ECLI:NL:RBSGR:2011:BP5343

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
1 februari 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 10/44733
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening in het kader van terugkeerbesluit en bewaring van vreemdeling

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank 's-Gravenhage op 1 februari 2011 uitspraak gedaan in een verzoek om een voorlopige voorziening. Verzoeker, een Sri Lankaanse vreemdeling, was op 24 december 2010 in bewaring gesteld in het kader van een terugkeerprocedure. Op 21 december 2010 had de minister voor Immigratie en Asiel een terugkeerbesluit genomen, waartegen verzoeker bezwaar maakte en verzocht om schorsing van dit besluit. De voorzieningenrechter oordeelde dat verzoeker geen belang had bij de schorsing van het terugkeerbesluit, omdat hij reeds in bewaring was gesteld en er dus al een terugkeerprocedure liep. De voorzieningenrechter stelde vast dat het terugkeerbesluit niet noodzakelijk was voor de voortzetting van de bewaring, aangezien de implementatietermijn van de relevante Europese richtlijn nog niet was verstreken. Hierdoor was de minister niet verplicht om voorafgaand aan de inbewaringstelling een terugkeerbesluit te nemen. De voorzieningenrechter verklaarde het verzoek om een voorlopige voorziening niet-ontvankelijk, omdat verzoeker geen procesbelang had bij de schorsing van het besluit. De uitspraak werd gedaan in aanwezigheid van de griffier en is openbaar uitgesproken.

Uitspraak

RECHTBANK ’s-GRAVENHAGE
Sector Bestuursrecht
Zittinghoudende te Amsterdam
zaaknummer: AWB 10/44733
V-nr: 273.619.1735
uitspraak van de voorzieningenrechter
in het geding tussen:
[verzoeker],
geboren op [geboortedatum] 1981, van (gestelde) Sri Lankaanse nationaliteit, verzoeker,
gemachtigde: mr. F. Fonville, advocaat te Haarlem
en:
de minister voor Immigratie en Asiel,
verweerder,
gemachtigde: mr. W. Fairweather, werkzaam bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst.
Procesverloop
Bij besluit van 21 december 2010 heeft verweerder verzoeker schriftelijk in kennis gesteld van zijn verplichting om Nederland te verlaten zoals bedoeld in artikel 62 van de Vreemdelingenwet (Vw) 2000 (hierna: het terugkeerbesluit).
Bij brief van 30 december 2010 heeft verzoeker verzocht een voorlopige voorziening te treffen die ertoe strekt het terugkeerbesluit te schorsen.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 18 januari 2011. Verzoeker is aldaar vertegenwoordigd door zijn gemachtigde. Verweerder is vertegenwoordigd door zijn voornoemde gemachtigde.
De voorzieningenrechter heeft het onderzoek ter zitting gesloten.
Overwegingen
1. Aan de orde is de vraag of er aanleiding bestaat de gevraagde voorziening te treffen. Een dergelijke voorziening kan op grond van artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) worden getroffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
2. Gelet op de bewoordingen van artikel 15, eerste lid, van de van de Richtlijn 2008/115/EG van het Europees Parlement en de Raad van 16 december 2008 over gemeenschappelijke normen en procedures in de lidstaten voor de terugkeer van onderdanen van derde landen die illegaal op hun grondgebied verblijven (hierna: de Terugkeerrichtlijn), kan een persoon enkel in bewaring worden gesteld indien jegens die persoon een terugkeerprocedure loopt. Uit het systeem van de Terugkeerrichtlijn blijkt dat een terugkeerbesluit noodzakelijk is om die terugkeerprocedure rechtmatig te doen aanvangen. Verzoeker bevond zich op 25 december 2010 echter al in bewaring. Hieruit volgt dat op dat moment een terugkeerprocedure jegens eiser liep, die is aangevangen met de inbewaringstelling. Op het moment van de inbewaringstelling van eiser op 28 september 2010 was het voor het aanvangen van de terugkeerprocedure nog niet noodzakelijk dat een terugkeerbesluit was uitgevaardigd. De implementatietermijn van de Terugkeerrichtlijn was op dat moment immers nog niet verstreken en de Terugkeerrichtlijn was in die zin nog niet in de nationale procedureregels geïmplementeerd. Gelet hierop liep er op 25 december 2010 jegens verzoeker een terugkeerprocedure en kon de maatregel op grond van artikel 15, eerste lid, van de Terugkeerrichtlijn dan ook voortduren. Nu het terugkeerbesluit van 21 december 2010 in dit geval geen vereiste was om de bewaring te laten voortduren, heeft verzoeker naar het oordeel van de voorzieningenrechter om die reden geen belang om het terugkeerbesluit te schorsen.
3. De stelling van verzoeker dat er toch belang is omdat het terugkeerbesluit genomen had moeten worden voorafgaand aan het opleggen van de maatregel, maakt het voorgaande niet anders. Zoals hierboven reeds weergegeven was de implementatiefase nog niet verstreken en verweerder dan ook niet gehouden om reeds op dat moment een terugkeerbesluit te nemen.
4. Verzoeker heeft dan ook geen belang bij het onderhavige verzoek. De voorzieningenrechter zal het verzoek om een voorlopige voorziening dan ook niet-ontvankelijk verklaren.
Beslissing
De voorzieningenrechter,
- verklaart het verzoek niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.H.G. Odink, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van J.P. Braam, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 1 februari 2011.
De griffier, De voorzieningenrechter,
Afschrift verzonden op:
Conc.: HB
Coll.: AM
D: B
VK
Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep open.