ECLI:NL:RBSGR:2011:BP6452

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
21 februari 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
11/3691
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Uitzetting van vreemdeling naar China en recht op rechtsbijstand

In deze zaak heeft de Rechtbank 's-Gravenhage op 21 februari 2011 uitspraak gedaan in een beroep tegen een besluit van de Minister voor Immigratie en Asiel, waarbij aan eiseres, een Chinese nationaliteit hebbende vreemdeling, de maatregel van bewaring is opgelegd. Eiseres had beroep ingesteld tegen dit besluit, dat op 2 februari 2011 was genomen. De rechtbank heeft de openbare behandeling van het beroep op 10 februari 2011 gehouden, waarbij eiseres werd bijgestaan door haar gemachtigde, mr. S.C. van Paridon, en de verweerder werd vertegenwoordigd door zijn gemachtigde. Tijdens de zitting was ook een tolk in de Chinese taal aanwezig.

De rechtbank overwoog dat, ondanks de door eiseres aangevoerde feiten en omstandigheden, er geen reden was om aan te nemen dat er geen zicht op uitzetting naar China was. Dit oordeel was gebaseerd op een eerdere uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, waarin werd gesteld dat de Chinese autoriteiten bereid zijn om een reisdocument te verstrekken, mits de vreemdeling volledige en juiste informatie verstrekt. De rechtbank merkte op dat er sinds 8 december 2010 geen contact meer was geweest met de Chinese autoriteiten op hoog ambtelijk niveau, maar dat dit niet voldoende was om te concluderen dat er geen zicht op uitzetting was.

Eiseres had geen concrete feiten aangedragen die erop wezen dat het lopende laissez-passeronderzoek bij de Chinese autoriteiten niet binnen een redelijke termijn tot afgifte van een reisdocument zou leiden. De rechtbank concludeerde dat de maatregel van bewaring rechtmatig was toegepast en dat er geen schending van het recht op rechtsbijstand had plaatsgevonden. Eiseres had immers geen bezwaar gemaakt tegen het ontbreken van haar advocaat tijdens de gehoren.

De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en wees het verzoek om schadevergoeding af. Er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 21 februari 2011.

Uitspraak

RECHTBANK ’S-GRAVENHAGE
Sector Bestuursrecht
Vreemdelingenkamer, enkelvoudig
Nevenzittingsplaats Rotterdam
Reg.nr : AWB 11/3691
V-nummer: […]
Inzake: […], eiseres,
gemachtigde mr. R.W. Koevoets, advocaat te Rotterdam,
tegen: de Minister voor Immigratie en Asiel, verweerder,
gemachtigde mr. J.P. Lamfers – van den Bos.
I Procesverloop
1 Eiseres stelt te zijn geboren op […] en de Chinese nationaliteit te bezitten.
2 Op 2 februari 2011 is beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder van
2 februari 2011 waarbij eiseres op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) de maatregel van bewaring is opgelegd.
3 De openbare behandeling van het beroep heeft plaatsgevonden op 10 februari 2011. Eiseres is ter zitting verschenen, bijgestaan door mr. S.C. van Paridon, waarnemend kantoorgenoot van zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Tevens was aanwezig P.F.C. Tang, tolk in de Chinese taal.
4 Ter zitting heeft de rechtbank het onderzoek geschorst teneinde verweerder in de gelegenheid te stellen antwoord te geven op de volgende vragen:
1 Heeft verweerder nog steeds regelmatig en intensief contact met de Chinese autoriteiten teneinde hen te bewegen om op meer regelmatige basis over te gaan tot afgifte van een laissez passer?
1.1 Heeft er na 11 november 2010 nog contact met de Chinese autoriteiten plaatsgevonden (contact op hoog ambtelijk niveau)?
1.2 Wanneer is de eerstvolgende mogelijkheid om met de Chinese autoriteiten in contact te komen?
2 Wat is de stand van zaken van de sinds 2010 ingediende laissez-passeraanvragen voor de acht Chinese gedocumenteerde vreemdelingen in bewaring?
2.1 Zijn er al concrete (laissez-passer)toezeggingen dan wel afwijzingen door de Chinese autoriteiten gedaan?
Op 15 februari 2011 heeft verweerder antwoord gegeven op bovengenoemde vragen. Op 16 februari 2011 heeft eiseres daarop gereageerd. Met toestemming van beide partijen is een nadere zitting achterwege gebleven. De rechtbank heeft het onderzoek op 16 februari 2011 gesloten.
II Overwegingen
1 Ingevolge artikel 94, vierde lid, van de Vw 2000 staat ter beoordeling of het besluit tot oplegging van de vrijheidsontnemende maatregel in strijd is met deze wet, dan wel bij afweging van alle betrokken belangen in redelijkheid niet gerechtvaardigd is te achten.
2 De rechtbank oordeelt als volgt.
2.1.1 Ten aanzien van hetgeen eiseres heeft aangevoerd omtrent haar aanhouding, overweegt de rechtbank als volgt.
2.1.2 Naar het oordeel van de rechtbank is in het op ambtsbelofte opgemaakte proces-verbaal van aanhouding, gedateerd 2 februari 2011, op voldoende wijze inzichtelijk gemaakt dat het verzoek aan eiseres om een legitimatiebewijs te tonen is gedaan in het kader van de vervulling van algemene politietaken. Uit voormeld proces-verbaal blijkt namelijk dat betrokken verbalisanten het vermoeden hadden dat eiseres in strijd handelde met de Algemene plaatselijke verordening voor de gemeente ’s-Gravenhage. Nu de betreffende identiteitscontrole niet heeft plaatsgevonden op grond van de Vw 2000, staat deze in de onderhavige procedure niet ter toetsing. Eiseres kon zich desgevraagd niet legitimeren en is vervolgens aangehouden vanwege overtreding van het bepaalde in artikel 447e van het Wetboek van Strafrecht. Nu tijdens het strafrechtelijk onderzoek is gebleken dat eiseres geen rechtmatig verblijf in Nederland heeft – zie het proces-verbaal van overdracht van 2 februari 2011 –, kon eiseres worden overgedragen aan de vreemdelingenpolitie en op grond van de Vw 2000 worden opgehouden. Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat de maatregel van ophouding op rechtmatige wijze is toegepast. De enkele omstandigheid dat betrokken verbalisanten bij aanhouding van eiseres via de dienstdoende wachtcommandant van de politie te horen kregen dat eiseres een ongewenst vreemdeling was, terwijl zij niet op grond van artikel 67, eerste lid, van de Vw 2000 tot ongewenst vreemdeling is verklaard, doet aan het voorgaande niet af.
2.2.1 Ten aanzien van het betoog van eiseres dat haar recht op rechtsbijstand is geschonden, overweegt de rechtbank als volgt.
2.2.2 Gelet op het proces-verbaal van overbrenging en ophouding van 2 februari 2011, alsmede gelet op het proces-verbaal van het gehoor op grond van artikel 59 van de Vw 2000 in samenhang met artikel 5.2 van het Vreemdelingenbesluit 2000, waarvan eiseres de inhoud niet heeft bestreden, is de rechtbank van oordeel dat er geen grond bestaat voor het oordeel dat het recht op rechtsbijstand van eiseres is geschonden. Uit voormelde processen-verbaal blijkt namelijk dat eiseres geen bezwaar had tegen de gehoren zonder de aanwezigheid van haar advocaat. Zo al moet worden aangenomen dat de advocaat van eiseres in het arrestantencomplex aanwezig was en eerst na afloop van de gehoren naar eiseres is gebracht, is niet gebleken dat eiseres’ recht op rechtsbijstand hierdoor geschonden is. Eiseres heeft immers niet voorafgaand aan de gehoren dan wel gedurende de gehoren verklaard dat zij haar advocaat bij het gehoor aanwezig wilde hebben.
2.3.1 Onder verwijzing naar een uitspraak van deze rechtbank, nevenzittingsplaats Amsterdam, van 21 januari 2011 (LJN BP3163), betoogt eiseres dat het zicht op uitzetting binnen een redelijke termijn naar China ontbreekt.
2.3.2 Ondanks de door eiseres aan die uitspraak ontleende feiten en omstandigheden, kan naar het oordeel van de rechtbank niet gezegd worden dat thans zicht op uitzetting naar China in zijn algemeenheid ontbreekt, gelet op de uitspraak van de Afdeling bestuurs¬rechtspraak van Raad van State van 19 januari 2011 (LJN BP1950), waarin is overwogen dat geen aanleiding bestaat om aan te nemen dat de Chinese autoriteiten niet bereid zijn een reisdocument te verstrekken indien de vreemdeling volledige en juiste informatie verstrekt en het door hen te verrichten onderzoek niet frustreert. Sedert 8 december 2010, zijnde de datum waarop door de Afdeling het onderzoek in bovengenoemde zaak is gesloten, heeft verweerder weliswaar geen contact meer met de Chinese autoriteiten op hoog ambtelijk niveau gehad en is niet gebleken van een laissez-passerafgifte door de Chinese autoriteiten, hetgeen blijkt uit de beantwoording van verweerder van de door de rechtbank gestelde vragen. Echter, deze omstandigheden geven de rechtbank vooralsnog geen aanleiding voor het oordeel dat zicht op uitzetting naar China in zijn algemeenheid ontbreekt.
Eiseres heeft geen, haar persoonlijk betreffende, concrete feiten en omstandigheden gesteld op grond waarvan op voorhand uitgesloten moet worden dat het lopende laissez-passer¬onderzoek bij de Chinese autoriteiten binnen een redelijke termijn tot afgifte van een reisdocument zal leiden.
2.4 Niet is gebleken dat de toepassing of tenuitvoerlegging van de bewaring ten aanzien van eiseres in strijd is met de Vw 2000 dan wel bij afweging van alle daarbij betrokken belangen in redelijkheid niet gerechtvaardigd is te achten. De rechtbank ziet derhalve geen aanleiding om de opheffing van de maatregel te bevelen of een wijziging van de tenuitvoerlegging daarvan te gelasten.
2.5 Het beroep is ongegrond.
2.6 Er bestaat geen ruimte voor het toekennen van schadevergoeding, zodat het verzoek daartoe wordt afgewezen.
2.7 De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
III Beslissing
De rechtbank,
recht doende:
1 verklaart het beroep ongegrond;
2 wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Aldus gedaan door mr. C. Vogtschmidt, rechter, in tegenwoordigheid van G.F. Meiland, griffier.
De griffier, De rechter,
Uitgesproken in het openbaar op: 21 februari 2011.
Rechtsmiddel
Krachtens artikel 95 van de Vw 2000 staat tegen deze uitspraak hoger beroep open. Ingevolge artikel 84, aanhef en onder d, van de Vw 2000 staat geen afzonderlijk hoger beroep open tegen de beslissing op het verzoek om schadevergoeding. De termijn voor het indienen van een beroepschrift is één week na verzending van de uitspraak. Bij het beroep¬schrift dient een kopie van deze uitspraak te worden overgelegd. Het beroepschrift dient een of meer grieven tegen de uitspraak van de rechtbank te bevatten en moet geadresseerd worden aan de Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak, Hoger beroep vreemdelingen¬zaken, Postbus 20019, 2500 EA Den Haag. Voor informatie over de wijze van indienen van het hoger beroep kunt u www.raadvanstate.nl raadplegen.
Afschrift verzonden op: