ECLI:NL:RBSGR:2011:BP5007

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
27 januari 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 10/5921 OB
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • T. van Rij
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onterecht opgelegde verzuimboete bij naheffingsaanslag omzetbelasting

In deze zaak heeft de Rechtbank 's-Gravenhage op 27 januari 2011 uitspraak gedaan in een geschil tussen [X] B.V. en de inspecteur van de Belastingdienst. Eiseres, [X] B.V., had de over het vierde kwartaal van 2009 verschuldigde omzetbelasting niet tijdig betaald, wat leidde tot een naheffingsaanslag van € 62 en een verzuimboete van € 50. Eiseres betwistte de hoogte van de boete en stelde dat deze niet in verhouding stond tot het beboete feit, en dat deze niet hoger kon zijn dan twee procent van de naheffingsaanslag, oftewel € 1,24.

De rechtbank oordeelde dat de opgelegde verzuimboete van € 50 terecht was, omdat een (zeer) lage boete, zoals door eiseres bepleit, het doel van bestraffing en norminstructie niet zou bereiken. De rechtbank wees erop dat de wetgeving een minimumboete van € 50 voorschrijft en dat de omstandigheden van de zaak niet voldoende waren om van deze richtlijn af te wijken. Eiseres had niet aangetoond dat de boete gematigd moest worden of dat het opleggen ervan geheel achterwege had moeten blijven.

De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond, waarbij het belang van een effectieve handhaving van belastingwetgeving en het voorkomen van rechtsongelijkheid werd benadrukt. De uitspraak van de inspecteur van de Belastingdienst werd bevestigd, en eiseres werd in het ongelijk gesteld. De rechtbank concludeerde dat er geen strijd was met het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) en dat de opgelegde boete rechtmatig was.

Uitspraak

RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
Sector bestuursrecht, afdeling 4, enkelvoudige kamer
Procedurenummer: AWB 10/5921 OB
Uitspraakdatum: 27 januari 2011
Proces-verbaal van de mondelinge UITSPRAAK ingevolge artikel 8:67 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)
in het geding tussen
[X] B.V., gevestigd te [Z], eiseres,
en
de inspecteur van de Belastingdienst/[te P], verweerder.
De bestreden uitspraak op bezwaar
De uitspraak van verweerder van 16 juli 2010 op het bezwaar van eiseres tegen de aan haar opgelegde verzuimboete.
I ZITTING
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 13 januari 2011.
Namens eiseres is [A] verschenen. Namens verweerder is [B] verschenen.
II BESLISSING
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
III OVERWEGINGEN
3.1 Eiseres heeft op 26 januari 2010 haar aangifte omzetbelasting over het 4e kwartaal van 2009 ingediend. De aangifte vermeldt een te betalen bedrag van € 62. Omdat betaling uitbleef heeft verweerder eiseres de onderhavige naheffingsaanslag opgelegd. Bij het opleg-gen van de naheffingsaanslag heeft verweerder eiseres bij beschikking een verzuimboete van € 50 opgelegd. Op 24 februari 2010 heeft eiseres de naheffingsaanslag en de boete, in totaal € 112, betaald. Na daartegen door eiseres gemaakt bezwaar heeft verweerder de boetebeschikking gehandhaafd.
3.2 In geschil is of de verzuimboete terecht en naar het juiste bedrag is opgelegd. Eiseres stelt dat de boete ten onrechte is opgelegd. Subsidiair stelt eiseres zich op het standpunt dat de boete niet hoger kan zijn dan twee procent van het bedrag van de naheffingsaanslag, oftewel € 1,24. Eiseres heeft daarvoor aangevoerd dat de boete 80,65 procent van de nageheven belasting bedraagt en daarmee niet in een juiste verhouding staat tot het beboete feit. Verder stelt eiseres dat verweerder niet heeft gehandeld volgens het bepaalde in de paragrafen 6 en 7 van het BBBB en sprake is van rechtsongelijkheid die indruist tegen het Europees verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (hierna: EVRM), omdat in dit geval een boete is opgelegd die even hoog is als de boete die zou zijn opgelegd bij het niet tijdig betalen van een belastingbedrag van € 2.500.
3.3 Aangaande het primaire standpunt van eiseres overweegt de rechtbank dat tussen partijen kennelijk niet in geschil is dat eiseres de nageheven belasting, die op aangifte had moeten worden voldaan, niet tijdig heeft betaald. Reeds hierom is de rechtbank van oordeel dat aan eiseres, ingevolge artikel 67c, eerste lid van de Algemene wet inzake rijksbelasting (hierna: Awr) en paragraaf 23, derde lid, van het BBBB, terecht een verzuimboete is opgelegd van € 50. Eiseres heeft haar primaire standpunt niet onderbouwd en ook overigens is niets gebleken van feiten en omstandigheden op grond waarvan zou moeten worden geoordeeld dat de verzuimboete moet worden gematigd of het opleggen daarvan geheel achterwege had moeten blijven.
3.4 Aangaande het subsidiaire standpunt van eiseres overweegt de rechtbank dat een bestuurlijke (verzuim)boete een sanctie is die strekt tot bestraffing en norminscherping. Naar het oordeel van de rechtbank kan met een (zeer) lage boete, zoals door eiseres bepleit, dat doel niet worden bereikt. Bij de uitvoering van artikel 67c, eerste lid, van de Awr wordt daarom terecht een minimumboete van € 50 aangehouden. De beroepsgrond van eiseres, dat daardoor bij het niet tijdig betalen van € 2.500 een boete wordt opgelegd die niet hoger is dan de boete die in dit geval is opgelegd, stuit hier op af. Dat voor het niet tijdig afdragen van loonheffing soms toch een lagere boete wordt opgelegd, heeft uitvoeringstechnische redenen. Dergelijke redenen kunnen, naar het oordeel van de rechtbank, niet tot gevolg heb-ben dat het hanteren van een minimumboete in alle gevallen, dus ook bij de naheffing van omzetbelasting, zou moeten worden losgelaten. Eiseres heeft in dit verband verwezen naar het EVRM, maar heeft deze verwijzing verder niet toegelicht. Naar het oordeel van de recht-bank is uit hetgeen partijen over en weer hebben aangevoerd en overgelegd niet gebleken dat bij het opleggen van de verzuimboete sprake is geweest van een handelen of nalaten van verweerder dat met enige bepaling in het EVRM in strijd is.
3.5 Gelet op het vorenoverwogene is beroep ongegrond verklaard.
Aldus vastgesteld door mr. T. van Rij, in tegenwoordigheid van de griffier H. van Lingen.
Uitgesproken in het openbaar op 27 januari 2011.
RECHTSMIDDEL
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te 's-Gravenhage (belastingkamer), Postbus 20021, 2500 EA Den Haag.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1. - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2. - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.