RECHTBANK ’S-GRAVENHAGE
Zittinghoudende te Roermond
Sector bestuursrecht, enkelvoudige kamer
Vreemdelingenkamer
Procedurenummer: AWB 11 / 5575
Uitspraak van de rechtbank ingevolge artikel 94 juncto artikel 106 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000)
[eiser], volgens zijn verklaring geboren op 31 maart 1976 en van Nigeriaanse nationaliteit, verblijvende in het Detentiecentrum Rotterdam,
hierna te noemen: eiser,
gemachtigde mr. P.H. Hillen, advocaat te Tilburg,
de minister voor Immigratie en Asiel, verweerder.
Op 15 februari 2011 is eiser op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw 2000 in bewaring gesteld.
Bij beroepschrift van 17 februari 2011 is namens eiser beroep ingesteld. Ingevolge het bepaalde in artikel 94, eerste lid, van de Vw 2000 houdt dit beroep tevens een verzoek tot toekenning van schadevergoeding in.
Bij faxbericht van 28 februari 2011 heeft verweerder nadere informatie verstrekt en nadere stukken ingezonden.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 1 maart 2011, alwaar eiser in persoon is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde voornoemd. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. J.C.O. Stiphout. Als tolk in de Engelse taal was aanwezig
C.F. Pearce.
2.1. De rechtbank beoordeelt thans of de toepassing en tenuitvoerlegging van de maatregel van vreemdelingenbewaring in overeenstemming is met de wet en bij afweging van alle daarbij betrokken belangen in redelijkheid gerechtvaardigd is.
2.2. Namens eiser is – kort en zakelijk weergegeven – allereerst aangevoerd dat de controle ingevolge artikel 51 van de Vw 2000 (Mobiel Toezicht Veiligheid) op grond waarvan hij is staandegehouden in strijd is met artikel 20 van Verordening (EG) nr. 562/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 15 maart 2006 tot vaststelling van een communautaire code betreffende de overschrijding van de grenzen door personen (de Schengengrenscode). Daartoe heeft eiser verwezen naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 28 december 2010 (LJN: BP0427). In die uitspraak is, onder verwijzing naar het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 22 juni 2010, in de gevoegde zaken C-188/10 & C-189/10, Melki en Abdeli (www.curia.europa.eu), geoordeeld dat een controle in het kader van het Mobiel Toezicht Vreemdelingen (MTV-controle) hetzelfde effect kan hebben als een bij voormeld artikel 20 verboden grenscontrole. De onderhavige controle in een internationale trein in het kader van het Mobiel Toezicht Veiligheid heeft, aldus eiser, hetzelfde effect als een grenscontrole en is feitelijk niets anders dan een MTV-controle en dient derhalve eveneens voor onrechtmatig te worden gehouden.
2.3. De rechtbank overweegt ten aanzien van deze beroepsgrond als volgt.
2.4. Ingevolge artikel 50, eerste lid, van de Vw 2000 zijn, voor zover voor de zaak van eiser van belang, de ambtenaren belast met de grensbewaking en de ambtenaren belast met het toezicht op vreemdelingen, bevoegd, hetzij op grond van feiten en omstandigheden die, naar objectieve maatstaven gemeten, een redelijk vermoeden van illegaal verblijf opleveren hetzij ter bestrijding van illegaal verblijf na grensoverschrijding, personen staande te houden ter vaststelling van hun identiteit, nationaliteit en verblijfsrechtelijke positie.
2.5. In artikel 51, eerste lid, van de Vw 2000 is bepaald dat indien de ambtenaren belast met de grensbewaking en de ambtenaren belast met het toezicht op vreemdelingen op grond van feiten en omstandigheden, naar objectieve maatstaven gemeten, een redelijk vermoeden hebben dat met een vervoermiddel personen worden vervoerd met betrekking tot wie zij een toezichthoudende taak hebben, zij bevoegd zijn het vervoermiddel te onderzoeken. De ambtenaren zijn in dat geval bevoegd van de bestuurder van het voertuig of van de schipper van het vaartuig te vorderen dat deze zijn vervoermiddel stilhoudt en naar een door hen aangewezen plaats overbrengt teneinde het vervoermiddel te onderzoeken.
2.6. Blijkens de Memorie van Toelichting (TK 26 732, nr. 3) is in voormeld artikel 51 (in het wetsontwerp artikel 49) van de Vw 2000 de bevoegdheid neergelegd om een voertuig ten aanzien waarvan de ambtenaren een redelijk vermoeden hebben dat er vreemdelingen mee worden vervoerd aan te houden teneinde het te onderzoeken op de aanwezigheid van vreemdelingen. Artikel 51 van de Vw 2000 is te beschouwen als een aanvulling op artikel 50 (in het wetsontwerp artikel 48) van de Vw 2000. Dit betekent, volgens die toelichting, dat indien in het aangehouden voertuig een vreemdeling wordt aangetroffen van wie redelijkerwijs kan worden vermoed dat hij illegaal in Nederland verblijft, deze vreemdeling vervolgens kan worden onderworpen aan de dwangmiddelen bedoeld in artikel 50, tweede tot en met vijfde lid, van de Vw 2000.
2.7. In het op ambtsbelofte respectievelijk ambtseed opgemaakte proces-verbaal van onderzoek ex artikel 51 Vw / overbrenging / ophouding van 15 februari 2011 is het volgende, voor zover thans van belang, gerelateerd over het onderzoek aan het vervoermiddel waarin eiser zich bevond.
“Op 15 februari 2011, te Roosendaal, om 16.30 uur, waren wij in de internationale trein in de gemeente Roosendaal, met het treinnummer: 9237, voor de uitvoering van een onderzoek van een vervoermiddel op grond van artikel 51 van de Vreemdelingenwet 2000. Dit onderzoek vond plaats naar aanleiding van een proces-verbaal van bevindingen ten aanzien van vreemdelingen aangetroffen in 2010 op internationale treinen, opgesteld door het Brigade Informatie Knooppunt (BIK) van de brigade Scheldestromen PV nr 11-010225. Dit onderzoek werd tevens uitgevoerd op grond van een door de Mobiel Toezicht Veiligheids-kamer (MTV-kamer) te Zwolle opgesteld analyse rapport vreemdelingen, ten aanzien waarvan de Koninklijke Marechaussee een toezichthoudende taak heeft.
In dit analyse rapport dan wel proces-verbaal zijn bevindingen op basis van informatie en opgedane ervaringen gerelateerd, betreffende het vervoer van (illegale) vreemdelingen naar een plaats in Nederland. Dit rapport dan wel proces-verbaal rechtvaardigt, naar objectieve maatstaven gemeten, de controle van vervoermiddelen waarin personen worden vervoerd, als bedoeld in artikel 51 van de Vreemdelingenwet 2000.
Op 15-02-2011, te 16.45 uur, hebben wij, op basis van hierboven genoemde ons ambtshalve bekende informatie een vervoermiddel aan en onderzoek onderworpen op grond van artikel
51 Vreemdelingenwet 2000. Daarbij hebben wij, als toezichthouder in genoemde trein een persoon gevorderd inlichtingen te verstrekken en ons ter vaststelling van de identiteit, nationaliteit en verblijfsrechtelijke positie een document ter inzage te overhandigen als bedoeld in artikel 1, lid 1 onder 2 van de Wet op de identificatieplicht.”
2.8. De rechtbank heeft het voornoemde proces-verbaal van het BIK en het voornoemde analyserapport bij verweerder opgevraagd. Dat proces-verbaal is door verweerder overgelegd en betreft een analyse van informatie uit het Bedrijfsprocessensysteem van de KMar over het jaar 2010 en gegevens over – kort gezegd - aantallen illegale vreemdelingen, nationaliteiten van die vreemdelingen en in welke internationale treinen op welke dagen deze voornamelijk zijn aangetroffen. Het analyse rapport van de MTV-kamer te Zwolle, dat betrekking heeft op mensenhandel, is niet overgelegd, omdat, aldus verweerder, dat onderzoek nog niet is afgerond.
2.9. In de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc 2000) is in onderdeel A3/4 het volgende vermeld met betrekking tot het onderzoek van vervoermiddelen.
“Indien ambtenaren belast met grensbewaking of de ambtenaren belast met het toezicht op vreemdelingen op grond van feiten en omstandigheden die, naar objectieve maatstaven gemeten, een redelijk vermoeden hebben dat met een vervoermiddel of luchtvaartuig personen worden vervoerd met betrekking tot wie zij een toezichthoudende taak hebben, dan zijn zij bevoegd het vervoermiddel te onderzoeken. De ambtenaren zijn in dat geval bevoegd van de bestuurder van het voertuig, van de schipper van het vaartuig of de gezagvoerder van het luchtvaartuig te vorderen dat deze zijn vervoermiddel stilhoudt en naar een door hen aangewezen plaats overbrengt teneinde het vervoermiddel te onderzoeken op de aanwezigheid van vreemdelingen. Artikel 51 Vw is te beschouwen als een aanvulling op artikel 50 Vw. Dit betekent dat indien in het staandegehouden vervoermiddel een vreemdeling wordt aangetroffen van wie redelijkerwijs kan worden vermoed dat hij illegaal in Nederland verblijft, deze vreemdeling kan worden onderworpen aan de dwangmiddelen bedoeld in artikel 50, tweede tot en met vijfde lid, Vw (zie A3/3).
Met artikel 51 Vw is beoogd ambtenaren belast met grensbewaking en ambtenaren belast met het toezicht in staat te stellen personen te controleren met betrekking tot wie zij een toezichthoudende taak hebben en die zich in een vervoermiddel bevinden. Van deze bevoegdheid mag gebruik worden gemaakt indien de toezichthouder op grond van feiten en omstandigheden die, naar objectieve maatstaven gemeten, een redelijk vermoeden heeft dat met het te controleren vervoermiddel zo’n persoon wordt vervoerd. Het is daarbij niet noodzakelijk dat de ambtenaar een redelijk vermoeden moet hebben dat de te controleren persoon illegaal in Nederland verblijft. De toezichthoudende taak van de ambtenaren belast met het vreemdelingentoezicht beperkt zich daartoe immers niet. Voor wat betreft het operationele toezicht in het binnenland zal het gebruik van deze bevoegdheid zich echter veelal beperken tot personen van wie een redelijk vermoeden van illegaal verblijf bestaat.
Voor wat betreft het gebruik maken van de bevoegdheid tot het onderzoek van vervoermiddelen wordt voor het operationeel toezicht ter bestrijding van illegale immigratie verwezen naar A3/2.4.
Voor wat betreft het gebruik maken van de bevoegdheid tot het onderzoek van vervoermiddelen in het kader van het operationele toezicht in het binnenland kunnen onder andere de volgende aanwijzingen aanleiding geven van deze bevoegdheid gebruik te maken:
– van een inzittende van het vervoermiddel is bekend dat hij zich illegaal in Nederland bevindt. De controle van de verblijfsrechtelijke positie hoeft zich in dat geval niet te beperken tot de persoon van wie het bekend is dat hij illegaal in Nederland verblijft, maar kan zich uitstrekken tot alle inzittenden;
– het vervoermiddel wordt gebruikt voor het vervoer van werknemers naar een bedrijf waarvan het bekend is dat het regelmatig illegaal verblijvende personen in dienst heeft.”
2.10. In zijn uitspraak van 28 december 2010 heeft de Afdeling overwogen dat uit het arrest van het Hof van Justitie volgt dat het enkele feit dat het doel van een MTV-controle verschilt van dat van een grenscontrole, niet betekent dat een MTV-controle reeds hierom niet hetzelfde effect als een grenscontrole kan hebben. Daarom heeft het Hof in de punten 74 en 75 van het arrest overwogen dat een nationale wettelijke regeling op grond waarvan een controlebevoegdheid wordt uitgeoefend, om strijd met de Schengengrenscode te voorkomen, dient te voorzien in het noodzakelijke kader voor het uitoefenen van die bevoegdheid om te waarborgen dat de uitoefening ervan niet hetzelfde effect als een grenscontrole kan hebben. Artikel 50, eerste lid, van de Vw 2000 en paragraaf A3/2.4 van de Vc 2000 voldoen volgens de Afdeling niet aan die door het Hof verlangde waarborgen. Hetgeen het Hof in het arrest heeft overwogen noopt er dan ook toe dat de wijze van uitoefening van MTV-controles niet alleen in een wettelijk voorschrift moet zijn vastgelegd, maar ook dat de bestaande regeling moet worden aangepast, nu de bestaande regeling met betrekking tot de MTV-controle niet de door het Hof verlangde waarborgen biedt.
In dit verband is nog overwogen dat nu uit artikel 1:3, vierde lid, van de Awb volgt dat een beleidsregel geen wettelijk voorschrift is, de regulering van de wijze van uitoefening van de krachtens artikel 50, eerste lid, toegekende bevoegdheid in paragraaf A3/2.4 van de Vc 2000, zijnde beleidsregels, niet in overeenstemming is met het door het Hof gewenste niveau van regulering.
Die regulering dient plaats te vinden bij wettelijk voorschrift. Ook is door de Afdeling van belang geacht dat de in paragraaf A3/2.4 van de Vc 2000 neergelegde regeling uitdrukkelijk vermeldt dat de krachtens artikel 50, eerste lid, van de Vw 2000 toegekende bevoegdheid louter is gericht op personen van wie mag worden aangenomen dat zij de grens hebben overschreden, hetgeen ook volgt uit de passages waarin is vermeld dat deze bevoegdheid kan worden uitgevoerd aan de grensovergang, wordt uitgevoerd zodra dit redelijkerwijs mogelijk is na grensoverschrijding en wanneer nog geen of slechts een geringe vermenging heeft plaatsgevonden. Daarmee wordt aldus een rechtstreekse koppeling met grensoverschrijding gelegd.
2.11. De rechtbank overweegt vervolgens dat blijkens het proces-verbaal van
15 februari 2011 verbalisanten in Roosendaal, zijnde het eerste station na de grenspassage in Nederland, in de internationale trein komende uit de richting België zijn gestapt en dat zij vervolgens in die trein een controle hebben uitgevoerd. Onbestreden is gebleven de stelling van eisers gemachtigde dat verweerder een controle als de onderhavige in treinen enkel in internatonale treinen verricht en wel vanaf het eerste station na grensoverschrijding. Ook uit het proces-verbaal van het BIK blijkt dat enkel is gekeken naar aantallen vreemdelingen die zijn aangetroffen in internationale treinen, afkomstig uit België en Frankrijk. Onder deze omstandigheden, in het bijzonder de wijze waarop deze is vormgegeven, is de rechtbank van oordeel dat de controle in het kader van artikel 51 van de Vw 2000 in de onderhavige zaak hetzelfde effect kan hebben als een grenscontrole in het kader van het Mobiel Toezicht Vreemdelingen. De rechtbank vermag vervolgens niet in te zien dat hetgeen de Afdeling in zijn uitspraak van 28 december heeft overwogen ten aanzien van artikel 50 van de Vw 2000 niet evenzeer geldt voor artikel 51 temeer nu deze bepaling ook uitdrukkelijk wordt gezien als een aanvulling op dat eerstgenoemde artikel teneinde ook expliciet de controle van vervoermiddelen mogelijk te maken. Verweerders verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling van 20 augustus 2008 (LJN: BG2245) kan evenmin leiden tot een ander oordeel, reeds omdat deze dateert van voor de hiervoor genoemde jurisprudentie en bovendien ook geen betrekking heeft op illegaal verblijf na een grensoverschrijding die kort daarvoor heeft plaatsgevonden.
2.12. Volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling, onder meer de uitspraak van
30 december 2005 (zaak nr. 200409979/1; JV2005/81), maakt de onrechtmatigheid van de staandehouding de daaropvolgende inbewaringstelling, indien aan alle in de wet gestelde vereisten daarvoor is voldaan, eerst onrechtmatig, indien de met de bewaring gediende belangen niet in redelijke verhouding staan tot de ernst van het gebrek en de daardoor geschonden belangen. Verweerder heeft geen belangen gesteld op grond waarvan de onrechtmatigheid van de staandehouding niet aan de rechtmatigheid van de bewaring in de weg staat. Gelet hierop en op de belangen ter bescherming waarvan het betrokken voorschrift strekt, is de maatregel van bewaring bij afweging van de daarbij betrokken belangen, hoewel niet in geschil is dat eiser ten tijde van zijn inbewaringstelling hier te lande niet rechtmatig verbleef en kon worden uitgezet, in redelijkheid niet gerechtvaardigd te achten.
2.13. Nu de inbewaringstelling blijkens het voorgaande van meet af aan onrechtmatig is, ziet de rechtbank geen grond nog in te gaan op hetgeen overigens namens eiser is aangevoerd. De rechtbank acht verder termen aanwezig om eiser schadevergoeding toe te kennen.
2.14. Eiser komt over de periode van 15 februari 2011 tot 4 maart 2011 schadevergoeding toe. Uitgangspunt bij de vaststelling van de schadevergoeding vormt de richtlijn van de Nederlandse Vereniging voor Rechtspraak betreffende de vergoeding van immateriële schade bij inverzekeringstelling en voorlopige hechtenis, die uitgaat van een schadevergoeding van € 105,= voor elke dag die in een politiecel is doorgebracht en van € 80,= voor elke dag die in een huis van bewaring is doorgebracht. In totaal bedraagt de schadevergoeding 2 x € 105,= en 15 x € 80,= is € 1.410,=.
2.15. Voorts acht de rechtbank termen aanwezig om verweerder met toepassing van artikel 8:75, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), te veroordelen in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten zijn op voet van het bepaalde in het Besluit proceskosten bestuursrecht vastgesteld op in totaal € 874,= voor kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand welk bedrag is opgebouwd uit:
- 1 punt voor het indienen van het beroepschrift;
- 1 punt voor het verschijnen ter zitting;
- waarde per punt € 437,=;
- wegingsfactor 1.
2.16. Aangezien ten behoeve van eiser een toevoeging is verleend krachtens de Wet op de rechtsbijstand, dient ingevolge artikel 8:75, tweede lid, van de Awb de betaling van dit bedrag te geschieden aan de griffier van de rechtbank.
2.17. Mitsdien wordt beslist als volgt.
3. Beslissing
verklaart het beroep gegrond;
beveelt de opheffing van de maatregel tot vrijheidsontneming ex artikel 59 van de Vw 2000 van eiser met ingang van 4 maart 2011;
wijst het verzoek om schadevergoeding toe, ten laste van verweerder, ten bedrage van € 1.410,=;
bepaalt dat de uitbetaling geschiedt door de griffier van de rechtbank;
veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten, vastgesteld op € 874,=, te vergoeden aan de griffier.
Aldus gedaan door mr. F.H. Machiels in tegenwoordigheid van mr. D.D.R.H. Lechanteur als griffier en uitgesproken in het openbaar op 4 maart 2011.
w.g. mr. D.D.R.H. Lechanteur,
griffier w.g. mr. F.H. Machiels,
rechter
Voor eensluidend afschrift:
de wnd. griffier:
Voornoemd lid van de enkelvoudige kamer voor bestuursrechtelijke zaken beveelt de tenuitvoerlegging van de in deze uitspraak toegekende schadevergoeding ten bedrage van
€ 1.410,= (ZEGGE: VEERTIENHONDERDTIEN EURO)
Aldus gedaan door mr. F.H. Machiels op 4 maart 2011.
Afschrift verzonden: 4 maart 2011
Partijen kunnen tegen deze uitspraak hoger beroep instellen bij:
Raad van State
Afdeling bestuursrechtspraak
Hoger beroep vreemdelingenzaken
Postbus 16113
2500 BC ’s-Gravenhage
De termijn voor het indienen van een beroepschrift bedraagt één week na verzending van de uitspraak door de griffier. Artikel 85 van de Vw 2000 bepaalt dat het beroepschrift een of meer grieven tegen de uitspraak bevat. Artikel 6:5 van de Awb bepaalt onder meer dat bij het beroepschrift een afschrift moet worden overgelegd van de uitspraak. Artikel 6:6 van de Awb is niet van toepassing.