RECHTBANK ’S-GRAVENHAGE
Zittinghoudende te Roermond
Sector bestuursrecht, enkelvoudige kamer
Vreemdelingenkamer
Procedurenummer: AWB 11 / 4827
Uitspraak van de rechtbank ingevolge artikel 94 juncto artikel 106 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000)
[eiser], volgens zijn verklaring geboren op
3 januari 1985 dan wel op 1 januari 1989 en van Somalische nationaliteit, verblijvende in het Uitzetcentrum te Rotterdam,
hierna te noemen: eiser,
gemachtigde mr. K.J. Meijer, advocaat te Sint Annaparochie,
de minister voor Immigratie en Asiel, verweerder.
1.1. Op 8 februari 2011 is eiser op grond van artikel 59, tweede lid, van de Vw 2000 in bewaring gesteld.
1.2. Bij beroepschrift van 11 februari 2011 is namens eiser beroep ingesteld. Ingevolge het bepaalde in artikel 94, eerste lid, van de Vw 2000 houdt dit beroep tevens een verzoek tot toekenning van schadevergoeding in.
1.3. Eisers gemachtigde heeft bij faxbericht van 17 februari 2011 de gronden van het beroep ingediend.
1.4. Bij faxbericht van 17 februari 2011 heeft eisers gemachtigde de gronden van beroep ingediend.
1.5. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 22 februari 2011, alwaar eiser
in persoon is verschenen, bijgestaan door mr. P.J.T. de Kan, als waarnemer van zijn gemachtigde voornoemd. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. M.M.E. Disselkamp. Als tolk in de Somalische taal was aanwezig de heer
S. Jamal Abdi.
2.1. De rechtbank beoordeelt thans of de toepassing en tenuitvoerlegging van de maatregel van vreemdelingenbewaring in overeenstemming is met deze wet en bij afweging van alle daarbij betrokken belangen in redelijkheid gerechtvaardigd is.
2.2. De rechtbank overweegt als volgt.
2.3. Uit het besluit van 8 februari 2011 en de daaraan ten grondslag liggende stukken, blijkt dat eiser in bewaring is gesteld op grond van het bepaalde in artikel 59, tweede lid, van de Vw 2000.
2.7. Ingevolge die bepaling wordt, behoudens in deze zaak niet van toepassing zijnde uitzonderingen, het belang van de openbare orde geacht de bewaring van eiser te vorderen, indien de voor zijn terugkeer noodzakelijke bescheiden voorhanden zijn, dan wel binnen korte termijn voorhanden zullen zijn.
2.4. Aangezien de door eiser ingediende asielaanvraag bij beschikking van
1 december 2010 is afgewezen en eiser in het kader van een Dublinclaim overgedragen kan worden aan de Italiaanse autoriteiten, heeft verweerder terecht geoordeeld dat de voor de terugkeer van eiser noodzakelijke bescheiden voorhanden zijn, dan wel binnen korte termijn voorhanden zullen zijn. Het belang van de openbare orde wordt derhalve geacht de bewaring van eiser te vorderen. Dat eiser zich volgens zijn gemachtigde niet schuldig heeft gemaakt aan een overtreding noch aan een misdrijf, maakt het voorgaande niet anders.
2.5. De rechtbank overweegt verder het volgende.
2.6. Uit de gedingstukken alsmede het verhandelde ter zitting is gebleken dat op
9 februari 2011 een vlucht voor eiser is geboekt. Op 11 februari 2011 is het vluchtakkoord ontvangen. Eiser zou op 18 februari 2011 per vliegtuig worden verwijderd naar Italië.
De vlucht is volgens verweerders gemachtigde ter zitting echter geannuleerd naar aanleiding van een informeel verzoek van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) om terughoudend om te gaan met uitzetting naar Italië van Somalische vreemdelingen totdat uitspraak is gedaan door de Afdeling in een zaak waarin de vraag of uitzetting naar Italië strijdigheid met artikel 3 van het EVRM zal opleveren aan de orde was. Aangezien was verwacht dat dit voor 18 februari 2011 het geval zou zijn geweest, heeft verweerder een vlucht voor eiser op die dag geboekt. Verwacht wordt dat
op korte termijn alsnog uitspraak zal worden gedaan door de Afdeling. Voorts heeft verweerders gemachtigde ter zitting verklaard dat verweerder het vertrouwen heeft dat Italië niet in strijd met Europese wet- en regelgeving handelt en dat de vlucht enkel is geannuleerd vanwege bovenstaand verzoek van de voorzitter van de Afdeling. Indien eiser aan de regievoerder te kennen zou geven dat hij terug wil naar Italië dan zal eiser gewoon verwijderd worden.
2.7. Namens eiser is aangevoerd dat geen redelijk vooruitzicht op verwijdering
van eiser naar Italië bestaat, aangezien Italië in strijd handelt met de Europese wet-
en regelgeving voor wat betreft de minimumnormen voor opvang van asielzoekers
en de afhandeling van de procedure voor het toekennen dan wel intrekken van een vluchtelingenstatus. Namens eiser is in dit verband verwezen naar de uitspraak van
de Afdeling van 2 februari 2011 (procedurenummer: 201011037/2/V3).
De Afdeling heeft in de betreffende zaak het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening toegewezen. Volgens eisers gemachtigde zou uitzetting van eiser naar Italië betekenen dat eiser zal worden blootgesteld aan een schending van artikel 3 van het EVRM.
2.8. Gelet op de omstandigheid dat eiser in het kader van een Dublinclaim overgedragen kan worden aan de Italiaanse autoriteiten, is de rechtbank van oordeel dat
niet gezegd kan worden dat zicht op uitzetting ontbreekt. Dat de vlucht van eiser op
18 februari 2011 is geannuleerd omdat verweerder naar aanleiding van bovenstaand verzoek van de voorzitter van de Afdeling voorlopig terughoudend omgaat met de verwijdering van Somalische vreemdelingen naar Italië is immers slechts een tijdelijke belemmering. Voor zover namens eiser is betoogd dat hij niet mag worden uitgezet naar Italië aangezien Italië in strijd zou handelen met Europese wet- en regelgeving, is de rechtbank van oordeel dat de vraag of eiser mag worden uitgezet naar Italië in deze procedure niet ter beantwoording voorligt. Deze grond kan enkel aan de orde komen in het kader van de afwijzing van de asielprocedure dan wel indien eiser een procedure zou starten gericht tegen de rechtmatigheid van de feitelijke uitzetting. Eisers grond treft derhalve geen doel.
2.9. Ook overigens is de rechtbank van oordeel, gelet op de stukken en het verhandelde ter zitting, dat de toepassing of tenuitvoerlegging van de bewaring niet in strijd is met de
Vw 2000 en evenmin bij afweging van alle daarbij betrokken belangen in redelijkheid ongerechtvaardigd is te achten.
2.10. Het vorenstaande maakt dat de vrijheidsontnemende maatregel als bedoeld in artikel 59 van de Vw 2000 in rechte stand kan houden en het beroep ongegrond dient te worden verklaard.
2.11. Vorenstaand oordeel brengt met zich dat een grondslag voor toekenning van schadevergoeding ontbreekt.
2.12. Van omstandigheden op grond waarvan een van de partijen zou moeten worden veroordeeld in de door de andere partij gemaakte proceskosten, is de rechtbank niet gebleken.
2.13. Mitsdien wordt als volgt beslist.
verklaart het beroep ongegrond;
wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Aldus gedaan door mr. E.H.M. Druijf in tegenwoordigheid van
mr. K.M.A.W. Kusters van Mulken als griffier en uitgesproken in het openbaar
op 28 februari 2011.
w.g. mr. K.M.A.W. Kusters van Mulken,
griffier w.g. mr. E.H.M. Druijf,
rechter
Voor eensluidend afschrift:
de wnd. griffier:
Afschrift verzonden: 28 februari 2011.
Partijen kunnen tegen deze uitspraak hoger beroep instellen bij:
Raad van State
Afdeling bestuursrechtspraak
Hoger beroep vreemdelingenzaken
Postbus 16113
2500 BC ’s-Gravenhage
De termijn voor het indienen van een beroepschrift bedraagt één week na verzending van de uitspraak door de griffier. Artikel 85 van de Vw 2000 bepaalt dat het beroepschrift een of meer grieven tegen de uitspraak bevat. Artikel 6:5 van de Awb bepaalt onder meer dat bij het beroepschrift een afschrift moet worden overgelegd van de uitspraak. Artikel 6:6 van de Awb is niet van toepassing.