2.8. De voorzieningenrechter is van oordeel dat door verzoeker ter ondersteuning van zijn herhaalde asielaanvraag geen nieuwe feiten of veranderde omstandigheden zijn aangedragen die maken dat een hernieuwde rechterlijke beoordeling dient plaats te vinden als hiervoor omschreven.
Verzoeker heeft zijn herhaalde aanvraag gebaseerd op documenten, waarvan de echtheid niet vaststaat. Volgens vaste jurisprudentie van de ABRS (onder meer de uitspraak van 15 januari 2010, JV 2010,99) kunnen stukken niet worden aangemerkt als nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden, indien de authenticiteit ervan niet kan worden vastgesteld. Als niet reeds in de bestuurlijke fase is komen vast te staan dat sprake is van authentieke stukken, is het aan de vreemdeling dit in beroep alsnog aan te tonen. Verzoeker is daarin niet geslaagd. Met betrekking tot de overgelegde aangifte moet bovendien, naast het feit dat de echtheid van dit stuk niet vaststaat, worden geoordeeld dat verzoeker dit stuk gelet op de datering ervan reeds in de vorige procedure had kunnen en derhalve moeten overleggen.
2.9. Aangezien er geen sprake is van nieuwe feiten of veranderde omstandigheden, en evenmin sprake is van bijzondere omstandigheden als bedoeld in het hiervoor genoemde arrest Bahaddar, kan de afwijzing van de asielaanvraag, de motivering ervan en de wijze waarop het tot stand is gekomen niet door de voorzieningenrechter worden getoetst. Aan een beoordeling van hetgeen door verzoeker in dat kader overigens naar voren is gebracht, komt de voorzieningenrechter hierdoor niet meer toe.
2.10. Ten aanzien van verzoekers beroepsgrond dat het bestreden besluit in strijd is met de Terugkeerrichtlijn overweegt de voorzieningenrechter het volgende. Deze beroepsgrond van verzoeker is gericht tegen één van de rechtsgevolgen van het bestreden asielbesluit, te weten de vertrektermijn van nul dagen. Dit is een rechtsgevolg dat op grond van artikel 45 Vw 2000 rechtstreeks voortvloeit uit de afwijzing van de asielaanvraag van verzoeker. Hoewel het bestreden besluit onder kopje 5 “Rechtsgevolgen van deze beschikking” vermeldt dat het besluit tevens wordt aangemerkt als een terugkeerbesluit in de zin van de Terugkeerrichtlijn, is van een afzonderlijk besluit als bedoeld in artikel 1:3 Algemene wet bestuursrecht, zoals de gemachtigde van verweerder ter zitting ook als standpunt naar voren heeft gebracht, geen sprake nu de vertrekplicht reeds op grond van de wet een rechtsgevolg is dat voortvloeit uit de afwijzende asielbeschikking. Volgens de jurisprudentie van de ABRS (onder meer een uitspraak 24 juli 2002, JV 2002/311) moet de rechter de asielafwijzing toetsen in het licht van het daaraan verbonden rechtsgevolg. Volgens de ABRS betekent dat niet dat het rechtsgevolg los van de strekking van de beschikking op de asielaanvraag waaruit het voortvloeit kan worden beoordeeld en staat het de rechter niet vrij het beroep tegen de afwijzing van die aanvraag gegrond te verklaren, alhoewel er geen grond is voor verlening van een verblijfsvergunning asiel. Desalniettemin zal de voorzieningenrechter op grond van het effectiviteitsbeginsel beoordelen of de voor eiser geldende nul-dagen termijn in overeenstemming is met de Terugkeerrichtlijn. Volgens dit beginsel dient een nationale procesregel de uitoefening van de rechten die een belanghebbende in voorkomend geval aan het Unierecht ontleent, niet in de praktijk onmogelijk of uiterst moeilijk te maken (onder meer het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen van 27 februari 2003, C-327/00, LJN: AN8759). Daar komt bij dat op grond van artikel 13, eerste lid, Terugkeerrichtlijn aan de betrokken onderdaan van een derde land een doeltreffend rechtsmiddel moet worden toegekend tegen onder meer het terugkeerbesluit.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat de voor eiser geldende nul-dagen termijn in overeenstemming is met de Terugkeerrichtlijn, nu artikel 7 lid 4 van de Terugkeerrichtlijn de mogelijkheid biedt om de vertrektermijn op nul dagen te stellen, als een aanvraag voor een verblijfsvergunning kennelijk ongegrond is. Dit is, naar het oordeel van de voorzieningenrechter, het geval in de onderhavige situatie waarin sprake is van een herhaalde asielaanvraag zonder dat er nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden zijn.
2.11. Nu nader onderzoek naar het oordeel van de voorzieningenrechter redelijkerwijs niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak, wordt het beroep met toepassing van artikel 8:86, eerste lid, Awb ongegrond verklaard.
2.12. Gegeven de beslissing in de hoofdzaak is er geen aanleiding voor het treffen van een voorlopige voorziening als bedoeld in artikel 8:81 Awb.
2.13. Voor veroordeling van een partij in de kosten die de andere partij in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken, bestaat geen aanleiding.