beschikking
RECHTBANK ’S-GRAVENHAGE
Meervoudige wrakingskamer
Wrakingnummer 2010/43
rekestnummer: 381429 HA RK 10-680
rolnummer: 1001456 RL EXPL 10-28975
datum beschikking: 31 januari 2011
op het mondelinge verzoek tot wraking ingevolge artikel 37 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering in de zaak van:
[verzoeker],
wonende te [woonplaats],
verzoeker,
procederend in persoon,
Mr. [X],
kantonrechter in de rechtbank te ’s-Gravenhage.
1. Voorgeschiedenis en het procesverloop.
1.1 Bij exploot heeft verzoeker [A] gedagvaard om op 6 oktober 2010 te verschijnen ter terechtzitting van de rechtbank ’s-Gravenhage, sector kanton, locatie ’s-Gravenhage. Op de rolzitting van 6 oktober 2010 is door mr. [B], gemachtigde van [A] voormeld, een conclusie van antwoord ingediend. Op 8 oktober 2010 heeft kantonrechter mr. [X] een comparitie van partijen bepaald op 25 november 2010.
1.2 Tijdens de comparitiezitting van 25 november 2010 is mr. [X] door verzoeker gewraakt, waarna de behandeling van de zaak is geschorst.
2. De behandeling van het wrakingsverzoek.
Op 20 december 2010 is het wrakingsverzoek ter zitting van deze wrakingskamer behandeld. Verzoeker is verschenen en heeft het wrakingsverzoek aan de hand van de door hem overgelegde stukken – een samenvattend verslag van de kantonzitting van 25 november 2010 en een pleitnota – toegelicht. Mr. [X] heeft bij mailbericht van 1 december 2010 de wrakingskamer meegedeeld dat hij niet op de zitting zal verschijnen. Mr. [B] heeft bij faxbericht van
7 december 2010 de wrakingskamer meegedeeld dat hij niet op de zitting zal verschijnen.
De wrakingskamer heeft na beraadslaging in raadkamer een beslissing op het wrakingsverzoek uitgesteld teneinde mr. [X] in de gelegenheid te stellen om te reageren op de stellingen die tijdens de zitting van de wrakingskamer door verzoeker naar voren zijn gebracht. Bij mailbericht van 3 januari 2011 heeft mr. [X] hierop gereageerd. Bij schrijven van 5 januari 2011 heeft mr. [B] eveneens gereageerd. Bij schrijven van 10 januari 2011 – ter griffie van de rechtbank ingekomen op 13 januari 2011 ingekomen – heeft verzoeker gereageerd op voormeld mailbericht van 3 januari 2011 van de kantonrechter onder handhaving van het wrakingsverzoek.
3. Het standpunt van verzoeker.
Verzoeker stelt zich op het standpunt dat het de kantonrechter aan onpartijdigheid ontbreekt dan wel dat de kantonrechter jegens verzoeker de schijn van vooringenomenheid heeft gewekt. Daartoe heeft verzoeker – zakelijk weergegeven – gesteld dat de kantonrechter tijdens de zitting:
a. toestond dat mr. [B] stukken te laat had ingediend:
b. geen uitstel wilde verlenen aan verzoeker voor het bestuderen van de stukken van de wederpartij, terwijl deze stukken te laat waren ingediend;
c. mr. [B] tutoyeerde;
d. ging smoezen met mr. [B];
e. blikken van onderlinge verstandhouding met mr. [B] uitwisselde, hetgeen kan worden verklaard uit het feit dat de kantonrechter mr. [B] kent uit hoofde van zijn nevenfunctie als secretaris van de Nederlandse Orde van Advocaten.
4. Het standpunt van de kantonrechter.
Mr. [X] heeft bij mailbericht van 1 december 2010 onder verwijzing naar het proces-verbaal van de zitting van 25 november 2010 de wrakingskamer meegedeeld dat hij niet in de wraking berust. Aanvullend heeft hij daarbij opgemerkt dat er op het moment van de wraking slechts gesproken werd over de mogelijkheid voor verzoeker om schriftelijk nader op de door de wederpartij ingebrachte producties te reageren. Voorts heeft mr. [X] de stellingen van verzoeker als hiervoor onder 3c tot en met 3e weergegeven gemotiveerd weersproken.
5. Het standpunt van de wederpartij.
Mr. [B], die namens de wederpartij op de comparitiezitting bij de kantonrechter aanwezig was, heeft zich bij voormeld faxbericht van 7 december 2010 op het standpunt gesteld dat de kantonrechter op geen enkele wijze van vooringenomenheid heeft laten blijken. Tijdens de zitting heeft er hoor en wederhoor plaatsgevonden. Nog voordat de kantonrechter had beslist of de door mr. [B] ingediende stukken konden worden geaccepteerd, werd hij door verzoeker gewraakt. Mr. [B] heeft de stellingen van verzoeker als hiervoor onder 3c tot en met 3e weergegeven gemotiveerd weersproken.
6.1 Bij de beoordeling van een beroep op het ontbreken van onpartijdigheid van de rechter in de zin van art. 6, eerste lid, EVRM dient uitgangspunt te zijn dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich een uitzonderlijke omstandigheid voordoet die een zwaarwegende aanwijzing oplevert voor het oordeel dat een rechter jegens een rechtzoekende een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij een rechtzoekende dienaangaande bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is.
6.2 Van een gebrek aan onpartijdigheid kan, geheel afgezien van de persoonlijke instelling van de betrokken rechter, ook sprake zijn indien bepaalde feiten of omstandigheden grond geven te vrezen dat het een rechter in die omstandigheden aan onpartijdigheid ontbreekt. Alsdan dient de rechter zich van een beslissing in de hoofdzaak te onthouden, want rechtzoekenden moeten in het rechterlijk apparaat vertrouwen kunnen stellen. Daarom valt onder omstandigheden ook rekening te houden met de uiterlijke schijn.
6.3 De stellingen van verzoeker, voor zover inhoudende dat de kantonrechter al een beslissing had genomen ten aanzien van de door mr. [B] ingediende stukken en het verzoek om uitstel van verzoeker had afgewezen, worden weerlegd door het proces-verbaal van de zitting. Daaruit blijkt dat de kantonrechter nog met verzoeker aan het overleggen was over de mogelijkheid om verzoeker een termijn te gunnen voor een schriftelijke reactie op de door mr. [B] ingediende stukken en dat de kantonrechter nog geen beslissing had genomen om de comparitie al dan niet op een nader tijdstip voort te zetten.
Deze handelwijze van de kantonrechter is passend in het licht van hoor en wederhoor in een civiele procedure. Immers, niet dan nadat de andere partij zich heeft kunnen uitlaten over de door wederpartij ingediende stukken, zal de rechter kunnen beslissen of die stukken in het geding mogen worden gebracht en zal de inhoudelijke behandeling van de zaak worden voortgezet.
De bij deze stellingen aangevoerde feiten en omstandigheden leveren daarom geen grond voor wraking op.
6.4 Ten aanzien van de stellingen van verzoeker, voor zover hiervoor vermeld onder 3c tot en met 3e, die de wrakingskamer samenvat als een optreden van de kantonrechter dat verzoeker de indruk gaf van een vriendschappelijke omgang tussen twee bekenden, overweegt de wrakingskamer het volgende. De feitelijke juistheid van deze stellingen is niet alleen door zowel de kantonrechter als mr. [B] weersproken, maar bovendien onvoldoende door verzoeker aannemelijk gemaakt. Er is dan ook geen enkele aanleiding om aan te nemen dat op de zitting van de kantonrechter sprake is geweest van een ‘onderonsje’ als door verzoeker gesteld. Dat betekent dat zich naar het oordeel van de wrakingskamer geen uitzonderlijke omstandigheid heeft voorgedaan, die een zwaarwegende aanwijzing oplevert voor het oordeel dat de kantonrechter jegens verzoeker een vooringenomenheid koestert.
6.5. Nu de door verzoeker aangevoerde gronden het verzoek niet kunnen dragen en zich naar het oordeel van de wrakingskamer ook overigens geen omstandigheden hebben voorgedaan die zwaarwegende aanwijzingen opleveren voor een gebrek aan onpartijdigheid van mr. [X] dan wel de uiterlijke schijn daarvan, dient het verzoek te worden afgewezen.
6.6 Derhalve zal als volgt worden beslist.
wijst het verzoek tot wraking af;
bepaalt dat het proces in de hoofdzaak wordt voortgezet in de stand waarin het zich bevond ten tijde van het indienen van het wrakingsverzoek;
beveelt dat (een afschrift van) deze beslissing met inachtneming van het bepaalde bij artikel 39, derde lid, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering wordt toegezonden aan:
• de verzoeker;
• [A] p/a haar gemachtigde mr. [B];
• mr. [X].
Deze beslissing is in het openbaar uitgesproken op 31 januari 2011 door mr. I.D. Bellaart, voorzitter, en mrs. B.C. Vink en J.D.G.J. Dop, rechters, in tegenwoordigheid van mr. M. Gest als griffier.