ECLI:NL:RBSGR:2011:BP5395

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
11 februari 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
379978 - HA RK 10-626
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid in deelgeschilprocedure na ongeval op fietspad

In deze zaak heeft de rechtbank 's-Gravenhage op 11 februari 2011 uitspraak gedaan in een deelgeschilprocedure die was aangespannen door [verzoeker] tegen de provincie Zuid-Holland en de gemeente Katwijk. Het geschil betreft de aansprakelijkheid van de provincie en de gemeente voor de schade die [verzoeker] heeft geleden na een ongeval op 13 september 2009, waarbij hij met zijn fiets ten val kwam op een fietspad. [verzoeker] stelt dat de provincie als wegbeheerder op grond van artikel 6:174 van het Burgerlijk Wetboek aansprakelijk is voor de schade, omdat zij onvoldoende zorg heeft gedragen voor de veiligheid van het fietspad en de berm. De rechtbank overweegt dat de aansprakelijkheidsvraag in een deelgeschilprocedure aan de orde kan komen, maar dat in dit geval de feitelijke toedracht van het ongeval nog in geschil is. De rechtbank concludeert dat de beantwoording van het verzoek veel tijd en kosten met zich mee zal brengen, en dat het verzoek op grond van artikel 1019z van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering moet worden afgewezen. De rechtbank wijst erop dat de deelgeschilprocedure bedoeld is om buitengerechtelijke onderhandelingen te bevorderen, maar dat in deze zaak geen bereidheid tot onderhandelen is getoond door de provincie en de gemeente. De rechtbank begroot de kosten van de procedure op € 3.926,75, maar wijst de verzochte veroordeling tot betaling van buitengerechtelijke kosten af, omdat de aansprakelijkheid nog niet vaststaat.

Uitspraak

beschikking
RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
Sector civiel recht
zaaknummer / rekestnummer: 379978 / HA RK 10-626
Beschikking van 11 februari 2011
in de zaak van
[verzoeker],
wonende te [woonplaats],
verzoeker,
advocaat: mr. H.A.M. van den Berg-van den Berg te Rotterdam,
tegen
1. de publiekrechtelijke rechtspersoon
PROVINCIE ZUID-HOLLAND,
zetelende te 's-Gravenhage,
2. de publiekrechtelijke rechtspersoon
GEMEENTE KATWIJK,
zetelende te Katwijk,
verweersters,
advocaat: mr. M. Hulstein te Eindhoven.
Partijen zullen hierna [verzoeker], de provincie en de gemeente worden genoemd.
1.De procedure
1.1.Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het verzoekschrift van 9 november 2010, ter griffie ingekomen op 10 november 2010, met producties;
- het verweerschrift;
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling van 12 januari 2011 en de daarin genoemde stukken;
- het faxbericht van de zijde van [verzoeker] van 31 januari 2011;
- het faxbericht van de zijde van de provincie en de gemeente van 31 januari 2011;
- de brief van de rechtbank aan partijen van 2 februari 2011.
1.2.Ten slotte is een datum voor beschikking bepaald.
2.De feiten
2.1.Op 13 september 2009 is [verzoeker] met zijn fiets ten val gekomen op het rijwielpad [a-straat] in de gemeente [plaats-A] (hierna: het ongeval). [verzoeker] is daarbij met zijn (voor)hoofd tegen op enige afstand van het rijwielpad in de berm opgestapelde betonnen platen gevallen.
2.2.[verzoeker] heeft als gevolg van het ongeval ernstig letsel opgelopen.
3.Het geschil
3.1.[verzoeker] heeft op grond van artikel 1019w Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) verzocht bij beschikking, zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, te verklaren voor recht dat de provincie en/of de gemeente jegens [verzoeker] onrechtmatig heeft/hebben gehandeld en/of (hoofdelijk) aansprakelijk is/zijn voor de door [verzoeker] geleden en nog te lijden schade ten gevolge van het ongeval. Tevens heeft [verzoeker] verzocht de redelijke kosten ex artikel 6:96 van het Burgerlijk Wetboek (BW) van de behandeling van dit verzoek te begroten en de provincie en/of de gemeente in deze kosten te veroordelen.
3.2.[verzoeker] heeft aan zijn verzoek ten grondslag gelegd dat de provincie op grond van artikel 6:174 BW als wegbeheerder aansprakelijk is voor de schade van [verzoeker] als gevolg van het ongeval. Zij heeft er onvoldoende zorg voor gedragen dat het fietspad en de berm van het fietspad in goede of veilige staat verkeerden. Zo hadden onder meer de betonnen platen in de berm niet zo dicht bij het fietspad mogen liggen. Bovendien heeft de provincie onvoldoende gewaarschuwd voor de gevaarlijke verkeerssituatie. Tevens zijn de provincie en de gemeente, de eigenaar van de in berm gelegen betonnen platen, aansprakelijk uit hoofde van artikel 6:162 BW. Het fietspad en de berm van het fietspad hebben namelijk niet voldaan aan de eisen die een fietser daaraan in de gegeven omstandigheden mocht stellen. Door het in het leven roepen van dergelijke onveilige verkeerssituatie hebben zij jegens [verzoeker] onrechtmatig en verwijtbaar gehandeld, dan wel zijn zij tekortgeschoten in hun zorgplicht jegens [verzoeker].
3.3.De provincie en de gemeente voeren gemotiveerd verweer. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4.De beoordeling
4.1.In de eerste plaats dient te worden beoordeeld of het verzoek zich leent voor behandeling in een deelgeschilprocedure als bedoeld in artikel 1019w-1019cc Rv.
4.2.De rechtbank overweegt dat de deelgeschilprocedure volgens de memorie van toelichting bij de Wet deelgeschilprocedure voor letsel- en overlijdensschade betrokkenen bij een geschil over letsel- en overlijdensschade (hierna: de Wet Deelgeschillen) de mogelijkheid biedt in de buitengerechtelijke onderhandelingsfase de rechter in te schakelen, waardoor partijen een extra instrument in handen krijgen ter doorbreking van een impasse in de buitengerechtelijke onderhandelingen (Kamerstukken II, 2007-2008, 31518, nr. 3, p. 2). Gezien de ratio van de deelgeschilprocedure om de buitengerechtelijke onderhandelingen te bevorderen, dient te rechtbank te toetsen of de verzochte beslissing voldoende kan bijdragen aan de totstandkoming van een vaststellingsovereenkomst. De investering in tijd, geld en moeite moeten aldus worden afgewogen tegen het belang van de vordering en de bijdrage die een beslissing aan de totstandkoming van een minnelijke regeling kan leveren (Kamerstukken II, 2007-2008, 31518, nr. 3, p. 18).
4.3.Bij de beoordeling van de vraag of het onderhavige geschil zich leent voor beoordeling in een deelgeschilprocedure stelt de rechtbank voorop dat in de memorie van toelichting bij voornoemde wet is vermeld dat ook de aansprakelijkheidsvraag in een deelgeschilprocedure aan de orde kan komen. Net als bij andere deelgeschillen zal moeten worden beoordeeld of de bijdrage van de verzochte beslissing aan de totstandkoming van een vaststellingsovereenkomst zodanig is dat dit opweegt tegen de kosten en het tijdsverloop van de procedure (31518, nr. 3, p. 10). Tegen deze achtergrond is het enkele feit dat partijen nimmer met de onderhandelingen zijn gestart, zoals door de provincie en de gemeente is aangevoerd, onvoldoende voor het oordeel dat het geschil niet geschikt is voor behandeling in de deelgeschilprocedure. De aansprakelijkheidsvraag betreft immers een geschil aan het begin van het traject van de minnelijke onderhandelingen en een oordeel van de rechtbank op de aansprakelijkheidsvraag zou, afhankelijk van de overige omstandigheden van het geval, buitengerechtelijke onderhandelingen op gang kunnen brengen. Voor ogen moet echter worden gehouden dat de deelgeschilprocedure niet is bedoeld om partijen aan de onderhandelingstafel te dwingen. In onderhavige zaak is van de zijde van de provincie en de gemeente geen bereidheid getoond tot het voeren van buitengerechtelijke onderhandelingen, wanneer de rechtbank in deze procedure de aansprakelijkheid van de provincie en/of de gemeente zou vaststellen. Integendeel, de provincie en de gemeente voeren juist aan dat zij er belang bij hebben, onder meer vanwege de hoogte van de gestelde schade, om de aansprakelijkheidsvraag tot in hoogste instantie uit te procederen. De rechtbank is gezien het bovenstaande dan ook van oordeel dat deze eenzijdig gestarte deelgeschilprocedure eerder tot verwijdering tussen partijen zal leiden dan dat een oordeel van de rechtbank de onderhandelingen op gang zal brengen.
4.4.Daarbij overweegt de rechtbank dat zij op basis van de thans overgelegde stukken en de mondelinge behandeling nog geen beslissing kan nemen op het verzoek. De feitelijke toedracht van het ongeval is tussen partijen namelijk nog in geschil. Nadere bewijsvoering ligt naar het oordeel van de rechtbank dan ook in de rede. De rechtbank is dan ook van oordeel dat beantwoording van dit deelgeschil veel tijd in beslag zal nemen en kostbaar zal zijn.
4.5.Op grond van het bovenstaande oordeelt de rechtbank dat de bijdrage van de verzochte beslissing aan de totstandkoming van een vaststellingsovereenkomst niet zodanig is dat dit opweegt tegen de kosten en het tijdsverloop van de procedure. De verzochte verklaring voor recht zal dan ook op grond van artikel 1019z Rv worden afgewezen.
De kosten
4.6.Uit de parlementaire geschiedenis bij artikel 1019aa Rv volgt dat ook als het verzoek op grond van artikel 1019z Rv wordt afgewezen, de rechtbank de kosten van de procedure dient begroten en dat deze situatie alleen dàn anders is indien de deelgeschilprocedure volstrekt onnodig of onterecht is ingesteld. Van deze laatste situatie is in dit geval echter geen sprake. Redengevend daarvoor is dat de Wet Deelgeschillen geen concrete aanknopingspunten bevat voor de beantwoording van de vraag of sprake is van een deelgeschil en de parlementaire geschiedenis het begrip deelgeschil zeer ruim uitlegt, maar de concrete invulling van dat begrip aan de rechtspraak is overgelaten. Gelet op de betrekkelijk korte tijd dat de Wet Deelgeschillen in werking is, is van een vaste lijn in de rechtspraak over het begrip deelgeschil geen sprake. Tegen deze achtergrond kan, anders dan de provincie en de gemeente kennelijk betogen, het door [verzoeker] ingediende verzoekschrift niet bij voorbaat als volstrekt onnodig of kansloos worden beschouwd.
4.7.Aan het door de provincie en de gemeente gevoerde verweer dat de kosten van kleur kunnen verschieten indien het alsnog tot een bodemprocedure gaat de rechtbank op grond van het bepaalde in artikel 1019aa lid 2 Rv voorbij. De kosten zullen worden begroot op het door [verzoeker] gestelde bedrag van € 3.926,75 (incl. BTW) , waarvan de redelijkheid door de provincie en de gemeente verder niet is bestreden. Nu de aansprakelijkheid van de provincie en/of de gemeente voor de gevolgen van het [verzoeker] overkomen ongeval (nog) niet vast staat, is de verzochte veroordeling van de provincie en de gemeente tot voldoening van de buitengerechtelijke kosten niet toewijsbaar.
5.De beslissing
De rechtbank:
5.1.begroot de kosten als bedoeld in artikel 1019aa Rv op € 3.926,75 (incl. BTW);
5.2.wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. H.M. Boone en in het openbaar uitgesproken op 11 februari 2011.