Parketnummer 09/608045-10
Datum uitspraak: 22 februari 2011
De rechtbank ’s-Gravenhage heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1976,
thans gedetineerd in de penitentiaire inrichting "Haaglanden" te Zoetermeer.
1. Het onderzoek ter terechtzitting
Het onderzoek is gehouden ter terechtzitting van 8 februari 2011.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie
mr. D.M.A. van der Zwan en van hetgeen door de raadsman van verdachte mr. L. Tricoli, advocaat te Alphen aan den Rijn, en door de verdachte naar voren is gebracht.
[A] heeft zich als benadeelde partij gevoegd ter zake van een vordering tot schadevergoeding van € 811,03. De benadeelde partij is ter terechtzitting verschenen en op zijn vordering gehoord.
[B] heeft zich als benadeelde partij gevoegd ter zake van een vordering tot schadevergoeding van € 628,11. De benadeelde partij is niet ter terechtzitting verschenen.
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 27 oktober 2010 te Alphen aan den Rijn ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk en met voorbedachten rade, althans opzettelijk, [A] van het leven te beroven, met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, althans opzettelijk, meermalen, althans éénmaal (met kracht) met een (vlees)mes in de rug en/of de zij en/of de schouder, althans het lichaam, van die [A] heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
art 287 Wetboek van Strafrecht
art 289 Wetboek van Strafrecht
art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht
Subsidiair, indien het vorenstaande niet tot een bewezenverklaring en/of een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 27 oktober 2010 te Alphen aan den Rijn ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan een persoon genaamd [A], opzettelijk en met voorbedachte rade, althans opzettelijk, zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet die [A] meermalen, althans éénmaal, (met kracht) met een (vlees)mes in de rug en/of de zij en/of de schouder heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
art 302 lid 1 Wetboek van Strafrecht
art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht
2.
hij op of omstreeks 27 oktober 2010 te Alphen aan den Rijn [A] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling, immers heeft verdachte opzettelijk dreigend (meerdere malen) een (vlees)mes aan die [A] getoond en/of is hij, verdachte, (vervolgens) met (geheven) mes achter die [A] aangerend en/of (daarbij) deze dreigend de woorden toegevoegd : "ik maak je dood", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking;
art 285 lid 1 Wetboek van Strafrecht
3.
hij op of omstreeks 27 oktober 2010 te Alphen aan den Rijn [B] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling, immers heeft verdachte opzettelijk dreigend (meerdere malen) een (vlees)mes aan die [B] getoond en/of is hij, verdachte, (vervolgens) met (geheven) mes achter die [B] aangerend;
art 285 lid 1 Wetboek van Strafrecht
4.
hij op of omstreeks 27 oktober 2010 te Alphen aan den Rijn opzettelijk en wederrechtelijk een armsteun van een personenauto (Renault Megane), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [B], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, heeft vernield en/of beschadigd en/of onbruikbaar gemaakt door toen en daar opzettelijk en wederrechtelijk op de zich in (de nabijheid van) die auto bevindende [A] te springen, tengevolge waarvan die [A] op de armsteun van genoemde auto is gevallen;
art 350 lid 1 Wetboek van Strafrecht
5.
hij op of omstreeks 27 oktober 2010 te Alphen aan den Rijn met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een sleutelbos, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [B], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte;
art 310 Wetboek van Strafrecht
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan:
- Feit 1 primair: poging tot moord, dan wel doodslag op [A], door (meermalen) met een mes in zijn rug, zij en/of schouder te steken;
- Feit 1 subsidiair: poging tot zware mishandeling met voorbedachte rade van [A], door (meermalen) met een mes in zijn rug, zij en/of schouder te steken;
- Feit 2 en 3: bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht van [A] en [B], door aan hen een mes te tonen, met dat mes achter hen aan te rennen en daarbij tegen [A] te zeggen: “ik maak je dood”;
- Feit 4: vernieling van een armsteun van de auto van [B];
- Feit 5: diefstal van een sleutelbos van [B].
Uit het dossier en het verhandelde ter terechtzitting leidt de rechtbank het volgende af.1
In de nacht van 26 op 27 oktober 2010 rond 3:00 uur wordt verdachte gebeld door de stiefvader van zijn vriendin [vriendin]. De stiefvader vraagt aan verdachte of [vriendin] bij hem is en verdachte zegt dat dit niet het geval is.2 Verdachte gaat vervolgens [vriendin] zoeken en fietst anderhalf uur door Alphen aan den Rijn. Hij keert terug naar de schuur van een vriend waar hij tijdelijk verblijft en gebruikt daar twee pakjes cocaïne. Vervolgens gaat hij [vriendin] weer zoeken. Hij bedenkt dat ze misschien wel bij [A] zou kunnen zijn. Verdachte weet dat [vriendin] met [A] omgaat en heeft hem al vaker gezegd dat hij uit haar buurt moet blijven.3 Verdachte gaat naar de [adres 1], omdat de broer van [A] daar woont en hij [A] daar een keer eerder is tegengekomen. Als [vriendin] daar niet blijkt te zijn, gaat verdachte naar de woning van de vader van [A] aan de [adres 2] 2]. Verdachte is daar een aantal weken eerder al gaan kijken en zag toen de naam [familienaam A en B] op een brievenbus staan.4 Bij de ingang van de flat ziet hij de fiets van [vriendin] staan.5 Verdachte maakt vervolgens wat omzwervingen via de woning van de stiefvader van [vriendin] en de woning van zijn oom aan de [adres 3] om zijn hond uit te laten6 en is omstreeks 7:30 uur weer terug bij de [adres 2]. [B], de broer van [A], staat op dat moment voor de flat in zijn auto te wachten om [A] op te halen om naar het werk te gaan.7
[vriendin] heeft die nacht inderdaad bij [A] op de [adres 2] geslapen.8 Rond 7:40 uur loopt zij via de trap naar beneden en hoort iemand heel hard naar beneden rennen.9 Als zij beneden komt, ziet ze verdachte de trap af rennen en naar buiten lopen. Verdachte begint tegen haar te schreeuwen.10 [vriendin] en verdachte hebben een korte woordenwisseling, waarna [vriendin] wegfietst.11 Verdachte fietst een klein stukje achter haar aan, maar keert daarna om en komt weer langs de flat aan de [adres 2].12 Op dat moment, omstreeks 07:45 uur, komt [A] uit de centrale ingang van de flat lopen.13 Verdachte ziet [A] en wil hem (naar zijn zeggen) aanspreken en hem vertellen dat hij [vriendin] met rust moet laten.14 Verdachte fietst [A] tegemoet, terwijl deze in de richting van de auto van [B] loopt.15 Verdachte gooit zijn fiets neer en gaat op [A] af.16 [A] wil aan de passagierskant van de auto instappen, maar voordat hij de deur dicht kan doen, steekt verdachte hem met een vleesmes rechts boven zijn schouderblad in zijn rug.17 Verdachte heeft ter zitting verklaard dat hij en [A] toen circa een meter van de auto verwijderd stonden en dat de autodeur toen nog dicht was. In de auto draait [A] weg richting de bestuurdersstoel, maar verdachte duikt op hem en steekt hem nogmaals.18 [B], die inmiddels al uit de auto gestapt was en omgelopen naar de passagierszijde, ziet dat verdachte een mes in zijn hand houdt. [A] maakt ondertussen trappende bewegingen richting verdachte, die op dat moment half op hem ligt.19 Verdachte deinst daardoor naar achteren en [A] weet via de bestuurderszijde de auto uit te komen.20 Verdachte haalt de autosleutel uit het contact en neemt de sleutelbos mee.21 [A] rent weg en verdachte rent achter hem aan, met het mes nog steeds in zijn hand.22 Verdachte roept daarbij meerdere keren tegen [A]: “ik maak je dood”.23 [A] blijft om auto’s heen rennen en verdachte blijft een aantal minuten achter hem aan rennen.24 [B] probeert verdachte er meerdere keren van te weerhouden om [A] te steken. Verdachte draait zich dan om en rent met het mes in zijn hand op [B] af.25 Steeds als [B] wegvlucht, focust verdachte zich weer op [A].26 Op een gegeven moment gooit verdachte het mes naar [A] toe, maar raakt hem niet.27 Het mes belandt op de grond en [A] rent richting zijn flat. Hij klimt over de reling van de flat en gaat snel zijn woning binnen.28 Daarna fietst verdachte weg.29 Verdachte legt de sleutelbos aan de andere kant van de flat op straat en neemt het mes in de binnenzak van zijn jas mee.30
Nadien wordt vastgesteld dat [A] een 5 centimeter diepe wond in zijn schouderblad heeft, dicht bij de longtop.31
De stiefvader van [vriendin] heeft verklaard dat verdachte om 07:50 uur bij zijn woning aanbelt. Als hij de deur opent, ziet hij een groot vleesmes bij de voordeur op de grond liggen. Verdachte vertelt hem dat hij [vriendin] naar huis heeft gestuurd en dat hij toen op “die jongen” heeft staan wachten om hem vervolgens neer te steken.32 Verdachte vertelt dat hij ook achter de broer van die jongen is aangaan. De stiefvader besluit om verdachte met zijn auto naar het politiebureau te brengen. Hij zegt tegen verdachte dat hij het mes moet meenemen naar de politie, waarop verdachte het mes in zijn rechtermouw stopt. De stiefvader zet verdachte vlakbij het politiebureau af.33
Verdachte gaat echter naar de [adres 3] om opvang voor zijn hond te regelen.34 De politie ziet verdachte op de galerij van de flat in de [adres 3] lopen. Als verdachte de politie ziet, loopt hij naar beneden en laat hij zich aanhouden. Op de vraag van de politie waar het mes is, knikt verdachte met zijn hoofd in de richting van een prullenbak in het portiek. De politie ziet in de prullenbak een vleesmes liggen en neemt dit in beslag.35
3.2 Het standpunt van de officier van justitie36
De officier van justitie heeft gevorderd dat de rechtbank wettig en overtuigend bewezen zal verklaren dat verdachte het onder feit 1 primair (poging tot moord), 2 en 3 (bedreiging), 4 (vernieling) en 5 (diefstal) ten laste gelegde heeft begaan.
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte voorwaardelijk opzet heeft gehad op de dood van [A]. Door met een groot vleesmes in de rug/schouder en zij te steken, heeft verdachte bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat het slachtoffer daardoor zou kunnen komen te overlijden. Uit de medische verklaring blijkt dat het slachtoffer rechts boven in zijn schouderblad op de rug is gestoken, 5 centimeter diep, dicht bij de longtop, waardoor hij een (dodelijke) klaplong had kunnen oplopen. Als verdachte net wat dieper of een paar centimeter opzij had gestoken, zou een ader of long kunnen zijn geraakt, waardoor [A] had kunnen overlijden.
De officier van justitie acht ook wettig en overtuigend bewezen dat verdachte heeft gehandeld met voorbedachte rade. Verdachte heeft verklaard dat [A] een mes bij zich had, dat uit zijn rugzak viel op het moment dat hij van de flat naar de auto van [B] rende. De officier van justitie acht deze verklaring ongeloofwaardig en verdachte is de enige die dit verklaart. De officier van justitie acht bewezen dat verdachte zelf het mes bij zich had. Hij had zich de hele nacht zitten opfokken, had cocaïne gebruikt, was boos en beledigd omdat [vriendin verdachte] bij [A] was en had [A] al een paar keer gewaarschuwd om bij haar uit de buurt te blijven. Verdachte is tussentijds teruggeweest naar zijn schuur en heeft dan ook gelegenheid gehad om een mes op te halen. Bovendien heeft verdachte tegen de stiefvader, die direct na het feit is gehoord, verklaard dat hij [vriendin verdachte] naar huis had gestuurd en dat hij toen op die jongen heeft staan wachten om hem vervolgens neer te steken. Daarbij heeft verdachte geen woord gezegd over het feit dat het mes uit de tas van [A] zou zijn gevallen.
3.3 Het standpunt van de verdediging37
De raadsman heeft vrijspraak bepleit ten aanzien van het onder feit 1 primair (poging tot moord dan wel doodslag) ten laste gelegde, omdat niet wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte (voorwaardelijk) opzet had op de dood van het slachtoffer. De raadsman is daarnaast van mening dat geen sprake is van voorbedachte rade. De raadsman heeft aangegeven dat verdachte veroordeeld kan worden voor de onder feit 1 subsidiair ten laste gelegde poging tot zware mishandeling, met partiële vrijspraak van het onderdeel voorbedachte rade. De raadsman heeft zich ten aanzien van de feiten 2, 3, 4 en 5 gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
De raadsman heeft aangevoerd dat niet bewezen kan worden dat verdachte het mes bij zich had en gaat ervan uit dat [A] met een mes in zijn tas naar beneden is gekomen.
De raadsman gaat ervan uit dat [B], op het moment dat hij voor de flat stond, naar [A] heeft gebeld om hem te waarschuwen dat verdachte daar stond. [B] heeft dit bij de politie ontkend, maar de raadsman heeft aangevoerd dat [B] op een aantal punten niet naar waarheid heeft verklaard en dat daarom zijn hele verklaring onbetrouwbaar is. Zo blijkt uit de verschillende verklaringen dat [B] wel degelijk wist dat [A] eerder was bedreigd door verdachte. Toen [B] voor de woning van [A] stond te wachten en verdachte daar zag staan, kon hij dus verwachten dat er ruzie en mogelijk een vechtpartij zou ontstaan.
Vervolgens kwam [vriendin verdachte] naar beneden en heeft zij een heftige discussie met verdachte gehad. [vriendin verdachte] heeft bij de politie gedetailleerd verklaard over de kleding die verdachte op dat moment droeg, maar heeft geen mes bij hem gezien. Ook [A], [B] en een andere getuige die verdachte van dichtbij heeft gezien, verklaren dat ze geen mes bij hem hebben gezien. Gelet op de grootte van het mes is het niet aannemelijk dat verdachte het mes ergens in zijn kleding verstopt had.
Vervolgens kwam [A] naar buiten. [A]'s verklaring dat hij toen rustig naar de auto is gelopen en dat zijn tas niet is gevallen, komt niet overeen met de verklaringen van [B] en verdachte dat [A] naar de auto rende en dat zijn tas bij het instappen uit de auto viel. Gelet op het bovenstaande dient naar de mening van de raadsman te worden uitgegaan van de verklaring van verdachte dat niet hij maar [A] het mes bij zich had. Toen het mes op de grond viel, heeft verdachte het snel gepakt en [A] boven zijn schouderblad gestoken. Vanaf het moment dat verdachte het mes ter hand heeft genomen en een stekende beweging heeft gemaakt, heeft hij geen moment gehad om zich kalm te kunnen beraden op het besluit om het slachtoffer (dodelijk) te verwonden. Derhalve acht de raadsman niet bewezen dat verdachte met voorbedachte rade heeft gehandeld.
De raadsman heeft voorts aangevoerd dat verdachte geen (voorwaardelijk) opzet had op het doden van [A]. In het gebied op de schouder boven het schouderblad bevinden zich geen vitale organen, waar dodelijk letsel kan worden toegebracht. Verdachte heeft verklaard dat hij bewust op die plek heeft gestoken, omdat hij [A] niet wilde doden. Door het slachtoffer bewust in dat gebied te steken, heeft verdachte bewust niet de aanmerkelijke kans aanvaard dat het slachtoffer dodelijk zou worden getroffen.
3.4 De beoordeling van de tenlastelegging
Geloofwaardigheid van de verklaringen
De rechtbank stelt vast dat de verklaringen van verdachte enerzijds en van [A] en [B] anderzijds op een groot aantal punten met elkaar overeenkomen. Op bepaalde - in het kader van de waarheidsvinding juist essentiële - punten wijken de verklaringen echter van elkaar af. Met name over het moment dat [A] naar buiten kwam tot aan het moment dat hij door verdachte voor de eerste maal werd gestoken, lopen de verklaringen sterk uiteen. Het antwoord op de vraag wie op dat moment het mes tevoorschijn heeft gehaald, is dan ook afhankelijk van de vraag aan wiens verklaringen meer waarde wordt gehecht.
De rechtbank acht de verklaringen van [A] en [B] op dit punt geloofwaardiger dan die van verdachte. [A] en [B] zijn meermalen gehoord door de politie en de rechter-commissaris en verklaren vrij consistent. Zij hebben weliswaar redenen om belastend over verdachte te verklaren, maar dat heeft verdachte andersom ook. [A] en [B] zijn vrij snel na het incident voor het eerst gehoord; [B] om 8:50 uur en [A] omstreeks 11:15 uur in het ziekenhuis. Hun tweede verhoor vond - bewust, zo begrijpt de rechtbank - tegelijkertijd plaats: op 3 november 2010 is [A] 11:00 tot 13:05 uur gehoord en [B] van 11:20 tot 13:10 uur. Ook in dit verhoor antwoorden zij zeer consistent en gelijkluidend op dezelfde vragen, zonder dat zij dit op elkaar kunnen hebben afgestemd. Daarentegen staat verdachte alleen met zijn alternatieve verklaring over de herkomst van het mes. Daar komt bij dat verdachte in de weken voorafgaand aan het feit al zeer boos en geobsedeerd was vanwege de ontrouw van [vriendin]. Hij is hierdoor zelfs zijn baan kwijtgeraakt, omdat hij niet naar zijn werk ging om [vriendin] in de gaten te houden. Toen verdachte er gedurende die bewuste nacht achter kwam dat [vriendin] weer bij [A] was, raakte hij - mede onder invloed van cocaïne - steeds meer opgefokt. Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat de verklaringen van [A] en [B] beter aansluiten bij de feitelijke gebeurtenissen en zal in het navolgende uitgaan van hun lezing.
Feit 1
De rechtbank is, alle omstandigheden in aanmerking nemend, met de officier van justitie van oordeel dat verdachte voorwaardelijk opzet had op het doden van [A]. Verdachte heeft hem met een groot vleesmes rechts boven het schouderblad in de rug gestoken, waarmee hij - door de kleding heen - een wond van 5 centimeter diep heeft veroorzaakt. Door de grootte van het mes had verdachte dieper kunnen steken als het slachtoffer op dat moment bijvoorbeeld anders had bewogen. Verdachte heeft het slachtoffer in de buurt van de nek en dicht bij de longtop geraakt. Het is een feit van algemene bekendheid dat de longen vitale organen zijn en dat zich in de nek slagaders bevinden. Door zo diep en op die plek te steken, heeft verdachte bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat hij het slachtoffer hierdoor zou kunnen doden.
Daarnaast is de rechtbank met de officier van justitie van oordeel dat verdachte heeft gehandeld met voorbedachte rade. De rechtbank acht aannemelijk dat verdachte het mes bij zich had op het moment dat hij naar de [adres 2] ging en [A] zag. Dat geen getuige verklaart over het zien van een mes bij verdachte vlak voor het steekincident, betekent niet dat verdachte het mes op dat moment niet bij zich heeft gehad. Het is zeer wel mogelijk dat verdachte het mes op dat moment ergens in zijn kleding verstopt had, gelet op het feit dat verdachte het mes na afloop in de binnenzak van zijn jas heeft meegenomen naar de stiefvader en daarna in zijn mouw heeft meegenomen naar de politie. Voorts volgt uit het samenstel van verklaringen dat verdachte, nadat hij eerst [vriendin] bij [A]s huis had opgewacht en aangesproken en nadat zij inmiddels was vertrokken, terugkeert naar de [adres 2]. Daar spreekt verdachte [A] aan, die zojuist aan komt lopen. Het steekincident volgt kort daarop. Uit de verklaring van de stiefvader - waarvan verondersteld kan worden dat hij niet onnodig belastend over verdachte zou verklaren - volgt dat verdachte direct na het incident aan hem heeft verteld dat hij [vriendin] naar huis had gestuurd en dat hij toen op “die jongen” heeft staan wachten om hem vervolgens neer te steken. Daarbij heeft verdachte niets gezegd over het feit dat het mes uit de tas van [A] zou zijn gevallen.
Uit het bovenstaande volgt dat verdachte [A] met een mes heeft staan opwachten en hem vrijwel direct nadat hij naar buiten kwam, in zijn schouderblad heeft gestoken. Nadat [A] in de auto is gestapt, is verdachte op hem gedoken en heeft hij nogmaals een stekende beweging gemaakt/gestoken in de richting van [A].
Op grond van het bovenstaande is de rechtbank van oordeel dat verdachte op verschillende momenten tijd heeft had om zich te beraden op het besluit om [A] neer te steken, zodat de gelegenheid heeft bestaan dat hij over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad heeft nagedacht en zich daarvan rekenschap te geven. De rechtbank neemt daarbij in aanmerking dat het hiervoor bedoelde, voor bewezenverklaring van voorbedachte rade noodzakelijke tijdsverloop niet lang hoeft te zijn en zich ook ten dele kan afspelen tijdens de gewelddadige handelingen. Bewezenverklaard wordt dus dat verdachte met voorbedachte rade heeft gehandeld.
Feit 4
[B] heeft aangifte gedaan van vernieling de armsteun van zijn auto. Na het steekincident constateerde hij dat de armsteun was afgebroken en hij vermoedde hij dat dit is gebeurd toen [A] achterover de auto in viel toen hij door verdachte werd aangevallen.
De rechtbank overweegt dat uit de processtukken niet blijkt dat de armsteun door toedoen van verdachte is vernield. De mogelijkheid bestaat dat [A] tegen de armsteun heeft getrapt toen hij verdachte van zich af probeerde te schoppen. In ieder geval staat niet vast dat verdachte (voorwaardelijk) opzet heeft gehad op vernieling van de armsteun. Derhalve zal de rechtbank verdachte van dit feit vrijspreken.
Door de voormelde inhoud van vorenstaande bewijsmiddelen - elk daarvan, ook in zijn onderdelen, gebruikt voor het bewijs van datgene waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft - staan de daarin genoemde feiten en omstandigheden vast. Op grond daarvan acht de rechtbank bewezen en is zij tot de overtuiging gekomen dat de verdachte de op de dagvaarding onder 1 primair, 2, 3 en 5 ten laste gelegde feiten heeft begaan, met dien verstande, dat de rechtbank bewezen acht, dat:
1.
hij op 27 oktober 2010 te Alphen aan den Rijn ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk en met voorbedachten rade [A] van het leven te beroven, met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg met kracht met een vleesmes in de rug en/of de schouder van die [A] heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
2.
hij op 27 oktober 2010 te Alphen aan den Rijn [A] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, immers heeft verdachte opzettelijk dreigend een vleesmes aan die [A] getoond en is hij, verdachte, met geheven mes achter die [A] aangerend en heeft hij daarbij deze dreigend de woorden toegevoegd: "ik maak je dood."
3.
hij op 27 oktober 2010 te Alphen aan den Rijn [B] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, immers heeft verdachte opzettelijk dreigend een vleesmes aan die [B] getoond en is hij, verdachte, met een mes achter die [B] aangerend.
5.
hij op 27 oktober 2010 te Alphen aan den Rijn met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een sleutelbos, toebehorende aan [B].
4. De strafbaarheid van de feiten
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
Dit levert de in de beslissing genoemde strafbare feiten op.
5. De strafbaarheid van de verdachte
Verdachte is eveneens strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.
6.1. De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 48 maanden, met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht, waarvan 8 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren en als bijzondere voorwaarde reclasseringscontact, ook als dat inhoudt een behandeling bij een forensische polikliniek.
6.2. Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft ten aanzien van de strafmaat geen opmerkingen gemaakt en heeft aangegeven dat verdachte bereid is om mee te werken aan eventueel op te leggen voorwaarden.
6.3. Het oordeel van de rechtbank
Na te melden straf is in overeenstemming met de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek ter terechtzitting is gebleken. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft geprobeerd om [A] van het leven te beroven door met een groot vleesmes in zijn rug te steken. Verdachte is tot zijn handelen gekomen omdat zijn vriendin een relatie met het slachtoffer had. Nadat verdachte de fiets van zijn vriendin bij de woning van het slachtoffer had zien staan, heeft hij bij de woning gewacht totdat eerst zijn vriendin en daarna het slachtoffer naar buiten kwamen. De broer van het slachtoffer, [B], stond op dat moment in zijn auto voor de woning te wachten omdat hij [A] op kwam halen. Toen [A] naar buiten kwam, heeft verdachte meermalen met een mes in zijn richting gestoken en hem rechts boven het schouderblad geraakt. Daarna heeft verdachte met het mes in zijn handen dreigend achter [A] en zijn broer aangerend, waardoor deze voor hun leven vreesden. Voorts heeft verdachte de sleutelbos van [B] gestolen om te voorkomen dat hij weg zou rijden.
[A] heeft als gevolg van dit incident een diepe steekwond in zijn rug opgelopen. Het is niet aan verdachte te danken dat zijn handelen geen fatale afloop heeft gehad. Door aldus te handelen heeft de verdachte een grove inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van [A]. Mede gelet op de slachtofferverklaring van [A] valt te verwachten dat deze nog lange tijd de gevolgen zal ondervinden van hetgeen de verdachte hem heeft aangedaan. Verdachte heeft een zeer bedreigende situatie doen ontstaan voor zowel [A] als [B]. Door zijn handelen heeft hij grote gevoelens van onveiligheid teweeg gebracht, niet alleen bij de slachtoffers, maar ook bij degenen die het hebben zien gebeuren.
Poging tot moord is één van de ernstigste inbreuken op de rechtsorde die het Nederlandse strafrecht kent. Op dit bewezenverklaarde feit dient dan ook met langdurige vrijheidsstraf gereageerd te worden. Bij het bepalen van de hoogte van die straf heeft de rechtbank mede in aanmerking genomen dat het feit in het openbaar, te weten op straat, is begaan.
De rechtbank heeft kennis genomen van een uittreksel Justitiële Documentatie van
28 oktober 2010 betreffende verdachte. Daaruit blijkt dat verdachte eerder is veroordeeld, maar niet voor soortgelijke delicten.
De rechtbank heeft voorts acht geslagen op het Reclasseringsadvies van GGZ Palier
Den Haag van 27 januari 2011, opgesteld door [reclasseringswerker], reclasseringswerker, en [leidinggevende], leidinggevende. Daaruit blijkt dat verdachte in de periode voorafgaand aan het delict een aantal problemen van praktische- en emotionele aard had. De rapporteur heeft wat betreft de psychische gezondheid van verdachte geen bijzonderheden waargenomen, maar is wel enigszins verontrust door de jeugdige leeftijd van de vriendin van verdachte, het haast obsessieve gedrag dat verdachte vertoonde toen hij zijn vriendin begon te wantrouwen en het agressieve gedrag en “plotselinge” cocaïnegebruik dat daaruit voortvloeide. De rapporteur heeft niet kunnen verifiëren of bij verdachte sprake is van middelenmisbruik. Verdachte heeft aangegeven dat hij niet begrijpt hoe hij in de delictsituatie terecht is gekomen en ziet zijn gedrag naar zijn vriendin niet als problematisch. De rapporteur acht verder onderzoek hiernaar echter wel geïndiceerd, zeker als het gaat om het voorkomen van recidive. Geadviseerd wordt om een deels voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen met een meldingsgebod en een behandelverplichting als bijzondere voorwaarden. Het aangaan en onderhouden van relaties in combinatie met agressief en grensoverschrijdend gedrag zal deel moeten gaan uitmaken van de behandeling bij een forensische polikliniek. Verdachte heeft aangegeven dat hij open staat voor reclasseringstoezicht en aan een behandeling zal meewerken.
Gelet op de ernst van de feiten acht de rechtbank oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van na te noemen duur passend en geboden. De rechtbank zal een deel van deze straf voorwaardelijk opleggen, enerzijds om verdachte er van te weerhouden in de toekomst opnieuw strafbare feiten te plegen en anderzijds om te bewerkstelligen dat verdachte spoedig onder toezicht van de reclassering kan worden behandeld.
7. De vorderingen van de benadeelde partijen / de schadevergoedingsmaatregel
7.1. Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vordering van de benadeelde partij [A].
Voorts heeft de officier van justitie gevorderd dat de rechtbank aan verdachte de schadevergoedingsmaatregel zal opleggen van € 811,03, subsidiair 16 dagen hechtenis ten behoeve van het slachtoffer genaamd [A].
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vordering van de benadeelde partij [B].
Voorts heeft de officier van justitie gevorderd dat de rechtbank aan verdachte de schadevergoedingsmaatregel zal opleggen van € 628,11, subsidiair 12 dagen hechtenis ten behoeve van het slachtoffer genaamd [B].
7.2. Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft de vorderingen van de benadeelde partijen niet weersproken.
7.3. Het oordeel van de rechtbank
De vordering van [A] ligt als niet weersproken voor toewijzing gereed.
De rechtbank zal derhalve de vordering toewijzen, inclusief de gevorderde wettelijke rente, nu is komen vast te staan dat de schade met ingang van 27 oktober 2010 is ontstaan.
Dit brengt mee, dat de verdachte dient te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met zijn vordering heeft gemaakt, welke kosten de rechtbank tot op heden begroot op nihil, en de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Nu verdachte jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het onder 1 primair en 2 bewezenverklaarde strafbare feit is toegebracht en verdachte voor dit feit zal worden veroordeeld, zal de rechtbank aan verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 811,03, vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente daarover vanaf 27 oktober 2010 tot aan de dag waarop deze vordering is voldaan, ten behoeve van het slachtoffer genaamd [A].
De vordering van [B] liegt eveneens als niet weersproken voor toewijzing gereed.
De rechtbank zal de benadeelde partij voor zover de vordering betrekking heeft op de post “armsteun auto” niet-ontvankelijk verklaren in zijn vordering tot schadevergoeding, aangezien verdachte ten aanzien van het ten laste gelegde feit waarop de vordering betrekking heeft, is vrijgesproken. De rechtbank gaat er hierbij vanuit dat in het totale gevorderde bedrag een bedrag van € 30,- is gerekend voor de armsteun, nu [B] in zijn aangifte heeft verklaard dat de armsteun € 30,- kostte.
De rechtbank zal derhalve de vordering toewijzen tot een bedrag van 598,11.
Dit brengt mee, dat de verdachte dient te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met zijn vordering heeft gemaakt, welke kosten de rechtbank tot op heden begroot op nihil, en de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Nu verdachte jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het onder 5 bewezenverklaarde strafbare feit is toegebracht en verdachte voor dit feit zal worden veroordeeld, zal de rechtbank aan verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 598,11 ten behoeve van het slachtoffer genaamd [B].
8. De inbeslaggenomen goederen
8.1. De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft voorts gevorderd dat het op de lijst van inbeslaggenomen voorwerpen (beslaglijst, die als bijlage aan dit vonnis is gehecht) onder 1 genummerde voorwerp zal worden onttrokken aan het verkeer en dat de onder 2 tot en met 6 genummerde voorwerpen zullen worden teruggegeven aan [A].
8.2. Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft geen opmerkingen gemaakt ten aanzien van het beslag.
8.3. Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank zal het op de beslaglijst onder 1 genummerde voorwerp onttrekken aan het verkeer. Dit voorwerp is voor onttrekking aan het verkeer vatbaar, aangezien met behulp van dit voorwerp de onder 1 primair, 2 en 3 bewezenverklaarde feiten zijn begaan en dit voorwerp van zodanige aard is dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet of met het algemeen belang.
Nu het belang van de strafvordering zich daartegen niet meer verzet, zal de rechtbank de teruggave aan [A] gelasten van de op de beslaglijst onder 2 tot en met 6 genummerde voorwerpen.
9. De toepasselijke wetsartikelen
De op te leggen straf is gegrond op de artikelen:
- 14a, 14b, 14c, 14d, 36b, 36c, 36f, 45, 57, 285, 289 en 310 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.
verklaart niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 4 tenlastegelegde feiten heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte de onder 1 primair, 2, 3 en 5 tenlastegelegde feiten heeft begaan en dat het bewezenverklaarde uitmaakt:
ten aanzien van feit 1 primair:
ten aanzien van de feiten 2 en 3:
bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht, meermalen gepleegd;
verklaart het bewezen verklaarde en de verdachte deswege strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
veroordeelt de verdachte tot:
een gevangenisstraf voor de duur van 48 (achtenveertig) maanden;
bepaalt dat de tijd, door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijk gedeelte van de hem opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht, voorzover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
bepaalt, dat een gedeelte van die straf, groot 12 (twaalf) maanden niet zal worden tenuitvoergelegd, zulks onder de algemene voorwaarde, dat de veroordeelde zich voor het einde van de hierbij op twee jaren vastgestelde proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
alsmede onder de algemene voorwaarde dat de veroordeelde ter vaststelling van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
en onder de bijzondere voorwaarden:
- dat de veroordeelde zich gedurende de proeftijd zal gedragen naar de voorschriften hem te geven door of namens Reclassering Nederland, GGZ Palier Den Haag, zolang die instelling zulks nodig acht,
- dat de veroordeelde zich daartoe zo spoedig mogelijk zal melden bij Reclassering Nederland te Den Haag, en zich daar gedurende de proeftijd zal blijven melden zo frequent als die instelling zulks nodig acht;
- dat de veroordeelde zich zal laten behandelen bij een forensiche polikliniek, zolang zijn behandelaars zulks nodig achten;
geeft hierbij opdracht aan bovengenoemde reclasseringsinstelling krachtens het bepaalde bij artikel 14d, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht;
wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [A] toe en veroordeelt verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan [A], [adres], een bedrag van € 811,03,
vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente daarover vanaf 27 oktober 2010 tot aan de dag waarop deze vordering is voldaan;
veroordeelt de verdachte tevens in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
legt aan verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 811,03 ten behoeve van het slachtoffer genaamd [A];
bepaalt dat in geval volledige betaling noch volledig verhaal van het verschuldigde bedrag volgt - onder handhaving van voormelde verplichting - vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van 16 dagen;
bepaalt dat voldoening van de gehele of gedeeltelijke betalingsverplichting aan de benadeelde partij de betalingsverplichting aan de Staat in zoverre doet vervallen, alsmede dat voldoening van de gehele of gedeeltelijke betalingsverplichting aan de Staat de betalingsverplichting aan de benadeelde partij in zoverre doet vervallen;
wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [B] gedeeltelijk toe en veroordeelt verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan [B], [adres], een bedrag van € 598,11;
veroordeelt de verdachte tevens in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
verklaart de benadeelde partij voor het overige deel niet-ontvankelijk in de vordering;
legt aan verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 598,11 ten behoeve van het slachtoffer genaamd [B];
bepaalt dat in geval volledige betaling noch volledig verhaal van het verschuldigde bedrag volgt - onder handhaving van voormelde verplichting - vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van 11 dagen;
bepaalt dat voldoening van de gehele of gedeeltelijke betalingsverplichting aan de benadeelde partij de betalingsverplichting aan de Staat in zoverre doet vervallen, alsmede dat voldoening van de gehele of gedeeltelijke betalingsverplichting aan de Staat de betalingsverplichting aan de benadeelde partij in zoverre doet vervallen;
verklaart onttrokken aan het verkeer het op de beslaglijst onder 1 genummerde voorwerp, te weten:
1. 1.00 STK Mes Kl:Zwart;
gelast de teruggave aan [A] van de op de beslaglijst onder 2 tot en met 6 genummerde voorwerpen, te weten:
2. 1.00 STK Broek G-STAR Raw
3. 1.00 STK Trui Kl:Bruin
4. 1.00 STK Kleding
5. 1.00 PR Schoenen Kl:wit NIKE Air
6. 1.00 STK Kleding Kl:Zwart.
Dit vonnis is gewezen door
mrs L. Alwin, voorzitter,
S.M. Christiaan en J.J. Peters,rechters,
in tegenwoordigheid van mr. J.M.N. Schrover, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 22 februari 2011.
1 Wanneer hierna wordt verwezen naar doorgenummerde dossierpagina’s betreft dit delen van ambtsedige processen-verbaal, als bijlagen opgenomen bij het dossier met nummer PL 1630 2010164603-21.
2 Proces-verbaal verhoor verdachte van 28 oktober 2010, p. 33; Proces-verbaal verhoor getuige
[getuige 1] van 27 oktober 2010, p. 57-58.
3 Proces-verbaal verhoor verdachte van 28 oktober 2010, p. 34.
4 Proces-verbaal verhoor verdachte van 8 november 2010, p. 181.
5 Proces-verbaal verhoor verdachte van 28 oktober 2010, p. 35.
6 Proces-verbaal verhoor verdachte van 8 november 2010, p. 179.
7 Proces-verbaal verhoor getuige [B] van 27 oktober 2010, p. 49.
8 Proces-verbaal verhoor getuige [getuige 2] van 27 oktober 2010, p. 54.
9 Proces-verbaal verhoor getuige [getuige 2] van 27 oktober 2010, p. 55; Proces-verbaal verhoor verdachte van 28 oktober 2010, p. 35.
10 Proces-verbaal verhoor getuige [getuige 2] van 27 oktober 2010, p. 55; Proces-verbaal verhoor getuige [getuige 2] van 4 november 2010, p. 90.
11 Proces-verbaal verhoor getuige [getuige 2] van 27 oktober 2010, p. 55; Proces-verbaal verhoor getuige [B] van 27 oktober 2010, p. 49.
12 Proces-verbaal verhoor verdachte van 8 november 2010, p. 182.
13 Proces-verbaal verhoor verdachte van 28 oktober 2010, p. 36; Proces-verbaal verhoor getuige
[B] van 27 oktober 2010, p. 49; Proces-verbaal aangifte [A] van 28 oktober 2010,
p. 44-45.
14 Verklaring van verdachte ter terechtzitting van 8 februari 2011.
15 Proces-verbaal verhoor verdachte van 28 oktober 2010, p. 36; Proces-verbaal aangifte [A] van 28 oktober 2010, p. 45.
16 Proces-verbaal verhoor getuige [B], p. 49; Verklaring van verdachte ter terechtzitting van 8 februari 2011.
17 Proces-verbaal verhoor verdachte van 28 oktober 2010, p. 36; Proces-verbaal aangifte [A] van 28 oktober 2010, p. 45; Proces-verbaal van bevindingen, p. 69 en bijbehorende foto, p. 7; foto’s p. 150 en 151.
18 Proces-verbaal aangifte [A] van 28 oktober 2010, p. 45; Proces-verbaal verhoor verdachte van 8 november 2010, p. 179; Proces-verbaal verhoor getuige [B], p. 49.
19 Proces-verbaal aangifte [A] van 28 oktober 2010, p. 45; Proces-verbaal verhoor getuige
[B] van 27 oktober 2010, p. 49; Verklaring van verdachte ter terechtzitting van 8 februari 2011.
20 Proces-verbaal aangifte [A] van 28 oktober 2010, p. 45; Proces-verbaal verhoor getuige
[B] van 27 oktober 2010, p. 49; Verklaring van verdachte ter terechtzitting van 8 februari 2011.
21 Verklaring van verdachte ter terechtzitting van 8 februari 2011; Proces-verbaal verhoor getuige
[B], p. 50.
22 Proces-verbaal verhoor verdachte van 28 oktober 2010, p. 36; Proces-verbaal aangifte [A] van 28 oktober 2010, p. 45.
23 Proces-verbaal aangifte [A] van 28 oktober 2010, p. 45.
24 Proces-verbaal aangifte [A] van 28 oktober 2010, p. 45; Proces-verbaal verhoor getuige
[B], p. 50; Verklaring van verdachte ter terechtzitting van 8 februari 2011.
25 Proces-verbaal verhoor getuige [B], p. 49; Proces-verbaal van verhoor getuige [A] bij de rechter-commissaris, onder 4.
26 Proces-verbaal aangifte [A] van 28 oktober 2010, p. 46.
27 Proces-verbaal verhoor verdachte van 28 oktober 2010, p. 36.
28 Proces-verbaal aangifte [A] van 28 oktober 2010, p. 46; Proces-verbaal verhoor getuige
[B], p. 50.
29 Proces-verbaal verhoor verdachte van 28 oktober 2010, p. 37; Proces-verbaal verhoor getuige
[B], p. 50.
30 Proces-verbaal verhoor verdachte van 8 november 2010, p. 179;
31 Geneeskundige verklaring betreffende [A] van 21 november 2010, p. 127.
32 Proces-verbaal verhoor getuige [getuige 1] van 27 oktober 2010, p. 58.
33 Proces-verbaal verhoor getuige [getuige 1] van 27 oktober 2010, p. 59.
34 Proces-verbaal verhoor verdachte van 8 november 2010, p. 180.
35 Proces-verbaal van bevindingen, p. 69.
36 Conform ter terechtzitting overgelegd schriftelijk requisitoir.
37 Conform ter terechtzitting overgelegde pleitnota.