Staat (via het CJIB) onrechtmatig handelt jegens [eiseres] door de vervangende hechtenis ter zake van de schadevergoedingsmaatregel ten uitvoer te leggen.
4.2. Vooropgesteld wordt dat in het wettelijke stelsel besloten ligt dat een veroordelende beslissing van de strafrechter, waartegen geen gewoon rechtsmiddel meer openstaat, niet alleen mag maar ook moet worden ten uitvoer gelegd. In opdracht van het openbaar ministerie is het CJIB belast met de executie van onder meer schadevergoedingsmaatregelen.
4.3. Artikel 561 lid 1 Sv bepaalt dat een strafvonnis zo spoedig mogelijk wordt geëxecuteerd. Dat uitgangspunt geldt ook voor de tenuitvoerlegging van opgelegde schadevergoedingsmaatregelen. De duur van de daaraan verbonden vervangende hechtenis wordt op grond van de artikelen 36f lid 7 in verbinding met 24c lid 4 Sr naar evenredigheid verminderd in het geval dat geen volledige betaling plaatsvindt.
4.4. De wijze waarop het CJIB een schadevergoedingsmaatregel ten uitvoer legt, is (thans) neergelegd in de "Aanwijzing executie" (Staatscourant 21 december 2010, 20473, met rectificatie op 11 januari 2011). Daarin is, net als in de voordien geldende Aanwijzingen, ten aanzien van betalingsregelingen opgenomen dat de verantwoordelijkheid voor het aangaan daarvan exclusief is voorbehouden aan het CJIB, alsmede dat het CJIB in beginsel geen afbetalingsregeling treft, tenzij een daartoe strekkend verzoek op grond van bijzondere omstandigheden kan worden gehonoreerd. Daarbij geldt als uitgangspunt dat uitzicht moet bestaan op volledige voldoening van de opgelegde schadevergoedingsmaatregel. Verder bepaalt de Aanwijzing executie dat een arrestatiebevel wordt uitgevaardigd indien de inning en/of het verhaal met/zonder dwangbevel niet succesvol kan worden afgesloten. Het CJIB heeft dienaangaande een ruime beleidsvrijheid, wat meebrengt dat de voorzieningenrechter in kort geding de bedoelde beslissingen van het CJIB in beginsel slechts marginaal kan toetsen.
4.5. Ter gelegenheid van de mondelinge behandeling heeft [eiseres] uitgebreid stilgestaan bij de omvang van de door haar van [P.] ontvreemde gelden. Volgens haar was deze substantieel minder dan het bedrag dat destijds door de politierechter te Roermond is aangenomen. Wat daar verder ook van zij, in de onderhavige zaak moet worden uitgegaan van het onherroepelijke vonnis van de politierechter van 11 juni 2004, inclusief het door hem vastgestelde bedrag ter zake van de schadevergoedingsmaatregel. [eiseres] heeft dit ook erkend.
4.6. Aan de mede aan de vordering ten grondslag gelegde stelling van [eiseres] dat de Staat geen belang meer heeft bij executie van de schadevergoedingsmaatregel doordat [P.] inmiddels is overleden, gaat de voorzieningenrechter voorbij. De Staat heeft gemotiveerd weersproken dat [P.] geen erfgenamen heeft achtergelaten. Volgens hem zijn die er wel en stellen zij zich voor wat betreft de tenuitvoerlegging van de maatregel actief op. [eiseres] heeft daarop aangegeven ermee bekend te zijn dat [P.] neven had. De voorzieningenrechter gaat er dan ook van uit dat er wel degelijk (bekende) erfgenamen zijn. Nu de aansprakelijkheid van [eiseres] jegens [P.] niet eindigt door het enkele overlijden van [P.], terwijl haar erfgenamen tot de kring van begunstigden van de schadevergoedingsmaatregel behoren, moet worden geconcludeerd dat het door [eiseres] betwiste belang wel aanwezig is.
4.7. De voorzieningenrechter begrijpt dat [eiseres] beoogt te stellen dat tenuitvoerlegging van de vervangende hechtenis niet mogelijk is zolang zij maandelijks betalingen doet en enig verhaal biedt. Daarin kan zij echter niet worden gevolgd. Uit hetgeen hiervoor is overwogen en de verdere inhoud van de Aanwijzing executie volgt immers dat de betalingen en de verhaalsmogelijkheden zodanig dienen te zijn dat aan de opgelegde schadevergoedingsmaatregel binnen niet al te lange tijd volledig wordt voldaan.
4.8. [eiseres] stelt verder dat het CJIB bij haar het gerechtvaardigde vertrouwen heeft gewekt dat niet zal worden overgegaan tot executie van de vervangende hechtenis zolang zij zich binnen haar financiële mogelijkheden inzet om aan de maatregel te voldoen. Ook die stelling wordt door de voorzieningenrechter verworpen, op de navolgende gronden.
4.9. Het CJIB en het deurwaarderskantoor hebben in hun schriftelijke contacten met [eiseres] (telkens) uitdrukkelijk aangegeven dat het om voorlopige/tijdelijke betalingsregelingen ging en dat na verloop van de overeengekomen (korte) termijn eventueel een nieuwe betalingsregeling zou kunnen worden overeengekomen, waarvoor het initiatief dan wel van [eiseres] zou moeten uitgaan. Voorts werd [eiseres] daarin regelmatig gewezen op de omstandigheid dat het gehele bedrag van de schadevergoedingsmaatregel binnen twee jaar en drie maanden diende te worden voldaan (welke termijn toen nog wettelijk was vastgelegd). Niet gebleken is dat [eiseres] steeds tijdig voorstellen heeft gedaan om tot een nieuwe betalingsregeling te komen. Verder kan - anders dan [eiseres] stelt - niet worden gezegd dat het CJIB altijd heeft ingestemd met termijnbedragen van € 50,-- en € 150,-- per maand. Uit (onder meer) de hiervoor onder 2.5. en 2.10 vermelde brieven van respectievelijk 9 november 2005 en 22 september 2009 blijkt immers het tegendeel. Ook uit het verloop van het door [eiseres] uitvoerig aan de orde gestelde beslag op het pensioen van haar echtgenoot, dat hier verder overigens buiten beschouwing kan blijven, volgt dat het CJIB aanspraak maakte op betaling van een hoger termijnbedrag dan waartoe [eiseres] bereid was. Dat het CJIB de door [eiseres] voldane bedragen heeft behouden en heeft doorbetaald aan (de ervan van) [P.] betekent nog niet dat het CJIB ook instemde met de hoogte van die bedragen.
4.10. Op grond van het voorgaande mocht [eiseres] er dan ook niet van uitgaan dat het CJIB zou afzien van tenuitvoerlegging van de vervangende hechtenis indien [eiseres] naar vermogen zou blijven aflossen, hetgeen volgens haar thans zou neerkomen op een bedrag van € 85,-- à € 100,-- per maand. Het stond het CJIB c.q. het deurwaarderskantoor dan ook vrij om een hoger termijnbedrag te verlangen dan [eiseres] bij brief van 17 december 2010 heeft voorgesteld. Wanneer dit voorstel wordt afgezet tegen de nog openstaande vordering en tevens rekening wordt gehouden met de verplichting van [eiseres] om binnen afzienbare tijd het volledige bedrag te voldoen, kan de afwijzing door het CJIB zeker niet als onredelijk worden aangemerkt.
4.11. Daar komt bij dat ingevolge vast beleid in beginsel geen betalingsregeling meer wordt getroffen nadat een arrestatiebevel is uitgevaardigd en indien de veroordeelde de vervangende hechtenis reeds ondergaat (zie ook de Aanwijzing executie, bijlage 3, onder 4). Volgens vaste jurisprudentie kan dat beleid niet als onrechtmatig worden aangemerkt, onder meer, omdat een ander beleid ertoe zou (kunnen) leiden dat veroordeelden ermee zouden kunnen volstaan om met het aanbieden van een betalingsregeling te wachten tot hun arrestatie. Dat brengt mee dat op goede gronden niet meer is ingegaan op het voorstel van [eiseres] van 21 januari 2011 tot het treffen van een betalingsregeling.
4.12. Met betrekking tot de financiële situatie van [eiseres], die volgens haar zou meebrengen dat zij niet in staat is het volledige schadebedrag binnen (redelijk) korte tijd te voldoen, geldt tot slot nog dat door de wetgever destijds onder ogen is gezien dat de vervangende hechtenis ook moet worden tenuitvoergelegd in situaties waarin de veroordeelde de schadevergoedingsmaatregel niet kan voldoen. Dit is door de Hoge Raad ook bevestigd in zijn arrest van 20 juni 2000 (NJ 2000, 634). Bovendien moet worden aangenomen dat de politierechter te Roermond destijds oog heeft gehad voor de (gebrekkige) draagkracht van [eiseres], zodat ervan moet worden uitgegaan dat die omstandigheid is verdisconteerd in zijn uitspraak.
4.13. Alles bijeen genomen is de slotsom dat niet aannemelijk is geworden dat de Staat onrechtmatig handelt door over te gaan tot tenuitvoerlegging van de vervangende hechtenis. De vorderingen van [eiseres] zullen dan ook worden afgewezen.
4.14. [eiseres] zal, als de in het ongelijk gestelde partij, worden veroordeeld in de proceskosten.
- wijst het gevorderde af;
- veroordeelt [eiseres] in de proceskosten, tot op dit vonnis aan de zijde van de Staat begroot op € 1.384,--, waarvan € 816,-- aan salaris advocaat en € 568,-- aan griffierecht;
- verklaart de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. P.A. Koppen en in het openbaar uitgesproken op 28 februari 2011.