Parketnummer 09/900742-10
Datum uitspraak: 7 maart 2011
De rechtbank ’s-Gravenhage heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1990,
adres: [adres],
thans gedetineerd in de penitentiaire inrichting te Alphen aan den Rijn.
1. Het onderzoek ter terechtzitting
Het onderzoek is gehouden ter terechtzitting van 13 december 2010 en 21 februari 2011.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie mr. T. Berger, van de vordering gedaan door de benadeelde partij [X] en van hetgeen door de raadsvrouw van verdachte mr. I.A. Groenendijk, advocaat te ’s-Gravenhage, en door de verdachte naar voren is gebracht.
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 2 september 2010 te 's-Gravenhage, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk en al dan niet met voorbedachte rade [X] (HTM-controleur) van het leven te beroven, opzettelijk en al dan niet na kalm beraad en rustig overleg:
- een vuurwapen op die [X] heeft gericht en/of
- dat vuurwapen heeft doorgeladen en/of
- de trekker van dat vuurwapen heeft overgehaald,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
art 289 Wetboek van Strafrecht
art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht
Subsidiair, indien het vorenstaande niet tot een bewezenverklaring en/of een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 02 september 2010 te 's-Gravenhage ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan een persoon (te weten [X]), opzettelijk en al dan niet met voorbedachten rade, zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet en al dan niet na kalm beraad en rustig overleg,
- een vuurwapen op die [X] heeft gericht en/of
- dat vuurwapen heeft doorgeladen en/of
- de trekker van dat vuurwapen heeft overgehaald,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
art 303 lid 1 Wetboek van Strafrecht
meer subsidiair, indien het vorenstaande niet tot een bewezenverklaring en/of een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 2 september 2010 te 's-Gravenhage [X] (HTM-controleur) heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling, immers heeft verdachte opzettelijk dreigend:
- een vuurwapen op die [X] gericht en/of
- dat vuurwapen doorgeladen en/of
- de trekker van dat vuurwapen overgehaald,
althans een vuurwapen aan die [X] getoond;
art 285 lid 1 Wetboek van Strafrecht
hij op of omstreeks 2 september 2010 te 's-Gravenhage [X] (HTM-controleur) heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling, immers heeft verdachte opzettelijk dreigend tegen die [X] gezegd: "Ik pak je nog wel" en/of "Ik maak je kapot", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking;
art 285 lid 1 Wetboek van Strafrecht
hij op of omstreeks 2 september 2010 te 's-Gravenhage een wapen van categorie III, te weten een pistool (omgebouwd alarmpistool, [merk]), en/of munitie van categorie III, te weten een aantal (5) volmantelpatronen (6,35 mm), voorhanden heeft gehad;
De in deze telastelegging gebruikte termen en uitdrukkingen worden, voorzover
daaraan in de Wet wapens en munitie betekenis is gegeven, geacht in dezelfde
betekenis te zijn gebezigd;
art 26 lid 1 Wet wapens en munitie
3.1 Het standpunt van de officier van justitie
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
1. heeft geprobeerd [X] te vermoorden door een wapen op hem te richten, dat wapen door te laden en de trekker ervan over te halen; impliciet subsidiair is dit feit tenlastegelegd als een poging tot doodslag, expliciet subsidiair als een poging tot zware mishandeling en meer subsidiair als een bedreiging;
2. [X] heeft bedreigd door te zeggen: ‘Ik pak je nog wel’ of ‘Ik maak je kapot’; en
3. een omgebouwd alarmpistool en vijf patronen voorhanden heeft gehad.
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte van de poging tot moord zal worden vrijgesproken en dat de rechtbank wettig en overtuigend bewezen zal verklaren dat verdachte de feiten 1 impliciet subsidiair (poging tot doodslag), 2 en 3 heeft begaan.
3.2 Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft vrijspraak van de poging tot moord, poging tot doodslag en poging tot zware mishandeling bepleit omdat er geen bewijs aanwezig is dat verdachte daadwerkelijk heeft geprobeerd te schieten met het wapen. Voorts kan niet bewezen worden dat verdachte het wapen op aangever heeft gericht, zoals hem onder feit 1 wordt verweten. De onder feit 2 ten laste gelegde verbale bedreiging kan bij gebrek aan steunbewijs voor de aangifte evenmin worden bewezen, aldus de raadsvrouw. De raadsvrouw heeft zich gerefereerd ten aanzien van de onder 1 meer subsidiair ten laste gelegde bedreiging – voor zover die bestaat uit het tonen van een vuurwapen – en het onder feit 3 ten laste gelegde voorhanden hebben van dat vuurwapen.
3.3 De beoordeling van de tenlastelegging1
Op 2 september 2010 kwam er om 16:53 uur bij de meldkamer van de politie Haaglanden een melding binnen. Volgens deze melding zou er op de Meppelweg te ’s-Gravenhage sprake zijn van een incident, waarbij HTM-controleurs werden bedreigd met een vuurwapen.2
Van deze bedreiging heeft [X] – controleur in dienst van de HTM en als zodanig belast met bijzondere opsporingsbevoegdheden – aangifte gedaan.3 Hij heeft verklaard dat hij op 2 september 2010 dienst had en dat hij tijdens deze dienst een woordenwisseling kreeg met een groepje jongeren. Eén van de jongens uit dit groepje – naar later bleek verdachte – keek hem hierbij aan en zei: “Kom hier dan, ik pak je nog wel” en “Wacht maar, ik kom je nog wel tegen, ik maak je kapot”. Hierop is aangever met een collega de rijbaan overgestoken om de jongen aan te houden.4
Aan de overkant van de rijbaan gekomen, zag aangever dat de jongen zijn rechterhand in zijn jaszak bewoog. Hij zag dat de jongen in zijn rechterhand een vuurwapen vasthield. De jongen richtte het vuurwapen op het gezicht van aangever, waarbij hij zijn armen gestrekt hield. Aangever keek in de loop van het vuurwapen.5 Aangever probeerde uit de vuurlijn te komen. Op het moment dat hij met zijn bovenlichaam naar links uitweek, hoorde hij een ‘klik’-geluid. Hij zag dat de jongen de trekker overhaalde. Na het ‘klik’-geluid gebeurde er niets. De jongen begon aan het wapen te rommelen. Aangever kreeg de indruk dat de jongen een storing wilde verhelpen, die in het vuurwapen was opgetreden. Kort hierna deed de jongen een paar stappen naar achteren en rende hard weg.6
Getuige [getuige 1] – een collega van aangever bij HTM – heeft tijdens haar eerste verhoor verklaard dat aangever een jongen en een meisje aansprak. Toen zij even later weer keek, zag ze dat de jongen beide armen gestrekt hield en dat hij een vuurwapen vast had.7 Hij trok de slede van het wapen naar achteren en richtte het op aangever.8 Kort na het naar achter trekken van de slede zag de getuige een schrikreactie bij de jongen. Zij kreeg de indruk dat de jongen schrok van iets wat niet lukte. Direct hierna rende de jongen weg.9
Getuige [getuige 2] – eveneens HTM-medewerker – heeft bij gelegenheid van zijn eerste politieverhoor verklaard dat een negroïde jongen in discussie raakte met aangever. De jongen gedroeg zich hierbij dreigend jegens aangever. Hij hoorde dat de jongen tegen aangever zei: “Ik zou maar weg gaan als ik jou was”. Hij zag dat de jongen een op een vuurwapen gelijkend voorwerp pakte, dat hij dat voorwerp op het bovenlichaam of het gelaat van aangever richtte en dat hij zijn vinger bij de trekker hield. Daarna hoorde hij een zacht klikgeluid uit de richting van het voorwerp komen. Hierna zag hij dat de jongen de bovenkant van het voorwerp beetpakte en er iets mee deed. Vervolgens liep de jongen naar achteren en rende weg.10
Ook de vriendin van verdachte, [vriendin], die tijdens het incident naast haar vriend stond, heeft bij de politie een verklaring afgelegd. Zij heeft verklaard dat ze hoorde dat haar vriend en de controleur woorden hadden en elkaar uitdaagden. Ze hoorde haar vriend zeggen: “Ben je levensmoe ofzo”. Daarna kwam de controleur op haar vriend aflopen. Toen de controleur haar vriend op ongeveer drie meter genaderd was, zag ze dat haar vriend met zijn rechterhand ineens een revolver of pistool pakte en dat op het hoofd van de controleur richtte. Hierna rende haar vriend weg.11 Ter terechtzitting van 21 februari 2011 heeft [vriendin] verklaard dat zij bij de politie heeft gelogen. Haar vriend heeft zijn wapen nooit op de HTM-controleur gericht gehouden, althans zij heeft dat niet gezien. De rechercheur heeft haar woorden in de mond gelegd. Ze heeft de antwoorden gegeven, die de rechercheur wilde horen, in de hoop dat zij dan sneller vrij zou komen.
Verdachte is op 2 september 2010 om 19:10 uur aangehouden. Hij was op dat moment onder meer in het bezit van een vuurwapen, vier messingkleurige patronen en een laptop.12
Het vuurwapen is door een medewerker van het Bureau Forensische Opsporing onderzocht. Tijdens de door deze medewerker uitgevoerde ‘ontlaadprocedure’ bleek dat in de kamer van het wapen een patroon zat. Deze patroon vertoonde op het slaghoedje een indruk van de inslag van een slagpin. Hierdoor is het niet onwaarschijnlijk dat de trekker is overgehaald waardoor de slagpin uit zijn vergrendelde toestand is gekomen en het slaghoedje heeft ingetikt.13
Voormeld wapen is een omgebouwd alarmpistool, [merk] en is gekwalificeerd als een vuurwapen van categorie III van de Wet wapens en munitie. De vijf aangetroffen volmantelpatronen (6,35 mm), die met voornoemd wapen kunnen worden verschoten, zijn aangemerkt als munitie van categorie III van de Wet wapens en munitie.14
Uit het aanvullende onderzoek dat het Nederlands Forensisch Instituut naar het wapen heeft ingesteld, blijkt dat bij het proefschieten met voornoemd wapen storingen zijn opgetreden. Vier van de vijf proefpatronen die in de kamer van de loop zijn geplaatst, zijn bij het proefschieten tot ontbranding gekomen. Bij drie patronen moest het slaghoedje meermalen door de slagpin worden getroffen voordat het tot een ontbranding kwam.15
Op de onder verdachte in beslag genomen laptop werd een filmpje aangetroffen, dat op 29 augustus 2010 op de laptop is geplaatst. Op dit filmpje, dat ter terechtzitting is bekeken, is te zien dat verdachte een vuurwapen in zijn handen houdt en een aantal handelingen met het vuurwapen verricht. Verdachte toont in het filmpje dat hij de slede naar achteren haalt en laat zien dat er een patroon in de kamer zit. Hij duwt de sledevangpal naar voren en naar achteren en herhaalt dit meerdere keren. Vervolgens haalt hij de patroon uit de kamer, doet dat nog een keer en stopt meerdere patronen in de patroonhouder.16 De officier van justitie heeft het Nederlands Forensisch Instituut opdracht gegeven om – nu verdachte iedere medewerking hieraan heeft geweigerd – de versleutelde bestanden op de laptop te ontsleutelen. Op de andere ontsleutelde bestanden is niet een op een vuurwapen gelijkend voorwerp te zien.17
Verdachte zelf heeft ter terechtzitting verklaard dat hij een woordenwisseling heeft gehad met een HTM-medewerker en dat hij daarbij heeft gezegd “Ben je levensmoe”. Daarna heeft hij een vuurwapen uit zijn jaszak gehaald. Later op de dag is hij – in het bezit van ditzelfde wapen en de daarbij behorende munitie – aangehouden.18 Verdachte heeft ter terechtzitting tevens verklaard dat het wapen niet heeft gericht op aangever, niet heeft (door)geladen en evenmin heeft gekeken of er iets mee aan de hand was. Voorts heeft hij verklaard dat hij, nadat hij het wapen uit zijn zak had gehaald, onmiddellijk is omgedraaid en weggerend.
De rechtbank overweegt over (de waardering van) het getuigenbewijs in deze zaak allereerst het volgende. Van het incident aan de Meppelweg zijn twee HTM-medewerkers ooggetuige geweest. Zij hebben meerdere verklaringen afgelegd: eenmaal op de dag van het incident en eenmaal anderhalve maand later. De rechtbank heeft de bewijsconstructie uitsluitend gebaseerd op de verklaringen die de ooggetuigen op de dag van het incident hebben afgelegd. Niet uitgesloten kan immers worden dat de later afgelegde verklaringen – onbedoeld – gekleurd zijn geraakt door de gesprekken die de getuigen met aangever, met elkaar of met andere collega’s hebben gevoerd over het incident.
Over de politieverklaring van getuige [vriendin] overweegt de rechtbank dat niet aannemelijk is dat zij is gestuurd in de beantwoording van de vragen of dat er druk op haar is uitgeoefend om bepaalde antwoorden te geven. [vriendin] heeft haar verklaring ondertekend – een handeling waarmee zij heeft laten zien dat zij instaat voor de juistheid van haar woorden – en heeft pas ter terechtzitting aangegeven dat ze bij de politie onder druk is gezet en heeft gelogen. De rechtbank zal gelet op dit alles de verklaring van [vriendin], zoals die is afgelegd ter terechtzitting, terzijde schuiven en in plaats daarvan haar verklaring bij de politie bezigen voor het bewijs.
Verdachte heeft, door de rechter-commissaris geconfronteerd met het feit dat er op het moment van inbeslagname van het pistool een patroon in de kamer zat, verklaard dat het wapen op een eerder moment – namelijk toen hij er thuis mee bezig was – per ongeluk is afgegaan. Daarvan zou een filmpje op zijn laptop moeten staan, omdat hij zichzelf toen dit gebeurde juist aan het filmen was. Ter terechtzitting heeft verdachte hieraan toegevoegd dat hij, toen hij ’s nachts met het wapen aan het spelen was, besloot om de trekker een keer over te halen. Hij richtte daarbij op de bank en op de tafeltjes in de woonkamer van het appartement van zijn moeder. Toen hij de trekker overhaalde gebeurde er niets.
Daargelaten dat het door verdachte geschetste scenario – waarbij hij midden in de nacht in een flatgebouw een vuurwapen zou hebben geprobeerd af te vuren op een bank en wat tafeltjes – nogal onwaarschijnlijk voorkomt, is de rechtbank van oordeel dat de verklaring die verdachte geeft voor de aanwezigheid van een patroon met een ingedeukt slaghoedje in zijn vuurwapen niet aannemelijk is geworden. Uit het onderzoek dat de politie en het NFI hebben ingesteld naar de filmbestanden die zich bevinden op de onder verdachte in beslag genomen laptop, blijkt immers niet dat deze de door verdachte genoemde beelden bevatten.
Op het wel aangetroffen filmpje op de laptop is te zien dat verdachte kundig met het wapen kan omgaan, waardoor het erg onwaarschijnlijk lijkt dat hij – zoals hij zegt – niet heeft gekeken waar de niet-afgevuurde patroon zat en wat de reden van blokkering kan zijn geweest. Daarbij heeft verdachte niet eenduidig verklaard over zijn wetenschap of er een patroon in de kamer zat op het moment van het incident. Ook heeft verdachte ter terechtzitting wisselend verklaard over het op 2 september 2010 door hem meegenomen vuurwapen. Zo heeft hij eerst verklaard dat het een ongeladen wapen was en later dat het een geladen wapen was.
De rechtbank acht op grond van de verklaringen van aangever, [getuige 1] en [getuige 2] alsmede op grond van de politieverklaring van [vriendin] bewezen dat verdachte het vuurwapen op het bovenlichaam van aangever heeft gericht. Zij acht op grond van de verklaringen van aangever en [getuige 2] en de bevindingen van het NFI voorts bewezen dat verdachte vervolgens de trekker heeft overgehaald, waardoor het slaghoedje van de patroon werd geraakt. Ten aanzien van het overhalen van de trekker acht de rechtbank nog in het bijzonder het volgende relevant:
- aangever en getuige [getuige 2] hebben verklaard dat zij een klikgeluid hebben gehoord en dat zij hebben gezien dat verdachte daarna aan het wapen rommelde; deze waarnemingen vinden steun in de verklaring van getuige [getuige 1], daar waar zij stelt dat verdachte leek te schrikken van dat iets niet lukte;
- in de kamer van het wapen dat bij verdachte is aangetroffen – en waarvan niet in geschil is dat dit wapen is gebruikt bij het incident aan de Meppelweg – bevond zich een patroon waarvan het slaghoedje een inslag vertoonde; dit kan worden verklaard door het overhalen van de trekker, waardoor de slagpin het slaghoedje heeft geraakt;
- het NFI heeft storingen aan het wapen geconstateerd, die er onder meer toe kunnen leiden dat bij het overhalen van de trekker niet steeds een patroon wordt afgevuurd; deze bevindingen congrueren met de verklaringen van aangever en [getuige 2], daar waar zij stellen dat zij een klikgeluid hebben gehoord (maar vervolgens geen van beiden verklaren over het daadwerkelijk tot ontbranding komen van de patroon);
- verdachte heeft desgevraagd geen aannemelijk alternatief scenario gegeven dat het waargenomen klikgeluid kan verklaren, terwijl uit zijn verklaring bij de rechter-commissaris – “Ik kan u zeggen dat ik de HTM-medewerker in mijn hoofd wilde schieten” – juist kan worden afgeleid dat hij aangever met het vuurwapen wilde beschieten.
De slotsom luidt dan ook dat bewezen kan worden verklaard dat verdachte de trekker van het door hem op het bovenlichaam van aangever gerichte pistool heeft overgehaald, waarmee hij bewust de aanmerkelijke kans voor lief nam dat aangever zou komen te overlijden, terwijl de blokkering in de weg stond aan de uitvoering van het feit. Verdachte heeft zich derhalve schuldig gemaakt aan poging tot doodslag op [X]. Met de officier van justitie en met de verdediging is de rechtbank van oordeel dat niet is gebleken van voorbedachten rade om [X] van het leven te beroven, zodat verdachte zal worden vrijgesproken van de ten laste gelegde poging tot moord.
Tevens kan op grond van de verklaringen van verdachte, aangever en [getuige 2] bewezen worden verklaard dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan bedreiging van [X] door de in de tenlastelegging genoemde bewoordingen – of woorden van gelijke dreigende aard of strekking – te gebruiken. Ten slotte kan op grond van de verklaring van verdachte en het proces-verbaal van het Bureau Forensische Opsporing bewezen worden verklaard dat verdachte een wapen en munitie van categorie III voorhanden heeft gehad.
De rechtbank acht bewezen dat:
hij op 2 september 2010 te 's-Gravenhage, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [X] (HTM-controleur) van het leven te beroven, opzettelijk:
- een vuurwapen op die [X] heeft gericht en
- de trekker van dat vuurwapen heeft overgehaald,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
hij op 2 september 2010 te 's-Gravenhage [X] (HTM-controleur) heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, immers heeft verdachte opzettelijk dreigend tegen die [X] gezegd: "Ik pak je nog wel" en "Ik maak je kapot", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking;
hij op 2 september 2010 te 's-Gravenhage een wapen van categorie III, te weten een pistool (omgebouwd alarmpistool, [merk]), en munitie van categorie III, te weten 5 volmantelpatronen (6,35 mm), voorhanden heeft gehad.
4. De strafbaarheid van de feiten
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Dit levert de in de beslissing genoemde strafbare feiten op.
5. De strafbaarheid van de verdachte
Verdachte is eveneens strafbaar, omdat niet is gebleken van omstandigheden die zijn strafbaarheid uitsluiten.
6.1 De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geëist dat verdachte ter zake van het onder 1 impliciet subsidiair, 2 en 3 tenlastegelegde wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 6 jaren, met aftrek van de tijd in verzekering en in voorlopige hechtenis doorgebracht.
6.2 Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft betoogd dat verdachte voor de feiten die bewezen kunnen worden verklaard – feit 1 meer subsidiair en feit 3 – zijn straf inmiddels heeft uitgezeten.
6.3 Het oordeel van de rechtbank
Na te melden straf is in overeenstemming met de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
In het bijzonder wordt het volgende in aanmerking genomen. Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging tot doodslag op een HTM-controleur. Nadat verdachte van een vriend had gehoord dat zijn vriendin op straat in de problemen was geraakt, is hij met een geladen pistool op zak naar haar toegegaan. Hij wilde degene met wie zij problemen had spreken. Verdachte heeft – na een korte woordenwisseling waarbij bedreigingen werden geuit – een geladen pistool uit zijn jaszak gehaald, het wapen gericht op het bovenlichaam van aangever en de trekker overgehaald. Dat er op dat moment geen patroon is afgevuurd, is te danken aan de technische storingen in het wapen, die maken dat patronen soms direct, soms pas nadat de trekker meermalen is overgehaald, en soms in het geheel niet worden afgevuurd. Dat de patroon die zich in de kamer van het pistool bevond, op het moment dat verdachte het wapen op aangever had gericht en de trekker overhaalde, niet is afgevuurd, is dan ook een kwestie van geluk. Het is slechts aan omstandigheden buiten verdachtes wil te danken geweest dat hij aangever niet dodelijk heeft getroffen.
Delicten als de onderhavige dragen niet alleen voor het slachtoffer en omstanders, maar ook voor de rechtsorde een schokkend karakter en brengen angstgevoelens en gevoelens van onveiligheid bij burgers teweeg, zeker wanneer zij zoals in dit geval op de openbare weg plaatsvinden. Het ongecontroleerde bezit van vuurwapens met bijbehorende munitie leidt niet zelden tot het plegen van ernstige geweldsdelicten, zoals in onderhavige zaak pijnlijk duidelijk is geworden. Ter voorkoming daarvan moet streng worden opgetreden tegen het onbevoegd voorhanden hebben van dergelijke wapens.
Dat verdachte op een dergelijke wijze heeft gereageerd op een HTM-controleur die niets anders dan zijn werk deed, neemt de rechtbank hem zeer kwalijk. Dat het handelen van verdachte buitengewoon veel indruk op het slachtoffer heeft gemaakt en hij daarvan grote nadelige gevolgen ondervindt en heeft ondervonden, blijkt wel uit de slachtofferverklaring. Hieruit komt naar voren dat het slachtoffer zich, toen verdachte tegenover hem stond met het pistool, totaal machteloos voelde. Toen het slachtoffer later vernam dat de patroon was geblokkeerd door een technisch probleem werd hij zich ervan bewust dat hij de dood in de ogen had gekeken. De bruiloft van het slachtoffer, zijn huwelijksreis en de sfeer in zijn gezin zijn ernstig overschaduwd geraakt door het door verdachte gepleegde feit. Ook het hervatten van zijn werkzaamheden als HTM-controleur is het slachtoffer zwaar gevallen. Hij is nog steeds erg bang geconfronteerd te worden met agressiviteit.
Blijkens een hem betreffend uittreksel justitiële documentatie van 6 september 2010 is verdachte reeds meermalen veroordeeld in verband met geweldsmisdrijven.
De reclassering heeft in haar advies over verdachte, dat op 27 oktober 2010 is opgemaakt, een rapport van de Raad van de Kinderbescherming uit 2007 aangehaald. Uit dit rapport blijkt dat verdachte, gezien zijn al vanaf zeer jonge leeftijd tegendraadse gedrag, mogelijk lijdt aan een stoornis. In januari en maart 2009 werd daarom reeds geadviseerd tot het aanvragen van een NIFP-rapportage. Een dergelijk rapport is echter nooit opgesteld omdat verdachte heeft geweigerd aan de totstandkoming daarvan mee te werken. De reclassering heeft in het rapport dat in deze zaak is opgemaakt, opnieuw geadviseerd tot het doen opmaken van een NIFP-rapport. Verdachte heeft zich echter wederom niet willen onderwerpen aan een onderzoek naar zijn geestesgesteldheid, zodat de rechtbank geen inzicht heeft gekregen in de beweegredenen van verdachte. Zij kan hiermee dan ook niet – in voor hem verzachtende zin – rekening houden.
De houding van verdachte ten opzichte van zijn handelen, het hoge gevaar voor herhaling en het feit dat hij reeds eerder is veroordeeld wegens geweldsmisdrijven maar zich kennelijk niet laat weerhouden om opnieuw geweld te gebruiken en zelfs van een geladen pistool de trekker over te halen, baart de rechtbank dan ook ernstige zorgen.
Zij is dan ook van oordeel dat – ter bescherming van de maatschappij – op de bewezen verklaarde feiten niet anders kan worden gereageerd dan middels de oplegging van een gevangenisstraf van aanzienlijke duur. Bij de straftoemeting neemt de rechtbank in aanmerking dat het feit dat verdachte in deze zaak terecht staat voor een poging tot doodslag – en niet voor het voltooide delict – een zeer gelukkige, aan falende techniek te danken, omstandigheid is.
De rechtbank zal, dit alles overziend, de eis van de officier van justitie volgen en aan verdachte een gevangenisstraf voor de duur van 6 jaren opleggen.
7. De vordering van de benadeelde partij / de schadevergoedingsmaatregel
7.1 De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de vordering van de benadeelde partij zal worden toegewezen voor het totaalbedrag van € 2.500,- en dat daarbij de schadevergoedingsmaatregel zal worden opgelegd.
7.2 Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich met betrekking tot de vordering van de benadeelde partij gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
7.3 Het oordeel van de rechtbank
[X] heeft zich als benadeelde partij gevoegd ter zake van de vordering tot schadevergoeding, groot € 2.500,-.
De vordering in verband met immateriële schade is door of namens de verdachte niet betwist en is voldoende onderbouwd door de benadeelde partij. Uit het onderzoek ter terechtzitting is vast komen te staan dat de benadeelde partij rechtstreeks schade heeft geleden als gevolg van het onder 1 impliciet subsidiair bewezen verklaarde feit. De rechtbank acht de gevorderde immateriële schade van € 2.500,- daarmee naar billijkheid toewijsbaar.
Dit brengt mee dat de verdachte dient te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met zijn vordering heeft gemaakt, welke kosten de rechtbank tot op heden begroot op nihil, en de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Nu verdachte jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het onder 1, impliciet subsidiair, bewezen verklaarde strafbare feit is toegebracht en verdachte voor dit feit zal worden veroordeeld, zal de rechtbank aan verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van een bedrag groot € 2.500,-, ten behoeve van het slachtoffer genaamd [X].
8. De inbeslaggenomen goederen
8.1 De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft voorts gevorderd dat de op de beslaglijst genoemde voorwerpen zullen worden onttrokken aan het verkeer.
8.2 Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft geen standpunt ingenomen ten aanzien van de in beslag genomen goederen.
8.3 Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank zal de op de beslaglijst onder 1 en 2 genummerde voorwerpen onttrekken aan het verkeer. Deze voorwerpen zijn voor onttrekking aan het verkeer vatbaar, aangezien met behulp van deze voorwerpen de onder 1, impliciet subsidiair en 3 bewezen verklaarde feiten zijn begaan en deze voorwerpen van zodanige aard zijn dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet of met het algemeen belang.
9. De toepasselijke wetsartikelen
De op te leggen straf en maatregelen zijn gegrond op de artikelen:
- 24c, 36b, 36c, 36f, 45, 57, 285 en 287 van het Wetboek van Strafrecht;
- 26 en 55 van de Wet wapens en munitie.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.
10. De beslissing
De rechtbank,
verklaart niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het bij dagvaarding onder 1 impliciet primair tenlastegelegde feit heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de bij dagvaarding onder 1 impliciet subsidiair, 2 en 3 tenlastegelegde feiten heeft begaan en dat het bewezenverklaarde uitmaakt:
ten aanzien van feit 1 impliciet subsidiair:
poging tot doodslag;
ten aanzien van feit 2:
bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht;
ten aanzien van feit 3:
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie.
verklaart het bewezen verklaarde en de verdachte deswege strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
veroordeelt de verdachte tot:
een gevangenisstraf voor de duur van 6 (ZES) JAREN;
bepaalt dat de tijd, door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van hem opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht, voorzover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij toe en veroordeelt verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan [X] een bedrag van € 2.500,-;
veroordeelt de verdachte tevens in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
bepaalt dat in geval volledige betaling noch volledig verhaal van het verschuldigde bedrag volgt – onder handhaving van voormelde verplichting – vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van 35 dagen;
bepaalt dat voldoening van de gehele of gedeeltelijke betalingsverplichting aan de benadeelde partij de betalingsverplichting aan de Staat in zoverre doet vervallen, alsmede dat voldoening van de gehele of gedeeltelijke betalingsverplichting aan de Staat de betalingsverplichting aan de benadeelde partij in zoverre doet vervallen;
verklaart onttrokken aan het verkeer de op de beslaglijst onder 1 en 2 genummerde voorwerpen, te weten:
1. alarmpistool, Bruni 315, 6.35;
2. 5 stuks munitie, 6.35.
Dit vonnis is gewezen door
mr. E.F. Brinkman, voorzitter,
mrs. J.T.W. van Ravenstein en S.M. Krans, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. V. van Rhijn, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 7 maart 2011.
Mr. Brinkman is buiten staat dit vonnis te ondertekenen.
1 Waar hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal wordt – tenzij anders vermeld – bedoeld een ambtsedig proces-verbaal met nummer PL1532 2010180316-1, opgemaakt door de politie Haaglanden in de wettelijke vorm, door een of meer daartoe bevoegde opsporingsambtenaren (p. 1-218).
2 Proces-verbaal van relaas, p. 5, tweede paragraaf.
3 Proces-verbaal van aangifte [X], p. 128-136.
4 Proces-verbaal van aangifte [X], p. 132, eerste alinea.
5 Proces-verbaal van aangifte [X], p. 132, laatste alinea en p. 133, eerste alinea.
6 Proces-verbaal van aangifte [X], p. 133, tweede alinea.
7 Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 1], p. 42, voorlaatste en laatste alinea.
8 Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 1], p. 43, eerste en tweede alinea.
9 Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 1], p. 43, zevende en achtste alinea.
10 Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 2], p. 47, laatste alinea.
11 Proces-verbaal verhoor verdachte [vriendin], p. 186, eerste en achtste alinea.
12 Proces-verbaal van aanhouding, p. 23, tweede alinea.
13 Proces-verbaal, p. 52-53.
14 Proces-verbaal, p. 53 en 55.
15 Rapportage van het Nederlands Forensisch Instituut, opgemaakt door H.G.M. Michels, NFI-deskundige wapens en munitie, d.d. 18 november 2010, p. 172.
16 Proces-verbaal van bevindingen van politie Haaglanden, d.d.16 februari 2011, nr. PL1532 2010180316-69, opgemaakt in de wettelijke vorm door een daartoe bevoegde opsporingsambtenaar.
17 Rapportage van het Nederlands Forensisch Instituut, opgemaakt door drs. F. van der Neut, NFI-deskundige cryptologie, d.d. 7 februari 2011.
18 Verklaring van verdachte ter terechtzitting van 21 februari 2011