ECLI:NL:RBSGR:2011:BP5391

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
11 februari 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
380678 - HA RK 10-661
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid gemeente voor letselschade na ongeval op de openbare weg

In deze zaak heeft de rechtbank 's-Gravenhage op 11 februari 2011 uitspraak gedaan in een deelgeschilprocedure tussen [verzoekster] en de gemeente Leidschendam-Voorburg. De verzoekster, die op 5 februari 2009 met haar fiets ten val kwam op de [a-straat] te [plaats-A], verzoekt de rechtbank te verklaren dat de gemeente aansprakelijk is voor de schade die zij heeft opgelopen als gevolg van het ongeval. De verzoekster stelt dat de gemeente als wegbeheerder onvoldoende maatregelen heeft genomen om gladheid op de weg te bestrijden en dat zij niet heeft gewaarschuwd voor de gladheid, waardoor de gemeente in strijd handelt met haar zorgplicht volgens artikel 6:174 en 6:162 van het Burgerlijk Wetboek.

De rechtbank overweegt dat de aansprakelijkheidsvraag in dit geval niet eenvoudig is en dat er verschillende zienswijzen zijn over de feiten. De rechtbank concludeert dat de eenzijdig gestarte deelgeschilprocedure eerder tot verwijdering tussen partijen zal leiden dan dat een oordeel van de rechtbank de onderhandelingen op gang zal brengen. De rechtbank wijst het verzoek af op grond van artikel 1019z van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, omdat de bijdrage van de verzochte beslissing aan de totstandkoming van een vaststellingsovereenkomst niet opweegt tegen de kosten en het tijdsverloop van de procedure. De kosten van de procedure worden begroot op € 3.380,-- (excl. BTW), maar de verzochte veroordeling tot voldoening van de buitengerechtelijke kosten wordt afgewezen, omdat de aansprakelijkheid van de gemeente nog niet vaststaat.

De beschikking is gegeven door mr. H.M. Boone en in het openbaar uitgesproken op 11 februari 2011.

Uitspraak

beschikking
RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
Sector civiel recht
zaaknummer / rekestnummer: 380678 / HA RK 10-661
Beschikking van 11 februari 2011
in de zaak van
[verzoekster],
wonende te [woonplaats],
verzoekster,
advocaat mr. A.A.M. Zeeman te Voorburg,
tegen
de publiekrechtelijke rechtspersoon
GEMEENTE LEIDSCHENDAM-VOORBURG,
zetelende te Leidschendam,
verweerster,
advocaat: mr. M. Hulstein te Eindhoven.
Partijen zullen hierna [verzoekster] en de gemeente worden genoemd.
1.De procedure
1.1.Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het verzoekschrift van 17 november 2010, ter griffie ingekomen op 19 november 2010, met producties;
- het verweerschrift, met één productie;
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling van 12 januari 2011 en de daarin genoemde stukken.
-
1.2.Ten slotte is een datum voor beschikking bepaald.
2.De feiten
2.1.Op 5 februari 2009 is [verzoekster] met haar fiets ten val gekomen op de [a-straat] te [plaats-A]. Als gevolg van het ongeval heeft [verzoekster] letsel opgelopen.
3.Het geschil
3.1.[verzoekster] verzoekt de rechtbank voor recht te verklaren dat de gemeente aansprakelijk is voor het haar op 5 februari 2009 overkomen ongeval en dat de gemeente gehouden is de schade van [verzoekster] te vergoeden.
3.2.[verzoekster] legt aan haar verzoek ten grondslag dat de gemeente als wegbeheerder de gladheid op de [a-straat] niet, althans onvoldoende, heeft bestreden en onvoldoende voor deze gladheid heeft gewaarschuwd. De gemeente is op grond van artikel 6:174 BW aansprakelijk, nu krachtens dit artikel op de gemeente als wegbeheerder de plicht rust ervoor zorg te dragen dat de weg in goede staat verkeert en geen gevaar voor personen oplevert. Onder deze zorgplicht vallen ook het bestrijden van gladheid en de verplichting te waarschuwen voor gladheid. Door het schenden van haar waarschuwingsplicht en omdat zij de [a-straat] ten onrechte niet in het strooiplan heeft opgenomen, is de gemeente tevens uit hoofde van artikel 6:162 BW aansprakelijk.
3.3.De gemeente voert gemotiveerd verweer. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4.De beoordeling
4.1.In de eerste plaats dient te worden beoordeeld of het verzoek zich leent voor behandeling in een deelgeschilprocedure als bedoeld in artikel 1019w-1019cc Rv.
4.2.De rechtbank overweegt dat de deelgeschilprocedure volgens de memorie van toelichting bij de Wet deelgeschilprocedure voor letsel- en overlijdensschade betrokkenen bij een geschil over letsel- en overlijdensschade (hierna: de Wet Deelgeschillen) de mogelijkheid biedt in de buitengerechtelijke onderhandelingsfase de rechter in te schakelen, waardoor partijen een extra instrument in handen krijgen ter doorbreking van een impasse in de buitengerechtelijke onderhandelingen (Kamerstukken II, 2007-2008, 31518, nr. 3, p. 2). Gezien de ratio van de deelgeschilprocedure om de buitengerechtelijke onderhandelingen te bevorderen, dient te rechtbank te toetsen of de verzochte beslissing voldoende kan bijdragen aan de totstandkoming van een vaststellingsovereenkomst. De investering in tijd, geld en moeite moeten aldus worden afgewogen tegen het belang van de vordering en de bijdrage die een beslissing aan de totstandkoming van een minnelijke regeling kan leveren (Kamerstukken II, 2007-2008, 31518, nr. 3, p. 18).
4.3.Bij de beoordeling van de vraag of het onderhavige geschil zich leent voor beoordeling in een deelgeschilprocedure stelt de rechtbank voorop dat in de memorie van toelichting bij voornoemde wet is vermeld dat ook de aansprakelijkheidsvraag in een deelgeschilprocedure aan de orde kan komen. Net als bij andere deelgeschillen zal moeten worden beoordeeld of de bijdrage van de verzochte beslissing aan de totstandkoming van een vaststellingsovereenkomst zodanig is dat dit opweegt tegen de kosten en het tijdsverloop van de procedure (31518, nr. 3, p. 10). Tegen deze achtergrond is het enkele feit dat partijen nimmer met de onderhandelingen zijn gestart, zoals door de gemeente is aangevoerd, onvoldoende voor het oordeel dat het geschil niet geschikt is voor behandeling in de deelgeschilprocedure. De aansprakelijkheidsvraag betreft immers een geschil aan het begin van het traject van de minnelijke onderhandelingen en een oordeel van de rechtbank op de aansprakelijkheidsvraag zou, afhankelijk van de overige omstandigheden van het geval, buitengerechtelijke onderhandelingen op gang kunnen brengen. Voor ogen moet echter worden gehouden dat de deelgeschilprocedure niet is bedoeld om partijen aan de onderhandelingstafel te dwingen. In onderhavige zaak is van de zijde van de gemeente geen bereidheid getoond tot het voeren van buitengerechtelijke onderhandelingen, wanneer de rechtbank in deze procedure de aansprakelijkheid van de gemeente zou vaststellen. Integendeel, de gemeente voert juist aan dat zij er belang bij heeft, onder meer vanwege de precedentenwerking die van deze zaak uit zou kunnen gaan, om de aansprakelijkheidsvraag tot in hoogste instantie uit te procederen. De rechtbank is gezien het bovenstaande dan ook van oordeel dat deze eenzijdig gestarte deelgeschilprocedure eerder tot verwijdering tussen partijen zal leiden dan dat een oordeel van de rechtbank de onderhandelingen op gang zal brengen.
4.4.Daarbij overweegt de rechtbank dat de aansprakelijkheidsvraag in dit geval niet eenvoudig te beantwoorden is en partijen met betrekking tot een aantal feiten een andere zienswijze hebben, in welk verband door [verzoekster] een bewijsaanbod is gedaan. De mogelijkheid bestaat zodoende dat eerst na nadere bewijsvoering of wisseling van stukken pas een eindoordeel kan worden gegeven waardoor deze procedure veel tijd in beslag zal nemen en tot meer kosten zal leiden.
4.5.Op grond van het bovenstaande oordeelt de rechtbank dat de bijdrage van de verzochte beslissing aan de totstandkoming van een vaststellingsovereenkomst niet zodanig is dat dit opweegt tegen de kosten en het tijdsverloop van de procedure. De verzochte verklaring voor recht zal dan ook op grond van artikel 1019z Rv worden afgewezen.
De kosten
4.6.Uit de parlementaire geschiedenis bij artikel 1019aa Rv volgt dat ook als het verzoek op grond van artikel 1019z Rv wordt afgewezen, de rechtbank de kosten van de procedure dient begroten en dat deze situatie alleen dàn anders is indien de deelgeschilprocedure volstrekt onnodig of onterecht is ingesteld. Van deze laatste situatie is in dit geval echter geen sprake. Redengevend daarvoor is dat de Wet Deelgeschillen geen concrete aanknopingspunten bevat voor de beantwoording van de vraag of sprake is van een deelgeschil en de parlementaire geschiedenis het begrip deelgeschil zeer ruim uitlegt, maar de concrete invulling van dat begrip aan de rechtspraak is overgelaten. Gelet op de betrekkelijk korte tijd dat de Wet Deelgeschillen in werking is, is van een vaste lijn in de rechtspraak over het begrip deelgeschil geen sprake. Tegen deze achtergrond kan, anders dan de gemeente kennelijk betoogt, het door [verzoekster] ingediende verzoekschrift niet bij voorbaat als volstrekt onnodig of kansloos worden beschouwd.
4.7.Aan het door de gemeente gevoerde verweer dat de kosten van kleur kunnen verschieten indien het alsnog tot een bodemprocedure komt gaat de rechtbank op grond van het bepaalde in artikel 1019aa lid 2 Rv voorbij. De kosten zullen worden begroot op het door [verzoekster] gestelde bedrag van € 3.380,-- (excl. BTW), waarvan de redelijkheid door de gemeente verder niet is bestreden. Nu de aansprakelijkheid van de gemeente voor de gevolgen van het [verzoekster] overkomen ongeval (nog) niet vast staat, is de verzochte veroordeling van de gemeente tot voldoening van de buitengerechtelijke kosten niet toewijsbaar.
5.De beslissing
De rechtbank
5.1.begroot de kosten als bedoeld in artikel 1019aa Rv op € 3.380,-- excl. BTW;
5.2.wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. H.M. Boone en in het openbaar uitgesproken op 11 februari 2011.