ECLI:NL:RBSGR:2011:BP5749

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
23 februari 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 11-4446
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • mr. D.A. Verburg
  • H. Achrak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatige bewaring van een Somalische asielzoeker en schadevergoeding

In deze zaak heeft de Rechtbank 's-Gravenhage op 23 februari 2011 uitspraak gedaan in een beroep tegen de maatregel van bewaring van eiser, een Somalische asielzoeker. Eiser was op 20 augustus 2010 in bewaring gesteld op grond van artikel 59 van de Vreemdelingenwet 2000. De rechtbank heeft vastgesteld dat de duur van de bewaring van zes maanden, zoals bedoeld in artikel 15 van de Terugkeerrichtlijn, niet verder loopt tijdens de asielprocedure. Eiser heeft aangevoerd dat hij inmiddels meer dan zes maanden in bewaring verblijft en dat er geen verlengingsbesluit is genomen. De rechtbank oordeelt dat de asielprocedure niet als bewaring met het oog op verwijdering kan worden beschouwd, en dat verweerder niet verplicht was om een verlengingsbesluit te nemen. De rechtbank heeft de rechtmatigheid van de maatregel van bewaring getoetst aan de Terugkeerrichtlijn en concludeert dat er geen concreet vooruitzicht op verwijdering is. Daarom verklaart de rechtbank het beroep gegrond en beveelt de opheffing van de maatregel van bewaring met ingang van 23 februari 2011. Tevens kent de rechtbank eiser een schadevergoeding toe van € 2.320,- voor onrechtmatige bewaring en veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 437,-.

Uitspraak

RECHTBANK ‘s-GRAVENHAGE
Nevenzittingsplaats Utrecht
Sector bestuursrecht
Vreemdelingenkamer
zaaknummer: AWB 11/4446
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen
[eiser], geboren op [geboortedatum] 1983, van gestelde Somalische nationaliteit, eiser,
gemachtigde: mr. K. Ramdhan, advocaat te Amsterdam,
en
de Minister voor Immigratie en Asiel, verweerder,
gemachtigde: S. Faddach.
Procesverloop
Verweerder heeft op 20 augustus 2010 aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd. Deze maatregel duurt nog voort.
Eiser heeft tegen het voortduren van de bewaring beroep ingesteld bij deze rechtbank. Daarbij is verzocht om schadevergoeding.
Verweerder heeft een voortgangsrapportage overgelegd.
Eiser heeft hierop gereageerd.
Het geding is behandeld ter zitting van 22 februari 2011.
Verweerder heeft bij gemachtigde het woord gevoerd. Eiser en zijn gemachtigde zijn, met bericht van verhindering, niet verschenen.
Overwegingen
1. Indien de rechtbank van oordeel is dat de toepassing of tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring in strijd is met de Vw dan wel bij afweging van alle daarbij betrokken belangen in redelijkheid niet gerechtvaardigd is, verklaart zij op grond van artikel 96, derde lid, van de Vw het beroep gegrond en beveelt zij de opheffing van de maatregel of een wijziging van de wijze van tenuitvoerlegging daarvan.
2. Vooropgesteld moet worden dat de rechtbank de maatregel van bewaring al eerder heeft getoetst. Uit de uitspraak van 1 februari 2011 volgt dat de maatregel van bewaring tot het moment van het sluiten van het onderzoek dat aan die uitspraak ten grondslag ligt, rechtmatig was. Daarom staat nu, voor zover dat in beroep wordt aangevochten, alleen ter beoordeling of sinds het moment van het sluiten van dat onderzoek de maatregel van bewaring rechtmatig is.
3. Eiser heeft aangevoerd dat hij inmiddels meer dan zes maanden in bewaring verblijft en dat er geen verlengingsbesluit als bedoeld in artikel 15, zesde lid, van de Richtlijn 2008/115/EG van het Europees Parlement en de Raad van 16 december 2008 over gemeenschappelijke normen en procedures in de lidstaten voor de terugkeer van onderdanen van derde landen die illegaal op hun grondgebied verblijven (hierna: de Terugkeerrichtlijn) is genomen. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat er gedurende de bewaringsperiode een asielprocedure is geweest en dat gedurende die tijd "de klok stilstaat".
Op 24 december 2010 is de implementatietermijn voor de Terugkeerrichtlijn verstreken. Niet in geschil is dat deze richtlijn tot op heden niet in de nationale wetgeving is geïmplementeerd. Voor zover in dit geding van belang gaat het hier om bepalingen van de Terugkeerrichtlijn die onvoorwaardelijk en voldoende nauwkeurig zijn gesteld dan wel rechten die particulieren tegenover de staat kunnen doen gelden. Verder is eiser een onderdaan van een derde land, althans geen burger van de Europese Unie, die illegaal verblijft in Nederland. Ook verder is er geen reden de Terugkeerrichtlijn niet van toepassing te achten op dit geval. Daarom zal de rechtbank de rechtmatigheid van de maatregel direct toetsen aan de Terugkeerrichtlijn, waarbij voor zover nodig de nationale wetgeving richtlijnconform wordt uitgelegd of buiten toepassing wordt gelaten.
De asielprocedure van eiser duurde van 31 augustus tot en met 23 september 2010. Dat wil zeggen dat op de dag van het sluiten van het onderzoek in deze zaak wel een periode van zes maanden is verstreken sinds eiser in bewaring is gesteld, op 20 augustus 2010, maar dat met verrekening van de ruime drie weken die de asielprocedure heeft geduurd, de termijn van bewaring van zes maanden bedoeld in artikel 15, vijfde lid, van de Terugkeerrichtlijn nog niet is verstreken. Verweerders standpunt is juist. De rechtbank verwijst naar punt 9 van de preambule van de Terugkeerrichtlijn en het arrest van het Hof van 30 november 2009, C 357/09 (Kadzoev), LJN: BK5471, rechtsoverwegingen 40 tot en met 48. Het tijdvak van de asielprocedure mag niet worden beschouwd als bewaring met het oog op de verwijdering in de zin van de Terugkeerrichtlijn. Verweerder was dus niet gehouden nu al een verlengingsbesluit te nemen (en uit te reiken aan eiser).
4. Eiser heeft aangevoerd dat er op dit moment geen enkel verwijderingstraject loopt, zodat er geen concreet vooruitzicht op verwijdering is. Uit de vorige uitspraak van de rechtbank over zijn bewaring de uitspraak van 1 februari 2011 volgt dat verweerder nog enige tijd de gelegenheid had om naar aanleiding van het identiteitsgehoor een volgende stap te zetten. Uit de stukken en het verhandelde ter zitting blijkt dat de Keniaanse en de Tanzaniaanse autoriteiten, op respectievelijk 14 oktober 2010 en 20 december 2010, hebben geweigerd een laissez passer te verstrekken ten behoeve van eiser. Sindsdien loopt er geen laissez-passertraject meer. Op 11 januari 2011 heeft een identiteitsgehoor plaatsgevonden. Op 26 januari 2011 heeft verweerder een vertrekgesprek met eiser gevoerd. De rechtbank verwijst naar rechtsoverweging 4 van haar eerdere uitspraak van 1 februari 2011 (AWB 11/1458) waarin verweerder enige tijd wordt gegund om met de naar voren gekomen informatie uit het identiteitsgehoor een volgende stap te zetten in het kader van eisers verwijdering. Ter zitting heeft verweerder meegedeeld dat het identiteitsgehoor tot niets heeft geleid. Ook sinds de laatste uitspraak is door verweerder geen nieuw laissez-passertraject ingezet. Wat overblijft is dat er nu bijna twee maanden geen enkel laissez-passertraject loopt en verweerder weliswaar op zichzelf begrijpelijk wijst op de rechtsplicht van eiser om mee te werken, maar dat dat laatste onvoldoende is om te rechtvaardigen dat er nu al zo'n lange tijd geen traject loopt. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat in het geval van eiser naar de huidige stand van zaken geen concreet vooruitzicht op verwijdering is. Gelet op het voorgaande en artikel 96, derde lid, van de Vw is de rechtbank van oordeel dat de maatregel van bewaring vanaf 25 januari 2011 namelijk de dag waarop het onderzoek is gesloten in de zaak die heeft geleid tot de rechtbankuitspraak van 1 februari 2011 onrechtmatig is.
5. Het beroep moet daarom gegrond worden verklaard. De rechtbank beveelt de opheffing van de maatregel van bewaring met ingang van 23 februari 2011.
6. Op grond van artikel 106 van de Vw kan de rechtbank, indien zij de opheffing van de maatregel van bewaring beveelt, dan wel de bewaring reeds voor de behandeling van het verzoek om opheffing van die maatregel wordt opgeheven, aan eiser een schadevergoeding ten laste van de Staat toekennen.
7. De rechtbank acht voldoende gronden aanwezig om een schadevergoeding toe te kennen voor 29 dagen onrechtmatige bewaring ten bedrage van 29 x € 80,- = € 2.320,-.
8. De rechtbank ziet aanleiding verweerder met toepassing van artikel 8:75, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) te veroordelen in de kosten die eiser in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn op de voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht vastgesteld op € 437,- (1 punt voor het beroepschrift; waarde per punt € 437,- en wegingsfactor 1). Omdat aan eiser een toevoeging is verleend moet de betaling van dit bedrag ingevolge artikel 8:75, tweede lid, van de Awb plaatsvinden aan de griffier.
Beslissing
De rechtbank:
verklaart het beroep gegrond;
beveelt de opheffing van de maatregel van bewaring met ingang van heden, 23 februari 2011;
veroordeelt de Staat der Nederlanden tot betaling aan eiser van schadevergoeding tot een bedrag van € 2.320, te betalen door de griffier van deze rechtbank, nevenzittingsplaats Utrecht;
veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 437,-, te betalen aan de griffier van deze rechtbank, nevenzittingsplaats Utrecht.
Aldus vastgesteld door mr. D.A. Verburg, als rechter, en in het openbaar uitgesproken op 23 februari 2011.
De griffier: De rechter:
H. Achrak mr. D.A. Verburg
De rechter beveelt de tenuitvoerlegging van de in deze uitspraak toegekende schadevergoeding ten bedrage van € 2.320,- (zegge: tweeduizend driehonderd en twintig euro).
Aldus vastgesteld op 23 februari 2011 door mr. D.A. Verburg.
De rechter
mr. D.A. Verburg
afschrift verzonden op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep open.