ECLI:NL:RBSGR:2011:BP4865

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
17 januari 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
380545 HA RK 10-653 Wrakingnummer 2010/40
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek tot wraking van voorzieningenrechter in bestuursrechtelijke procedure

In deze zaak gaat het om een schriftelijk verzoek tot wraking van de voorzieningenrechter, ingediend door verzoeker na de behandeling van een verzoek om een voorlopige voorziening. Dit verzoek was gericht tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente [gemeente], waarbij aan verzoeker een last onder dwangsom was opgelegd. De last hield in dat verzoeker binnen vier weken de hekwerken op de dakterrassen van zijn buren moest terugplaatsen. Tijdens de zitting op 10 november 2010, waar de buren als derde-belanghebbenden waren opgeroepen, is het onderzoek in de zaak geschorst. Verzoeker was niet op de hoogte gesteld van de uitnodiging van de buren en ontving stukken van hen pas ter zitting, wat leidde tot het wrakingsverzoek.

De wrakingskamer oordeelt dat het niet voorafgaand aan de zitting verzenden van stukken aan verzoeker geen grond voor wraking oplevert. De rechter had de buren als derde-belanghebbenden aangemerkt, wat gebruikelijk is in bestuursrechtelijke geschillen. De rechter heeft alle partijen de gelegenheid gegeven om hun standpunten naar voren te brengen en heeft verzoeker zelfs in de gelegenheid gesteld om tot een minnelijke oplossing te komen. De wrakingskamer concludeert dat er geen sprake is van partijdigheid van de rechter, en dat de procedure correct is verlopen. Het verzoek tot wraking wordt afgewezen, en de behandeling van de onderliggende procedure wordt voortgezet.

Uitspraak

beschikking
RECHTBANK ’S-GRAVENHAGE
Meervoudige wrakingskamer
Wrakingnummer 2010/40
rekestnummer: 380545 HA RK 10-653
registratienummer: AWB 10/7500 GEMWT
datum beschikking: 17 januari 2011
BESCHIKKING
op het schriftelijke verzoek tot wraking ingevolge artikel 8:16 van de Algemene wet bestuursrecht van:
[verzoeker],
wonende te [adres],
verzoeker,
gemachtigde: mr. [gemachtigde],
[adres];
tegen
Mr. [X],
rechter in de rechtbank te ’s-Gravenhage.
1. Voorgeschiedenis en procesverloop.
1.1 Op 27 oktober 2010 is bij de griffie van de rechtbank een verzoek om voorlopige voorziening, gedateerd 22 oktober 2010, ingekomen, dat namens verzoeker door zijn gemachtigde is ingediend. Het verzoek strekt tot schorsing van het besluit van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente [gemeente] (hierna: b&w) van 14 oktober 2010, waarbij een last onder dwangsom aan verzoeker is opgelegd. De last houdt in dat verzoeker binnen vier weken na dagtekening van het besluit de hekwerken op de dakterrassen van zijn buren moet terugplaatsen.
Op 10 november 2010 is het verzoek ter zitting van mr. [X] voormeld behandeld en is het onderzoek in de zaak geschorst.
1.2 Bij brief van 16 november 2010 – ingekomen ter griffie van de rechtbank op voormelde datum – heeft de gemachtigde van verzoeker de wraking van mr. [X] verzocht.
2. De mondelinge behandeling van het wrakingsverzoek.
Op 20 december 2010 is het wrakingsverzoek ter zitting van deze wrakingskamer behandeld. Verzoeker, bijgestaan door zijn gemachtigde mr. [gemachtigde], is verschenen. Het wrakingsverzoek is door de gemachtigde en verzoeker toegelicht. Mr. [X] heeft in een schriftelijke reactie van 6 december 2010 op het wrakingsverzoek de wrakingskamer meegedeeld verhinderd te zijn voor de zitting. B&w hebben bij brief van 1 december 2010 meegedeeld niet op de zitting te zullen verschijnen. . De heren [A] en [B], derde-belanghebbenden in de onder 1.1 vermelde procedure (hierna: de buren), zijn op de zitting verschenen en hebben hun brief van 7 december 2010 – ingekomen ter griffie van de rechtbank op voormelde datum – inhoudende een reactie op het wrakingsverzoek, op de zitting toegelicht.
3. Het standpunt van verzoeker.
Verzoeker stelt zich op het standpunt dat mr. [X] tijdens de zitting op 10 november 2010 geen blijk heeft gegeven van onpartijdigheid. Daartoe is – kort samengevat – het volgende aangevoerd. Verzoeker en zijn gemachtigde zijn niet in kennis gesteld van het feit dat de buren voor de zitting waren uitgenodigd. Ter zitting bleek dat de buren kort voor de zitting stukken aan de rechtbank hadden gezonden die niet aan verzoeker zijn doorgestuurd. Die stukken zijn ter zitting aan verzoeker overgelegd zonder dat hij en zijn gemachtigde de gelegenheid kregen om die stukken te bestuderen. De buren speelden, anders dan b&w, een grote rol, terwijl b&w één van de twee procespartijen zijn. De rechter behandelde de zaak alsof het een civielrechtelijk geschil betrof. Op de zitting liet de rechter blijken dat zij de oplossing van de buren als de oplossing zag, welke oplossing verzoeker diende te accepteren anders zou het schorsingsverzoek worden afgewezen. Partijen werden niet gelijkwaardig behandeld en er was geen gelijkheid van informatie. Verzoeker heeft daarom geen vertrouwen meer in de rechter.
4. Het standpunt van b&w.
Bij brief van 1 december 2010 hebben b&w aangegeven dat zij geen redenen zien om mr. [X] te wraken.
5. Het standpunt van de buren.
Bij brief van 7 december 2010 hebben de buren verzocht het wrakingsverzoek af te wijzen. Kort samengevat hebben zij daartoe het volgende aangevoerd. De voorzieningenrechter heeft ter zitting uitsluitend aandacht aan de civiele kant van de zaak besteed voorzover dat nodig was om te onderzoeken of het in verzoekers macht lag de hekwerken te herstellen. De rechter had niet alleen oog voor de door de buren aangedragen oplossing; dat haar voorlopige oordeel daar uiteindelijk wel bij aansloot maakt haar niet partijdig. Voorts lag het voor de hand de buren als derde-belanghebbenden voor de zitting uit te nodigen. Dit, noch het al dan niet verzenden van stukken door de griffie, maakt de rechter partijdig. Er is wel een leespauze gegeven. Uit de schorsing van het onderzoek ter zitting teneinde partijen de gelegenheid te geven in overleg te treden blijkt dat de rechter juist zorgvuldig met de belangen van verzoeker is omgegaan; zij heeft hem daarmee immers de mogelijkheid geboden de dwangsom te ontlopen. Uit niets blijkt van (schijn van) partijdigheid van de rechter. Het feit dat men geen gelijk krijgt van de rechter maakt deze nog niet partijdig.
6. Het standpunt van mr. [X].
De rechter heeft in een schriftelijke reactie van 6 december 2010 op het wrakingsverzoek meegedeeld dat zij niet berust in het wrakingsverzoek. Zij stelt – samengevat – dat de kern van het geschil tussen b&w en verzoeker draait om de vraag of het al dan niet in de macht van verzoeker ligt om de hekwerken terug te plaatsen op het perceel van de buren en dat zij om die reden de buren van verzoeker als derde-belanghebbenden heeft aangemerkt en beiden voor de zitting van 10 november 2010 heeft opgeroepen. Abusievelijk is dat niet aan verzoeker en b&w meegedeeld.
De door de buren van verzoeker bij brief van 8 november 2010 overgelegde stukken zijn met name email-wisselingen tussen verzoeker en de buren, die bij de verzoeker als bekend mochten worden verondersteld. Ze bevatten op één – ter zitting expliciet besproken – punt na niets nieuws en bevonden zich voor een deel al in het dossier. Vanwege de late ontvangst van de stukken achtte de rechter het niet opportuun de stukken nog te faxen en heeft zij aan het begin van de zitting aan zowel verzoeker als b&w de stukken uitgedeeld en aangegeven om welke stukken het ging. Verzoeker heeft daartegen geen bezwaar gemaakt en evenmin om een leespauze verzocht. Op de zitting heeft de rechter aan verzoeker uitgelegd waarom zij ook vragen wilde stellen aan de buren en heeft zij alle partijen de gelegenheid gegeven het woord te voeren.
Haar benadering van partijen ter zitting hing uitsluitend samen met een juridische analyse van de zaak en was geenszins ingegeven door enige vooringenomenheid ten aanzien van één van de partijen.
Aan het einde van de zitting heeft zij haar voorlopig oordeel gegeven, welk oordeel zou leiden tot afwijzing van het verzoek tot schorsing van de last onder dwangsom. Dit heeft zij gedaan juist om verzoeker op dit risico te wijzen. Daarbij heeft zij verzoeker met name in zijn belang de gelegenheid gegeven om met b&w en de buren tot een minnelijke oplossing te komen.
7. Beoordeling.
7.1 Bij de beoordeling van een beroep op het ontbreken van onpartijdigheid van de rechter in de zin van art. 6, eerste lid, EVRM dient uitgangspunt te zijn dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich een uitzonderlijke omstandigheid voordoet die een zwaarwegende aanwijzing oplevert voor het oordeel dat een rechter jegens een rechtzoekende een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij een rechtzoekende dienaangaande bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is.
7.2. Van een gebrek aan onpartijdigheid kan, geheel afgezien van de persoonlijke instelling van de betrokken rechter, ook sprake zijn indien bepaalde feiten of omstandigheden grond geven te vrezen dat het een rechter in die omstandigheden aan onpartijdigheid ontbreekt. Alsdan dient de rechter zich van een beslissing in de hoofdzaak te onthouden, want rechtzoekenden moeten in het rechterlijk apparaat vertrouwen kunnen stellen. Daarom valt onder omstandigheden ook rekening te houden met de uiterlijke schijn.
7.3. Dat de rechter niet voorafgaand aan de zitting de door de buren overgelegde stukken aan verzoeker heeft verzonden, levert geen grond voor wraking op. Een procedure tot het treffen van een voorlopige voorziening is een procedure waarin korte termijnen worden gehanteerd. Tot één dag voor de zitting kunnen stukken worden ingediend. Het betreft hier een termijn van orde; zo nodig kunnen in afwijking daarvan stukken ter zitting worden overgelegd.
In de onderhavige zaak zijn de stukken zijn bij aanvang van de zitting aan verzoeker en de vertegenwoordigers van b&w overgelegd. Verzoeker of zijn gemachtigde had om een korte schorsing van de zitting kunnen verzoeken om van de stukken te kunnen kennisnemen.
Ook het verzuim van de griffie om verzoeker in kennis te stellen van het feit dat de buren van verzoeker voor de zitting waren uitgenodigd, levert geen grond voor wraking op. Gelet op de inhoud van het geschil tussen verzoeker en b&w, had de gemachtigde van verzoeker kunnen voorzien dat de buren als derde-belanghebbenden voor de zitting zouden worden opgeroepen, nu dat, zoals de gemachtigde zelf ook heeft aangegeven tijdens de behandeling van het wrakingsverzoek, aangewezen is in een bestuursrechtelijk geschil als hier aan de orde was.
De stelling van verzoeker dat de rechter partijen niet gelijk heeft behandeld, wordt reeds weerlegd door het proces-verbaal van de zitting. Daaruit blijkt niet alleen dat alle partijen het woord hebben gevoerd over de inhoud van het geschil en een mogelijke oplossing daarvoor, maar verzoeker zelfs meermalen. Een derde-belanghebbende neemt als partij deel aan het geding en heeft als zodanig ook het recht ter zitting het woord te voeren. Er is geen sprake (meer) van een twee-, maar van een drie-partijenproces. Dat de rechter een voorlopig oordeel op de zitting heeft gegeven, levert op zichzelf evenmin een grond voor wraking op, te minder nu het onderzoek in de zaak is geschorst teneinde verzoeker – in diens belang – in de gelegenheid te stellen om met b&w en de buren tot een oplossing te komen.
In het midden kan blijven of de rechter – zoals door verzoeker is betoogd maar door de rechter gemotiveerd is weersproken – ter zitting de zaak heeft behandeld alsof het een civiele zaak betrof en de bestuursrechtelijke aspecten van het geschil buiten beschouwing heeft gelaten. Zelfs als de rechter de zaak zo zou hebben behandeld dan geeft dat namelijk geen blijk van gebrek aan onpartijdigheid.
7.4. Nu de door verzoeker aangevoerde gronden noch op zichzelf noch in onderlinge samenhang bezien het verzoek kunnen dragen en er zich naar het oordeel van de wrakingskamer ook overigens geen omstandigheden hebben voorgedaan die zwaarwegende aanwijzingen opleveren voor een gebrek aan onpartijdigheid van mr. [X] dan wel de uiterlijke schijn daarvan, dient het verzoek te worden afgewezen.
8. Beslissing.
De rechtbank:
wijst het verzoek tot wraking af;
bepaalt dat de behandeling van de onder 1.1. vermelde procedure wordt voortgezet in de stand waarin deze zich bevond ten tijde van het indienen van het wrakingsverzoek;
beveelt dat (een afschrift van) deze beslissing met inachtneming van het bepaalde bij artikel 8:18, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht wordt toegezonden aan:
• de verzoeker p/a zijn gemachtigde mr. [gemachtigde];
• burgemeesters en wethouders van de gemeente [gemeente]
• [B];
• [A];
• mr. [X].
Deze beslissing is in het openbaar uitgesproken op 17 januari 2011 door mr. I.D. Bellaart, voorzitter, en mrs E. Weiss en J.D.G.J. Dop, rechters, in tegenwoordigheid van mr. M. Gest als griffier.