ECLI:NL:RBSGR:2011:BP5182

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
14 februari 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
Awb 11/3878
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewaring van vreemdeling in het kader van Dublinclaim en terugkeerrichtlijn

In deze zaak heeft de Rechtbank 's-Gravenhage op 14 februari 2011 uitspraak gedaan in een beroep tegen de maatregel van bewaring van een vreemdeling van Somalische nationaliteit, die in Nederland in bewaring was gesteld op grond van artikel 59 van de Vreemdelingenwet 2000. De Minister voor Immigratie en Asiel had op 1 februari 2011 de maatregel opgelegd, omdat de vreemdeling onder de Dublinverordening valt en Malta verantwoordelijk is voor de behandeling van zijn asielverzoek. De vreemdeling had op 3 februari 2011 beroep ingesteld tegen deze maatregel, waarbij hij ook schadevergoeding vroeg.

De rechtbank heeft in haar overwegingen vastgesteld dat de asielaanvraag van de vreemdeling was afgewezen en dat er een Dublinclaim op Malta was gelegd. De rechtbank oordeelde dat de Minister niet verplicht was om een terugkeerbesluit te nemen, omdat de afwijzing van de asielaanvraag materieel gelijkstaat aan een terugkeerbesluit. De rechtbank heeft ook het beleid van de Minister ten aanzien van Dublinclaimanten in aanmerking genomen, waaruit blijkt dat de belangenafweging voor de toepassing van bewaring al was gegeven, gezien de eerdere vertrektermijn die de vreemdeling niet had nageleefd.

De rechtbank concludeerde dat de maatregel van bewaring niet in strijd was met de Terugkeerrichtlijn, omdat de vreemdeling zich niet had gehouden aan de vertrektermijn en er gevaar bestond dat hij zich zou onttrekken aan het toezicht. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en wees het verzoek om schadevergoeding af. De uitspraak benadrukt de toepassing van de Terugkeerrichtlijn en de Dublinverordening in het kader van de bewaring van vreemdelingen.

Uitspraak

RECHTBANK ‘S-GRAVENHAGE
Nevenzittingsplaats Groningen
Sector Bestuursrecht
Vreemdelingenkamer
Zaaknummer: Awb 11/3878
Uitspraak op het beroep tegen de maatregel van bewaring op grond van artikel 59 van de Vreemdelingenwet 2000 (hierna: Vw 2000), toegepast ten aanzien van de vreemdeling genaamd, althans zich noemende:
X
van Somalische nationaliteit,
eiser,
gemachtigde: mr. F. van Dijk, advocaat te Groningen.
1. Ontstaan en loop van het geschil
1.1. De Minister voor Immigratie en Asiel, hierna verweerder, heeft op 1 februari 2011 aan eiser de maatregel van bewaring opgelegd op grond van artikel 59, eerste en tweede lid, Vw 2000.
1.2. Eiser heeft hiertegen op 3 februari 2011 beroep ingesteld bij de rechtbank. Ingevolge artikel 94, eerste lid, Vw 2000 strekt het beroep tevens tot een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
1.3. Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken aan de rechtbank en aan de gemachtigde van eiser toegezonden.
1.4. Het beroep is behandeld ter openbare zitting van de rechtbank van 14 februari 2011. Eiser is aldaar in persoon verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Voor verweerder is als gemachtigde verschenen mr. drs. J.P.M. Wuite. Het onderzoek is ter zitting gesloten.
2. Rechtsoverwegingen
2.1. In deze procedure dient op grond van de beroepsgronden te worden beoordeeld of de maatregel van bewaring niet in strijd is met de wet en of de maatregel bij afweging van alle daarbij betrokken belangen in redelijkheid gerechtvaardigd is.
2.2. De maatregel is aan eiser opgelegd op de grond dat de voor terugkeer noodzakelijke bescheiden voorhanden zijn dan wel binnen korte termijn voorhanden zullen zijn.
2.3. De gemachtigde van eiser heeft in beroep ten eerste aangevoerd dat de maatregel onrechtmatig is omdat voorafgaande aan het opleggen van de maatregel geen terugkeerbesluit was genomen. Ten tweede is, onder verwijzing naar de uitspraak van deze rechtbank en nevenzittingsplaats Rotterdam van 1 februari 2011 (LJN: BP3062), aangevoerd dat de enkele grond dat er een reisdocument voorhanden is, dan wel op korte termijn voorhanden zal zijn, in het licht van de Richtlijn 2008/115/EG van het Europees Parlement en de Raad van 16 december 2008 over gemeenschappelijke normen en procedures in de lidstaten voor de terugkeer van onderdanen van derde landen die illegaal op hun grondgebied verblijven (hierna: de Terugkeerrichtlijn) en de uitleg die het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen van 30 november 2009 (LJN: BK5471) daaraan heeft gegeven, onvoldoende is om de maatregel van bewaring te dragen.
2.4. Door verweerder is ter zitting betoogd dat nu op eiser de Verordening (EG) 343/2003 van de Raad van 18 februari 2003 tot vaststelling van de criteria en instrumenten om te bepalen welke lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van een asielverzoek dat door een onderdaan van een derde land bij een van de lidstaten wordt ingediend (Dublinverordening) van toepassing is, waarbij eiser zal worden uitgezet naar Malta, geen terugkeerbesluit nodig is en de maatregel niet hoeft te voldoen aan het bepaalde in artikel 15 Terugkeerrichtlijn. Tevens is gesteld dat de afwijzende asielbeschikking een zogenoemde meeromvattende beschikking is, die ook als een terugkeerbesluit kan worden aangemerkt.
2.5. Op 24 december 2010 is de implementatietermijn voor de Terugkeerrichtlijn verstreken. Deze richtlijn is tot op heden niet in de nationale wetgeving geïmplementeerd.
2.6. Daargelaten of de Terugkeerrichtlijn ook van toepassing is op de uitzetting van vreemdelingen binnen Europese Unie op grond van de Dublinverordening, is het opleggen van de maatregel van bewaring aan eiser naar het oordeel van de rechtbank niet in strijd met de Terugkeerrichtlijn, zoals door de gemachtigde van eiser is gesteld. De rechtbank overweegt daartoe het volgende.
2.7. In artikel 6 Terugkeerrichtlijn is neergelegd dat, onverminderd het tweede tot en met vijfde lid, aan een vreemdeling een terugkeerbesluit wordt uitgevaardigd bij wijze van, kort gezegd, startpunt van de (door de lidstaat geïnitieerde) beëindiging van illegaal verblijf. In artikel 6, derde lid, is bepaald dat de lidstaten ervan kunnen afzien een terugkeerbesluit uit te vaardigen tegen een illegaal op hun grondgebied verblijvende onderdaan van een derde land, die, op grond van een op de datum van inwerkingtreding van deze richtlijn geldende bilaterale overeenkomst of regeling, door een andere lidstaat wordt teruggenomen. In artikel 8, onder het kopje verwijdering, is bepaald dat de lidstaten de nodige maatregelen nemen om het terugkeerbesluit uit te voeren. Onder dergelijke maatregelen vallen de dwangmiddelen, geregeld in artikel 8, vierde lid, van de Terugkeerrichtlijn, zoals bewaring. Uit artikel 8 volgt eenduidig dat voorbereiding van terugkeer en verwijdering in het kader van de Terugkeerrichtlijn de uitvoering van een terugkeerbesluit is. In artikel 15 is, zoals hiervoor overwogen, dwingend bepaald dat de maatregel van bewaring alleen kan worden opgelegd om de terugkeer van de desbetreffende vreemdeling voor te bereiden of om de verwijderingsprocedure uit te voeren. Dit systeem komt er naar het oordeel van de rechtbank op neer dat aan de bewaring, tenzij een uitzondering in artikel 6, tweede tot en met vijfde lid, van de Terugkeerrichtlijn zich voordoet, of de Terugkeerrichtlijn niet van toepassing is, steeds een terugkeerbesluit ten grondslag moet liggen, nu immers de enige twee toegestane doelen van de bewaring de uitvoering van een terugkeerbesluit inhouden.
2.8. Bij besluit van 21 oktober 2010 is de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd afgewezen omdat Malta verantwoordelijk wordt gehouden voor de behandeling daarvan. Eiser heeft beroep ingesteld tegen dit besluit en de voorzieningenrechter verzocht om hangende het beroep tegen dit besluit een voorlopige voorziening te treffen. De voorzieningenrechter van deze rechtbank, nevenzittingsplaats ’s-Hertogenbosch heeft bij uitspraak van 24 januari 2011 het beroep ongegrond verklaard en het verzoek om een voorlopige voorziening te treffen, afgewezen. Aldus is naar het oordeel van de rechtbank sprake van een situatie als bedoeld in artikel 6, derde lid, Terugkeerrichtlijn en was verweerder niet gehouden een terugkeerbesluit te nemen.
Daar komt nog bij dat het besluit tot afwijzing van de asielaanvraag tot gevolg heeft dat eiser binnen de in artikel 62 Vw 2000 gestelde termijn Nederland dient te verlaten. Niet in geschil is dat deze termijn ten tijde van de inbewaringstelling reeds was verstreken. De rechtbank is, onder verwijzing naar de uitspraak van deze rechtbank, nevenzittingsplaats Utrecht, van 24 januari 2011 (LJN: BP2570), van oordeel dat een meeromvattende beschikking, gelet op artikel 45 in samenhang met artikel 62 van de Vw, materieel neerkomt op een terugkeerbesluit. Nu eiseres na verloop van de in de meeromvattende beschikking genoemde vertrektermijn Nederland niet heeft verlaten, heeft verweerder eiser dan ook, in overeenstemming met de Terugkeerrichtlijn, in bewaring mogen stellen. Weliswaar heeft verweerder na het opleggen van de maatregel alsnog een terugkeerbesluit aan eiser opgelegd, maar, nu deze onverplicht is genomen, brengt dat niet mee dat de maatregel onrechtmatig is opgelegd.
2.9. Ingevolge artikel 15, eerste lid, aanhef en onder b, Terugkeerrichtlijn kunnen de lidstaten, tenzij in een bepaald geval andere afdoende maar minder dwingende maatregelen doeltreffend kunnen worden toegepast, de onderdaan van een derde land jegens wie een terugkeerprocedure loopt alleen in bewaring houden om zijn terugkeer voor te bereiden en/of om de verwijderingsprocedure uit te voeren, met name indien de betrokken onderdaan van een derde land de voorbereiding van de terugkeer of de verwijderingsprocedure ontwijkt of belemmert.
2.10. Volgens het door verweerder gevoerde beleid, zoals neergelegd in paragraaf A6/5.3.3.6 Vreemdelingencirculaire 2000, is bij overname verzoeken van zogenoemde Dublinclaimanten de belangenafweging voor de toepassing van de bewaring in beginsel al gegeven, nu de betrokken vreemdeling reeds eerder is vertrokken uit de lidstaat zonder af te wachten welke lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van zijn asielverzoek. Het gegeven dat er gevaar bestaat dat de vreemdeling zich zal onttrekken aan het toezicht voordat de overdracht geëffectueerd kan worden, is dus in beginsel altijd aanwezig bij Dublinclaimanten. Gelet op dit beleid en in aanmerking genomen dat eiser zich niet heeft gehouden aan zijn vertrektermijn, heeft verweerder mogen aannemen dat eiser voldoet aan het bepaalde in artikel 15, eerste lid, aanhef en onder b, Terugkeerrichtlijn. Het opleggen van de maatregel is aldus niet in strijd met deze bepaling.
2.11. Gelet op het voorgaande is het beroep ongegrond en bestaat geen aanleiding om schadevergoeding toe te kennen.
3. Beslissing
De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Aldus gegeven door mr. S.M. Schothorst en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van mr. M.H. Bolhuis als griffier op 14 februari 2011.
de griffier de rechter
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen een week na de datum van verzending van deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (postbus 16113, 2500 BC te ’s-Gravenhage) onder vermelding van ‘Hoger beroep vreemdelingenzaken’. Ingevolge artikel 85 Vw 2000 dient het beroepschrift één of meer grieven tegen de uitspraak te bevatten. Artikel 6:6 van de Algemene wet bestuursrecht is niet van toepassing, indien niet is voldaan aan de vereisten genoemd in artikel 6:5, eerste lid, onder c en d, Awb of aan het eerste lid of tweede lid van artikel 85 Vw 2000.
Afschrift verzonden: