Rechtbank ’s-Gravenhage
Meervoudige wrakingskamer
Wrakingnummer 2010 / 49
rekestnummer: 383153 HA RK 10-732
zaaknummers: 06-238 en 06-1547
datum beschikking: 14 februari 2011
op het schriftelijke verzoek tot wraking ingevolge artikel 37 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, in de zaak van:
1) de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Elf B.V.,
gevestigd te ’s-Gravenhage,
2) [verzoeker sub 2],
wonende te [woonplaats],
3) [verzoekster sub 2],
wonende te [woonplaats],
4) de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid [Holding 1] Holding B.V.,
gevestigd te ’s-Gravenhage,
5) de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid [BV] B.V.,
gevestigd te ’s-Gravenhage,
verzoekers,
hierna: Elf,
raadsman: mr. A.H. Vermeulen, advocaat te ’s-Gravenhage;
mr. [X],
mr. [Y],
mr. [Z],
senior-rechters in de rechtbank ’s-Gravenhage, sector civiel recht.
1. Voorgeschiedenis en het procesverloop
In de gevoegde zaken met zaak- en rolnummers 257921/HA ZA 06-238 en 264989/HA ZA 06-1547 heeft Elf een verzoek gedaan tot het houden van een pleidooi. Dit verzoek is door de Rechtbank ’s-Gravenhage bij vonnis van mr. [Y] van 3 februari 2010 alsmede bij vonnis van mr. [Z] van 10 november 2010 afgewezen.
Elf heeft bij brief van 12 november 2010 mr. [Z] verzocht tussentijds appel toe te staan van het vonnis van 10 november 2010. Dit verzoek is aan haar herhaald bij rappelbrieven van 18 november 2010, 29 november 2010 en 13 december 2010. Bij deze laatste brief is aan mr. [Z] tevens verzocht uiterlijk op 15 december 2010 te bevestigen dat de bodemprocedure in verband met ingesteld appel tegen het tussenvonnis van 10 november 2010 is geschorst. Op 14 december 2010 heeft de griffie van deze rechtbank op verzoek van mr. [X] aan de secretaresse van mr. Vermeulen laten weten dat tegen een incidenteel vonnis geen appel mogelijk is. Op 14 december 2010 is ter griffie ingekomen het wrakingsverzoek afkomstig van mr. A.H. Vermeulen.
Elf heeft bij dagvaarding van 14 december 2010 hoger beroep ingesteld tegen het vonnis van 10 november 2010. Het beroept strekt ertoe het vonnis van de rechtbank van 10 november 2010 te vernietigen en appellanten alsnog toe te staan tot het houden van pleidooi in de bodemzaak.
2. De mondelinge behandeling van het wrakingsverzoek
Op 31 januari 2011 is het wrakingsverzoek ter zitting van deze wrakingskamer behandeld. Elf is, vertegenwoordigd door de heer [verzoeker sub 2], de heer [A] en de heer [B], bijgestaan door de raadsman, ter zitting verschenen.
Mr. [X] is eveneens ter zitting verschenen. Mrs. [Y] en [Z] hebben bij brieven van respectievelijk 10 januari 2011 en 14 januari 2011 aangegeven dat zij niet in de wraking berusten en hun standpunten met betrekking tot het wrakingsverzoek kenbaar gemaakt en tevens meegedeeld niet op de zitting te zullen verschijnen. [Holding 2] B.V. is verschenen bij de heer [C], evenals de heer [D], bijgestaan door mr. A.J.M. Vélu als raadsman. De raadsman van Elf heeft ter zitting het wrakingsverzoek, mede aan de hand van pleitaantekeningen, toegelicht.
Het wrakingsverzoek komt, kort en zakelijk weergegeven, op het volgende neer.
Mr. [Y] en mr. [Z] hebben als rolrechter op respectievelijk 3 februari 2010 en 10 november 2010 afwijzende (tussen)vonnissen gewezen op pleidooiverzoeken zijdens Elf. De rechtbank heeft daarmee art. 134 Rv geheel buiten toepassing gelaten. Aangezien er geen zitting is geweest op de voet van art. 131 Rv en ook niet anderszins een mondelinge behandeling heeft plaats gevonden, zou op grond van art. 134 Rv partijen desgevraagd moeten worden toegestaan om pleidooi te houden. Het wrakingsverzoek berust op zowel objectieve als subjectieve partijdigheid.
Ten aanzien van mr. [Y] geldt dat zij willens en wetens art. 134 Rv buiten toepassing heeft gelaten. Bovendien geeft zij in haar (tussen)vonnis blijk van vooringenomenheid ten aanzien van de uitkomst van de betreffende procedures. Voorts geeft zij er blijk van aannames te doen ten aanzien van de inhoud van een mogelijk pleidooi door Elf, waarmee de schijn van partijdigheid is gewekt.
Ten aanzien van mr. [Z] geldt hetzelfde als ten aanzien van mr. [Y]. Daar komt nog bij dat het door haar gewezen (tussen)vonnis van 10 november 2010 bijna woordelijk gelijk is aan het (tussen)vonnis van 3 februari 2010. Mr. [Z] heeft de inhoudelijke betwisting van de beslissing van 3 februari 2010 in de akte toelichting pleidooiverzoek ongemotiveerd terzijde geschoven. Ook de uitgebreide onderbouwing van het verzoek is door mr. [Z] onbesproken gelaten.
Ten aanzien van mr. [X] blijkt van vooringenomenheid dan wel partijdigheid doordat hij pas na het derde rappel om tussentijds appel in te mogen stellen tegen het (tussen)vonnis van 10 november 2010 een medewerker van de griffie heeft laten bellen met (de secretaresse van) de raadsman van Elf met de mededeling dat tegen het (tussen)vonnis van 10 november 2010 geen appel mogelijk is.
4. Het standpunt van mrs. [Y] en [Z]
Volgens mrs. [Y] en [Z] kunnen beslissingen van procedurele aard – zoals in dit geval het afwijzen van het pleidooiverzoek – geen grond voor wraking opleveren, tenzij daaruit blijkt van een vooringenomenheid van de beslissende rechter. Elf heeft echter geen feiten of omstandigheden aangevoerd die blijk geven van vooringenomenheid of waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade heeft kunnen lijden. Zij vindt het niet juist om achteraf een rechter (een schijn van) partijdigheid of vooringenomenheid te verwijten enkel op grond van de inhoud van diens beslissing(en), ook niet als bij die beslissing(en) – zoals Elf betoogt – de wet niet of niet juist is toegepast, hetgeen overigens wordt betwist.
5. Het standpunt van mr. [X]
Volgens mr. [X] is er van zijn kant geen sprake geweest van (de schijn van) vooringenomenheid. Hij heeft in zijn (tussen)vonnis van 11 november 2009 reeds een eindbeslissing gegeven over het geleverde bewijs. Hij zag geen aanleiding om hiertegen tussentijds appel toe te staan. Mr. [X] heeft een medewerker van de griffie op 14 december 2010 telefonisch aan de secretaresse van mr. Vermeulen laten mededelen dat tegen een incidenteel vonnis, als het vonnis van 10 november 2010, geen appel mogelijk is. Hij streefde ernaar om op 22 december 2010 tot een eindvonnis te komen. Ter zitting heeft hij nog aangevoerd dat de telefonische mededeling bedoeld was als algemene mededeling dat tegen incidentele vonnissen geen tussentijds appel mogelijk is. Derhalve is volgens mr. [X] nog niet op het verzoek om tussentijds appel in te stellen beslist. Toen het wrakingsverzoek werd ingediend is de procedure immers geschorst.
6. Het standpunt van belanghebbende
Namens belanghebbende is aangevoerd dat uit de door de rechters genomen beslissingen niet blijkt van vooringenomenheid.
7.1 Bij de beoordeling van een beroep op het ontbreken van onpartijdigheid van de rechter in de zin van art. 6 lid 1 EVRM dient uitgangspunt te zijn dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich een uitzonderlijke omstandigheid voordoet die een zwaarwegende aanwijzing oplevert voor het oordeel dat een rechter jegens een rechtzoekende een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij een rechtzoekende dienaangaande bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is.
7.2 Van een gebrek aan onpartijdigheid kan, geheel afgezien van de persoonlijke instelling van de betrokken rechter, ook sprake zijn indien bepaalde feiten of omstandigheden grond geven te vrezen dat het een rechter in die omstandigheden aan onpartijdigheid ontbreekt. Alsdan dient de rechter zich van een beslissing van de hoofdzaak te onthouden, want rechtzoekenden moeten in het rechterlijke apparaat vertrouwen kunnen stellen. Daarom valt onder omstandigheden ook rekening te houden met de uiterlijke schijn.
7.3 Aan de orde is in de eerste plaats de vraag of het wrakingsverzoek tijdig is gedaan. De rechtbank is van oordeel dat dit niet het geval is voor zover het verzoek betrekking heeft op mrs. [Y] en [Z]. Vast staat dat het wrakingsverzoek, dat is ingediend op 14 december 2010, zich voor wat betreft mr. [Y] en mr. [Z], richt tegen de beslissingen van respectievelijk 3 februari 2010 en 10 november 2010. Het wrakinsgsverzoek is derhalve niet gedaan zodra de feiten of omstandigheden aan de verzoekers bekend zijn geworden, zoals art. 37 Wetboek van Burgerlijke rechtsvordering vereist. Elf is dan ook in zoverre niet-ontvankelijk in haar verzoek.
7.4 Ter beoordeling van de wrakingskamer ligt vervolgens de vraag voor of mr. [X] blijk heeft gegeven van vooringenomenheid dan wel de schijn daarvan heeft gewekt. Daartoe wordt als volgt overwogen. Ter zitting is komen vast te staan dat tussen verzoekers en mr. [X] niet in geschil is dat er, niettegenstaande de telefonische mededeling namens mr. [X], nog niet is beslist op het verzoek verlof toe te staan tussentijds appel in te stellen tegen het tussenvonnis van 10 november 2010. De enkele omstandigheid dat mr. [X] aan de secretaresse van mr. Vermeulen heeft laten mededelen dat tegen een incidenteel vonnis, als het vonnis van 10 november 2010, geen appel mogelijk is kan zonder nadere toelichting, die ontbreekt, niet tot wraking leiden, omdat hieruit niet (de schijn van) van enige vooringenomenheid blijkt.
7.5 Dit zelfde geldt indien de telefonische mededeling namens mr. [X] zou moeten worden opgevat als een afwijzing van het verzoek tussentijds appel te mogen instellen. Een dergelijke afwijzing geldt als een beslissing van procedurele aard en kan volgens vaste jurisprudentie geen grond voor wraking opleveren. De juistheid van een zodanige beslissing is niet ter beoordeling van de wrakingskamer. Procedurele beslissingen kunnen slechts leiden tot toewijzing van een wrakingsverzoek, indien uit die beslissingen blijkt van een vooringenomenheid van de rechter die deze beslissingen heeft genomen. Naar het oordeel van de rechtbank wijzen de door verzoekster aangevoerde feiten en omstandigheden daar geenszins op.
7.6 Derhalve zal als volgt worden beslist.
verklaart Elf in haar verzoek niet ontvankelijk voor zover het verzoek zich richt tegen mrs. [Y] en [Z];
wijst het verzoek tot wraking van mr. [X] af;
bepaalt dat het proces in de hoofdzaak wordt voortgezet in de stand waarin het zich bevond ten tijde van het indienen van het wrakingsverzoek;
beveelt dat (een afschrift van) deze beslissing met inachtneming van het bepaalde bij artikel 39, derde lid, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering wordt toegezonden aan:
• Elf p/a zijn raadsman mr. A.H. Vermeulen;
• de rechters mrs. [Y], [Z] en [X];
• [Holding 2] Holding BV, [BV] B.V. en [D] p/a hun raadsman mr. A.J.M. Vélu.
Aldus ter terechtzitting van deze rechtbank in het openbaar uitgesproken op 14 februari 2011 door mr. E. Timmermans, voorzitter, mr. K.M. Braun en mr. J.Th. van Walderveen, rechters, in tegenwoordigheid van mr. F.M. Schreuder als griffier.