ECLI:NL:RBSGR:2011:BP6096

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
26 januari 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
355512 - FA RK 09-10600
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging van alimentatieafspraken op grond van dwaling en procedurele aspecten van partner- en kinderalimentatie

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank 's-Gravenhage op 26 januari 2011, staat de vraag centraal of de alimentatieafspraken tussen de vader en de moeder, vastgelegd in een convenant, vernietigd kunnen worden op grond van dwaling. De vader stelt dat hij en de moeder zijn uitgegaan van een onjuiste veronderstelling over zijn onderhoudsplicht, aangezien zij niet gehuwd zijn geweest en er geen geregistreerd partnerschap is. De rechtbank overweegt dat er geen wettelijke onderhoudsplicht bestaat voor de vader jegens de moeder op basis van het Burgerlijk Wetboek, en dat de alimentatieafspraken derhalve niet voortvloeien uit een overeenkomst die zijn oorsprong vindt in het BW.

De rechtbank wijst erop dat de verzoekschriftprocedure niet de juiste procedure is voor de partneralimentatie, en beveelt op basis van artikel 69 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) dat de procedure met betrekking tot de partneralimentatieverzoeken wordt voortgezet volgens de regels van de dagvaardingsprocedure. De vader heeft verzocht om de alimentatie te wijzigen, maar de rechtbank oordeelt dat de verzoeken met betrekking tot de kinderalimentatie niet aanhouden, omdat de onderhoudsverplichting van de vader jegens de minderjarigen voorrang heeft.

De rechtbank heeft besloten dat de behandeling van de verzoeken van de vader met betrekking tot de kinderalimentatie zal worden voortgezet, en dat er een nadere mondelinge behandeling zal plaatsvinden om de feiten rondom de totstandkoming van het convenant te bespreken. De rechtbank heeft ook bepaald dat de verzoeken van de vader met betrekking tot de partneralimentatie zullen worden voortgezet volgens de regels van de dagvaardingsprocedure. De uitspraak is gedaan door de kinderrechter en griffier, en de zaak is geagendeerd voor een nadere behandeling op 8 maart 2011.

Uitspraak

RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
Sector familie- en jeugdrecht
Enkelvoudige kamer
Rekestnummer: FA RK 09-10600
Zaaknummer: 355512
Datum beschikking: 26 januari 2011
Gezag
Beschikking op het op 24 december 2009 ingekomen verzoek van:
[de man],
de vader,
wonende te [woonplaats A],
advocaat: mr. T. van den Bout te 's-Gravenhage.
Als belanghebbende wordt aangemerkt:
[de vrouw],
de moeder,
wonende te [woonplaats B],
advocaat: mr. N.J.R.M. Elings te 's-Gravenhage.
Procedure
Bij beschikking d.d. 15 december 2010 is voor zover thans relevant een voorlopige omgangsregeling tussen de vader en de minderjarigen bepaald, een onderzoek door de Raad voor de Kinderbescherming gelast en is de behandeling ten aanzien van het gezag, de omgang en informatie- en consultatieregeling aangehouden tot 1 juli 2011 pro forma. De rechtbank heeft bepaald dat na ontvangst van het rapport en advies, de behandeling ter terechtzitting op een nader te bepalen datum en tijdstip zal worden voortgezet in aanwezigheid van de Raad voor de Kinderbescherming en iedere verdere beslissing ten aanzien van het gezag, de omgang en informatie- en consultatieregeling aangehouden. Tevens is iedere verdere beslissing ten aanzien van de kinder- en partneralimentatie aangehouden. De uitspraakdatum betreffende laatstgenoemde verzoeken is thans bepaald op heden.
Feiten
In aanvulling op de feiten zoals vermeld in de beschikking van deze rechtbank
d.d. 15 december 2010 gaat de rechtbank uit van de volgende feiten:
- Bij vonnis in kort geding d.d. 12 februari 2010 (eerder genoemd in de beschikking d.d. 15 december 2010) heeft de voorzieningenrechter in reconventie betreffende de vordering van de moeder de vader te veroordelen tot nakoming van de afspraken gemaakt in het convenant d.d. 25 maart 2009 aangaande de partner- en kinderalimentatie, de vader veroordeeld om aan de moeder te betalen een achterstand van € 3.439,10 ter zake van partneralimentatie en een achterstand van € 4.4461,80 ter zake van kinderalimentatie, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 2 december 2009 tot aan de dag der algehele voldoening. Tevens is de vader veroordeeld om hangende de bodemprocedure aan de moeder te betalen een bedrag van € 869,55 per maand ter zake van partneralimentatie en een bedrag van € 1.176,45 per kind per maand ter zake van de kinderalimentatie, ingaande per 1 maart 2010; beide maandelijks vooruit te betalen, met dien verstande dat de partner- en kinderalimentatie voor de maand maart 2010 uiterlijk 1 maart 2010 door de moeder zal zijn ontvangen, e.e.a. met uitvoerbaar bij voorraadverklaring.
- De vader heeft bij dagvaarding d.d. 8 juli 2010 jegens de moeder gevorderd - kort samengevat - de partneralimentatie wegens onvoorziene omstandigheden op grond van artikel 6:258 BW te wijzigen, indien en voor zover de vader kort gezegd in de onderhavige verzoekschriftprocedure niet ontvankelijk wordt verklaard in zijn verzoek tot nihilstelling c.q. verlaging van de partneralimentatie vanwege de niet-toepasselijkheid van het bepaalde in artikel 1:401 BW.
- Bij vonnis in kort geding d.d. 29 juli 2010 is de tenuitvoerlegging van het vonnis in
reconventie van de voorzieningenrechter van deze rechtbank van 12 februari 2010 ten
aanzien van de daarin bepaalde hoogte van de kinderalimentatie en de
partneralimentatie geschorst voor de duur van de tussen partijen aanhangige
procedures, zijnde kort gezegd, de onderhavige procedure die is ingeleid met het op
24 december 2009 bij de rechtbank ingekomen verzoekschrift d.d. 22 december 2009
en de hiervoor genoemde dagvaardingprocedure ingeleid bij dagvaarding d.d. 8 juli
2010.
Verzoek en verweer
Met het oog op de leesbaarheid van deze beschikking herhaalt de rechtbank dat met betrekking tot de kinder- en partneralimentatie thans ter beoordeling voorliggen de verzoeken van de vader om bij beschikking uitvoerbaar bij voorraad en kosten rechtens:
IV. de tussen partijen overeengekomen kinder- en/of partneralimentatieafspraken
wegens dwaling te vernietigen;
V. primair te bepalen, indien het onder sub IV verzochte wordt toegewezen, de kinderalimentatie met ingang van 1 mei 2009 te bepalen op € 602,50 respectievelijk € 900,- per kind per maand, dan wel zodanig lager dan € 1150,- per kind per maand;
VI. subsidiair te bepalen, indien het onder sub IV verzochte wordt afgewezen, de kinderalimentatie wegens grove miskenning van de wettelijke maatstaven dan wel onjuiste of onvolledige gegevens met ingang van 1 mei 2009 te wijzigen en mitsdien zal bedragen € 900,- per kind per maand, dan wel zodanig lager dan
€ 1150,- per kind per maand, en voorts de partneralimentatie met ingang van 1 mei 2009 te wijzigen en nihil te stellen, dan wel zodanig lager dan € 850,- per maand;
VII. meer subsidiair te bepalen, dat de kinderalimentatie met ingang van 1 november 2009 wordt gewijzigd naar € 888,50 per kind per maand, dan wel zodanig lager dan € 1150,- per kind per maand, en voorts de partneralimentatie - indien deze niet eerder tot nihil mocht zijn gewijzigd - met ingang van 1 november 2009 te wijzigen en zal bedragen nihil, dan wel zodanig lager dan € 850,- per maand;
VIII. te bepalen dat de moeder aan de vader onverschuldigd betaalde partneralimentatie ad € 850,- per maand over de maanden mei tot en met november 2009 dient terug te betalen;
IX. te bepalen dat, indien en voor zover nodig, de door de vader eventueel opgelopen achterstand in de betaling van de verschuldigde partneralimentatie op nihil te stellen, althans een zodanig lager bedrag als uw rechtbank in goede justitie juist en redelijk zal achten;
overeenkomstig het daaromtrent gestelde in het verzoekschrift onder punt IV tot en met IX, alsmede, onder handhaving van de hiervoor genoemde verzoeken, de aanvullende verzoeken om:
X onder handhaving van hetgeen sub VII in het petitum van het inleidend verzoekschrift meer subsidiair is verzocht, tevens aanvullend meer subsidiair te bepalen dat:
- de door de vader aan de moeder verschuldigde kinderalimentatie wegens wijziging van omstandigheden m.i.v. 1 november 2010 wordt gewijzigd en mitsdien zal bedragen € 996,50 per kind per maand, dan wel zodanig bedrag per kind per maand als de rechtbank in goede justitie redelijk en juist zal achten;
- de door de vader aan de moeder verschuldigde kinderalimentatie wegens
wijziging van omstandigheden m.i.v. 1 maart 2010 wordt gewijzigd en mitsdien zal bedragen € 318,-- per kind per maand, dan wel zodanig bedrag per kind per maand als de rechtbank in goede justitie redelijk en juist zal achten;
- de door de vader aan de moeder verschuldigde kinderalimentatie wegens
wijziging van omstandigheden m.i.v. 1 juni 2010 wordt gewijzigd en mitsdien zal bedragen € 691,-- per maand, indien en zolang de omgangskosten ca € 85,-- per maand zullen bedragen, dan wel zodanig bedrag per kind per maand als de rechtbank in goede justitie redelijk en juist zal achten;
- de door de vader aan de moeder verschuldigde partneralimentatie wegens
wijziging van omstandigheden m.i.v. 1 november 2009, m.i.v. 1 maart 2010 en vervolgens m.i.v. 1 juni 2010 wordt gewijzigd en mitsdien zal bedragen nihil per maand, dan wel telkens zodanig lager bedrag dan bruto € 850,-- per maand, ingaande 01-01-2010 verhoogd tot bruto € 869,55 per maand, als de rechtbank in goede justitie juist en redelijk zal achten;
XI onder handhaving van hetgeen sub VIII in het inleidend verzoekschrift d.d. 22-12-2009 door de vader is verzocht te bepalen dat de moeder aan de vader tegen behoorlijk bewijs van kwijting dient terug te betalen de door hem aan de moeder onverschuldigd betaalde partneralimentatie ad € 850,-- per maand vanaf 1 november 2009, ingaande 01-01-2010 verhoogd tot € 869,55 per maand, dan wel zodanig bedrag als uw rechtbank in goede justitie juist en redelijk zal achten;
XII tot slot te bepalen, dat indien en voor zover nodig, de vader tot betaling van de eventueel opgelopen achterstand in de betaling van de verschuldigde kinder- en partneralimentatie, indien en voor zover daarvan nog rechtens sprake zal blijken te zijn, te bepalen op nihil, althans op zodanig bedrag als uw rechtbank in goede justitie juist en redelijk zal achten;
overeenkomstig de aanvullende verzoeken zoals gedaan in het verweerschrift contra het zelfstandig verzoek, tevens aanvullend verzoekschrift (met producties).
De moeder heeft, zoals reeds vermeld in de beschikking van deze rechtbank
d.d. 15 december 2010, verweer gevoerd en tevens zelfstandig verzocht bij beschikking
uitvoerbaar bij voorraad te bepalen dat de vader aan kinderalimentatie dient te betalen een
bedrag ad € 1.150,-- per kind per maand en een bedrag aan partneralimentatie ad € 850,--
per maand, ingaande vanaf 1 april 2009, jaarlijks met de wettelijke indexering te voldoen,
dan wel een bedrag aan kinder- en partneralimentatie te bepalen alsmede een ingangsdatum
als uw rechtbank in goede justitie zal vermenen te behoren.
Beoordeling
In geschil is allereerst, gelet op het verzoek van de vader achter IV, of de afspraken tussen partijen zoals verwoord in artikel 2 van het tussen partijen op 25 maart 2009 gesloten convenant betreffende de door de man te betalen bijdrage in het levensonderhoud van de moeder en de kosten van het levensonderhoud van de kinderen door de vader is vernietigd, althans in aanmerking komen voor vernietiging op grond van dwaling.
Volgens de vader zijn partijen uitgegaan van dezelfde onjuiste veronderstelling dat, kort gezegd, de vader rechtens verplicht zou zijn tot het betalen van een kinderalimentatie ten bedrage van € 1.150,- per kind per maand en tot het betalen van partneralimentatie analoog aan het bepaalde in de artikelen 1:157 t/m 1:160 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW), een en ander door onjuiste en/of onvolledige informatieverschaffing door de mediator en het ontbreken van enige alimentatie(draagkracht)berekening. Volgens de vader zou hij bij een juiste voorstelling van zaken niet een bedrag ter hoogte van € 1.150,-- per kind per maand aan kinderalimentatie en geen partneralimentatie zijn overeengekomen. Volgens de vader zijn de betreffende afspraken door hem bij brief van zijn advocaat van 23 oktober 2009 aan de moeder buiten rechte vernietigd, althans volgens de vader behoren deze te worden vernietigd.
De moeder heeft onder meer betoogd dat de vader zijn verzoek om op grond van artikel 1:401 BW de partneralimentatie te wijzigen verkeerd heeft ingeleid op basis waarvan er niet-ontvankelijkheid dient te volgen, dan wel dat het verzoek dient te worden afgewezen.
De rechtbank overweegt dat ingevolge het bepaalde in de artikel 78 jo 261 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) met een verzoekschrift worden ingeleid de zaken ten aanzien waarvan dit uit de wet voortvloeit. Ingevolge de jurisprudentie van de Hoge Raad (zie onder meer HR 2 mei 2003, NJ 2003, 467) moet in zaken van levensonderhoud verschuldigd krachtens boek 1 BW, het volgen van de verzoekschriftprocedure als dwingend voorgeschreven worden beschouwd, ook indien tussen partijen een alimentatieovereenkomst is gesloten.
De vader en de moeder zijn niet gehuwd of gehuwd geweest, noch is sprake van een geregistreerd partnerschap. Aldus bestaat voor de vader geen wettelijke onderhoudsplicht jegens de moeder op grond van het bepaalde in boek 1 BW. In zoverre is van een overeenkomst die zijn oorsprong vindt in boek 1 BW dientengevolge geen sprake. Voor zover het verzoek van de vader ad IV betreft de partneralimentatie is geen sprake van een zaak die bij verzoekschrift dient te worden ingeleid en is sprake van een foutief inleidend processtuk. Dit geldt ook voor de verzoeken ad VIII, IX en X, XI en XII voor zover betrekking hebbend op partneralimentatie.
De rechtbank zal gelet hierop ex artikel 69 Rv bevelen, met verwijzing naar de civiele kamer, dat de procedure met betrekking tot de genoemde partneralimentatieverzoeken wordt voortgezet in de stand van het geding waarin zij zich bevindt volgens de regels van de dagvaardingsprocedure. Bij een dergelijke verwijzing heeft de vader belang nu de (grondslagen van de) betreffende verzoeken van de vader in de onderhavige procedure niet gelijk zijn aan de vorderingen in de procedure die hij bij dagvaarding d.d. 8 juli 2010 heeft ingeleid. Het is de rechtbank ambtshalve bekend dat de genoemde dagvaardingsprocedure (bij de rechtbank geregistreerd met rolnummer 10-2566) thans op 26 februari 2011 pro forma op de rol zal komen. Gelet hierop zal de rechtbank bepalen dat de onderhavige zaak op de roldatum van 23 februari 2011 zal komen. Partijen dienen alsdan te verschijnen en kunnen verzoeken om een gevoegde mondelinge behandeling van beide zaken, welke verzoeken alsdan ter beoordeling zijn van de civiele kamer van deze rechtbank. Opmerking verdient, wellicht ten overvloede, dat blijkens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad het bepaalde in artikel 69 lid 3 Rv zich niet leent voor doorbreking van het in Rv vervatte tweesporensysteem (dagvaardings- en verzoekschriftprocedure).
Voor zover het verzoek van de vader ad IV betreft de kinderalimentatie is naar het oordeel van de rechtbank geen sprake van een foutief inleidend processtuk. Dit geldt ook voor de overige verzoeken van de vader betreffende de kinderalimentatie. Gelet op de prioriteit die blijkens de vigerende wetgeving wordt toegekend aan de onderhoudsverplichting van de vader jegens de minderjarigen ten opzichte van andere verplichtingen doet naar het oordeel van de rechtbank in beginsel niet ter zake of het beroep van de vader op dwaling betreffende de afspraak tussen partijen inzake de partneralimentatie slaagt. De rechtbank ziet gelet hierop vooralsnog dan ook geen aanleiding om de behandeling van de verzoeken van de vader betreffende de kinderalimentatie aan te houden in afwachting van de uitkomst van de dagvaardingsprocedures. Daarbij merkt de rechtbank op dat uitgangspunt bij de beoordeling van de verzoeken van de vader betreffende de kinderalimentatie voorshands is de bestaande, maar door de voorzieningenrechter in kort geding bij vonnis d.d. 29 juli 2010 geschorste, verplichting van de vader tot het betalen van partneralimentatie aan de moeder. Nu de rechtbank zich thans onvoldoende voorgelicht acht om definitief te beslissen op de betreffende verzoeken, zal de rechtbank een nadere mondelinge behandeling gelasten opdat partijen zich nader kunnen uitlaten over de verzoeken betreffende de kinderalimentatie, in het bijzonder over de feiten rondom de totstandkoming van het convenant in verband met het beroep van de vader op dwaling, voor zover betrekking hebbend op de kinderalimentatie, de gestelde grove miskenning van de wettelijke maatstaven en de gestelde wijziging van omstandigheden.
Beslissing
1. Geen rechterlijk bevel tot afgifte in procedures op verzoekschriften ingediend vanaf 1 april 1995. In de afgifte is vanaf die datum van rechtswege voorzien bij art.812 Rv [bij gezagsvoorziening na scheiding: jo art.827 lid 2 Rv].
2. M.i.v. 2 november 1995 ex art.1:245 jo 251 BW [Stb.240]: "Ouderlijk gezag" i.p.v. "voogdij" # "Toeziend voogdij" vervalt # "Voogdij" wordt door een ander dan een ouder uitgeoefend # Ook na scheiding van tafel en bed bepaalt de rechter -bij ontbreken v.e. verzoek tot gezamenlijke
uitoefening v.h. gezag of bij afwijzing van zo'n verzoek- aan welke ouder voortaan alleen het gezag over elk kind zal toekomen.
3. Zie verder 1:406, lid 2, BW.
De rechtbank:
beveelt dat de procedure betreffende de verzoeken van de vader ad IV, VIII, IX en X, XI en XII betreffende de tussen partijen overeengekomen partneralimentatie zal worden voortgezet volgens de regels die gelden voor de dagvaardingsprocedure;
bepaalt dat de zaak zal worden uitgeroepen ter rolzitting van de civiele kamer van
23 februari 2011;
en
houdt de behandeling van de verzoeken van de vader ad IV, V, VI, VII, X en XII voor zover betrekking hebbend op de kinderalimentatie aan tot 8 maart 2011 te 14:30 uur voor een nadere mondelinge behandeling;
beveelt de griffier partijen ieder via de eigen advocaat op te roepen tegen het tijdstip van de nader bepaalde behandeling ter terechtzitting op 8 maart 2011 te 14:30 uur.
Deze beschikking is gegeven door mr. M.C. Ritsema van Eck-van Drempt, tevens kinderrechter, bijgestaan door mr. I.A. de Witte-Snel als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 26 januari 2011.