ECLI:NL:RBSGR:2011:BP4771

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
15 februari 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
09/48474
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ongewenstverklaring van een vreemdeling in het licht van gezinsleven en Europese jurisprudentie

In deze zaak heeft de Rechtbank 's-Gravenhage op 15 februari 2011 uitspraak gedaan in een geschil over de ongewenstverklaring van een vreemdeling, eiser, die in Nederland verblijft. Eiser, geboren in Guinee, heeft een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd gehad, maar deze is ingetrokken door de Staatssecretaris van Justitie vanwege een strafrechtelijke veroordeling voor verkrachting. Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen deze ongewenstverklaring, waarbij hij aanvoert dat zijn partner en kinderen, die de Nederlandse nationaliteit hebben, niet in redelijkheid kunnen worden verwacht om hem te volgen naar Guinee. De rechtbank heeft de zaak beoordeeld aan de hand van relevante Europese jurisprudentie, waaronder de arresten Boultif tegen Zwitserland en Amrollahi tegen Denemarken, waarin het Europees Hof voor de Rechten van de Mens heeft geoordeeld dat het recht op gezinsleven niet mag worden geschonden zonder goede redenen. De rechtbank oordeelt dat de belangen van eiser en zijn gezinsleden niet voldoende zijn afgewogen door de verweerder, en dat er onvoldoende is aangetoond dat het gezinsleven in een ander land kan worden voortgezet. De rechtbank verklaart het beroep van eiser gegrond, vernietigt het bestreden besluit en verbiedt de uitzetting van eiser tot vier weken na de nieuwe beslissing op zijn bezwaar. Tevens wordt het griffierecht vergoed en worden de proceskosten toegewezen aan eiser.

Uitspraak

RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
Nevenzittingsplaats Dordrecht
Sector Bestuursrecht
Vreemdelingenkamer
procedurenummer: AWB 09/48474, V-nummer: [nummer],
uitspraak van de meervoudige kamer
in het geding tussen
[naam eiser], eiser,
gemachtigde: drs. F.W. King, werkzaam te Leiden,
en
de Staatssecretaris van Justitie, thans de Minister voor Immigratie en Asiel, verweerder,
gemachtigde: mr. F.S. Schoot, ambtenaar bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst.
1. Ontstaan en loop van het geding
Bij besluit van 30 september 2009 heeft verweerder de aan eiser verleende verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd ingetrokken en hem ongewenst verklaard.
Tegen dit besluit heeft eiser bij faxbericht van 13 oktober 2009 bezwaar gemaakt bij verweerder.
Bij besluit van 23 december 2009 heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit heeft eiser bij faxbericht van 29 december 2009 beroep ingesteld.
De zaak is op 23 november 2010 behandeld ter zitting van een meervoudige kamer.
Eiser is ter zitting verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde.
Verweerder is verschenen bij gemachtigde.
2. Overwegingen
2.1. het wettelijk kader
2.1.1. Ingevolge artikel 14, eerste lid, aanhef en onder d, van de Vreemdelingenwet 2000 (hierna: Vw 2000) is Onze Minister bevoegd een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd in te trekken.
Ingevolge artikel 18, eerste lid, aanhef en onder e, van de Vw 2000 kan een aanvraag tot het verlengen van de geldigheidsduur van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 14 worden afgewezen indien de vreemdeling een gevaar vorm voor de openbare orde of nationale veiligheid.
Ingevolge artikel 19 van de Vw 2000, voor zover hier van belang, kan de verblijfsvergunning voor bepaalde tijd worden ingetrokken op de gronden bedoeld in artikel 18.
Ingevolge artikel 67, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vw 2000, voor zover hier van belang, kan de vreemdeling door Onze Minister ongewenst worden verklaard indien hij bij onherroepelijk geworden rechterlijk vonnis is veroordeeld wegens een misdrijf waartegen een gevangenisstraf van drie jaren of meer is bedreigd.
2.1.2. Ingevolge artikel 3.86, eerste lid, aanhef en onder d, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (hierna: Vb 2000), zoals luidend ten tijde van het bestreden besluit en voor zover hier van belang, kan de aanvraag tot het verlengen van de geldigheidsduur van de verblijfsvergunning voor bepaalde tijd, bedoeld in artikel 14 van de Vw 2000, worden afgewezen op grond van artikel 18, eerste lid, onder e, van de Vw 2000 wegens gevaar voor de openbare orde, indien de vreemdeling wegens een misdrijf waartegen een gevangenisstraf van drie jaar of meer is bedreigd, bij onherroepelijk geworden rechterlijk vonnis een gevangenisstraf is opgelegd en het onvoorwaardelijk ten uitvoer te leggen gedeelte van die straf ten minste gelijk is aan de in het tweede lid bedoelde norm.
Ingevolge artikel 3.86, tweede lid, van het Vb 2000, voor zover hier van belang, bedraagt de in het eerste lid onder d bedoelde norm bij een verblijfsduur van minder dan ten minste 4 jaar, maar minder dan 5 jaar: 12 maanden.
Ingevolge het vierde lid van dit artikel, zoals luidend ten tijde van het bestreden besluit, wordt voor de toepassing van het tweede lid onder verblijfsduur verstaan: de duur van het rechtmatige verblijf als bedoeld in artikel 8, onder a tot en met e, dan wel l, van de Vw 2000 of als Nederlander, direct voorafgaande aan het moment waarop het misdrijf is gepleegd of aangevangen.
2.1.3. Ingevolge artikel 3 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (hierna: EVRM) mag niemand worden onderworpen aan folteringen of aan onmenselijke of vernederende behandelingen of bestraffingen.
Ingevolge artikel 8, eerste lid, van het EVRM heeft een ieder recht op respect voor zijn privéleven, zijn familie- en gezinsleven, zijn woning en zijn correspondentie.
Ingevolge het tweede lid van dit artikel is geen inmenging van enig openbaar gezag toegestaan in de uitoefening van dit recht, dan voor zover bij de wet is voorzien en in een democratische samenleving noodzakelijk is in het belang van de nationale veiligheid, de openbare veiligheid of het economisch welzijn van het land, het voorkomen van wanordelijkheden en strafbare feiten, de bescherming van de gezondheid of de goede zeden of voor de bescherming van de rechten en vrijheden van anderen.
2.2. het bestreden besluit
Bij het bestreden besluit heeft verweerder zijn besluit van 30 september 2009, waarbij de aan eiser verleende verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd is ingetrokken en eiser ongewenst is verklaard, gehandhaafd. In het bestreden besluit heeft verweerder, samengevat, het volgende overwogen.
Het naar gesteld ontbreken van gevaar voor recidive, wat daarvan zij, is geen bijzondere omstandigheid die maakt dat van ongewenstverklaring moet worden afgezien. Dat eiser naar eigen zeggen onschuldig is, laat onverlet dat de strafrechtelijke veroordeling onherroepelijk is geworden.
Het beroep van eiser in de asielprocedure is ongegrond verklaard. De stelling dat eiser nog steeds wordt gezocht in Guinee is niet onderbouwd en leidt niet tot een ander oordeel. De medische klachten van eiser vormen geen grond voor het oordeel dat zijn uitzetting in strijd zou zijn met artikel 3 van het EVRM.
Aan het algemeen belang van de samenleving komt meer gewicht toe dan aan de gestelde persoonlijke belangen van eiser, zijn partner en hun kinderen. Verweerder verwijst in dit verband naar de belangenafweging die in het primaire besluit van 30 september 2009 is gemaakt. Eiser is wegens verkrachting veroordeeld tot dertig maanden gevangenisstraf. Deze ernstige inbreuk op de openbare orde weegt zwaar in het nadeel van eiser. Eiser heeft meerdere misdrijven gepleegd, wat hem ook zwaar wordt aangerekend. Eiser verblijft sinds 1998 in Nederland en hij is met ingang van 6 juni 2001 in het bezit geweest van een verblijfsvergunning. De feitelijke duur van het verblijf van eiser in Nederland is niet zodanig dat de inmenging in het recht van eiser op respect voor zijn gezinsleven onevenredig is. De partner en kinderen van eiser hebben de Nederlandse nationaliteit. Niet is gebleken van een onmogelijkheid om het gezinsleven in Guinee of een ander land uit te oefenen. Dat de gezinsleden van eiser in dat geval enkele verworvenheden in Nederland zullen moeten opgeven, doet het algemeen belang van de Nederlandse samenleving niet wijken. De invulling van het gezinsleven is niet zo intensief dat de belangen die daarmee zijn gemoeid zwaarder wegen dan het algemeen belang dat is gediend met het vertrek van eiser uit Nederland. De partner van eiser is een jonge vrouw van wie verwacht mag worden dat zij zich door het verrichten van werk staande kan houden. Desnoods kan zij zich tot de Nederlandse Staat wenden voor aanvullende financiële ondersteuning. Dat eiser al sinds 1998 een relatie heeft met zijn partner is geen reden om af te zien van intrekking van de verblijfsvergunning of ongewenstverklaring. Eiser heeft zijn relatie zelf in de waagschaal gesteld door het plegen van misdrijven. Vooral door het plegen van het misdrijf waarvoor hij tot dertig maanden gevangenisstraf is veroordeeld heeft eiser de Staat der Nederlanden ernstig benadeeld. Dat de gevolgen van de maatregel zich uitstrekken tot de kinderen van eiser, is zijn eigen verantwoordelijkheid. Dat de partner van eiser en wellicht ook de directeur van de basisschool van zijn zoon het wenselijk achten dat eiser ondersteuning biedt bij de verzorging van zijn kinderen, betekent niet dat die ondersteuning noodzakelijk is. De behandeling van zijn dochter vindt thans plaats en kan worden voortgezet terwijl eiser gedetineerd is, aldus verweerder. [naam dochter] is gelet op haar geboortedatum ([datumA ]) nog niet zodanig geworteld in Nederland dat zij elders niet meer kan aarden. Hetzelfde geldt voor [naam zoon], de op [datumB] geboren zoon van eiser. Niet valt in te zien waarom hij zich niet zou kunnen aanpassen in het land van herkomst van zijn vader of in een ander land. De gezinsband kan in de vakantie en door middel van moderne communicatiemiddelen worden onderhouden als de partner van eiser voor zichzelf en de kinderen zou besluiten eiser niet te volgen. De algemene veiligheidssituatie in Guinee vormt geen grond om een objectieve belemmering aan te nemen voor het uitoefenen van het gezinsleven in dat land. Eiser verblijft ongeveer elf jaar in Nederland en hij heeft tot zijn zestiende levensjaar in Guinee gewoond, zodat mag worden verondersteld dat hij nog banden heeft met dat land. Eiser heeft meer dan de helft van zijn leven in Guinee gewoond, waaronder de vormende jaren. Eiser wordt in staat geacht bij terugkeer naar Guinee opnieuw een sociaal netwerk op te bouwen. Het beroep op de slechte algemene situatie in Guinee is onvoldoende om aan te nemen dat hij zich niet in dat land zou kunnen vestigen. Dat de partner en kinderen van eiser alleen Nederlands spreken, hier naar school gaan en zijn opgevoed in de Nederlandse cultuur betekent niet dat de belangenafweging in het voordeel van eiser moet uitvallen. Niet is gebleken van een objectieve belemmering om het gezinsleven in een ander land dan Nederland voort te zetten. De partner en kinderen van eiser kunnen een nieuwe taal leren en de kinderen kunnen ook in een ander land onderwijs volgen. Dat de Nederlandse samenleving andere toekomstmogelijkheden biedt dan die in Guinee, maakt dit niet anders. Eiser heeft verklaard geen poging te hebben ondernomen om uit te zoeken of hij toegang kan krijgen tot een ander land.
2.3. de gronden van beroep
Eiser heeft, samengevat, het volgende aangevoerd.
Ten onrechte gaat verweerder eraan voorbij dat geen sprake is van gevaar voor recidive of een actuele bedreiging van de openbare orde.
Ten onrechte heeft verweerder de belangenafweging niet in het voordeel van eiser laten uitvallen. Eiser is het land van herkomst ontvlucht, hij is daar getraumatiseerd en hij is tot Nederland toegelaten. Eiser oefent in Nederland gezinsleven uit. Het oudste kind van eiser heeft psychische problemen. De gezinsleden van eiser zijn voor hun verzorging en persoonlijk welzijn afhankelijk van de steun en aanwezigheid van eiser in Nederland. Aan artikel 8 van het EVRM wordt afbreuk gedaan als eiser voor de keus wordt gesteld hetzij zijn kinderen mee te nemen naar het land van herkomst, hetzij zijn kinderen in Nederland achter te laten. Van de gezinsleden van eiser kan gelet op hun worteling in de Nederlandse samenleving niet in redelijkheid worden gevergd dat zij eiser volgen naar het land van herkomst en zich daar met hem vestigen. Eiser noemt in dit verband het arrest van 2 augustus 2001 van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (hierna: EHRM) inzake Boultif tegen Zwitserland (JV 2001/254). De partner en kinderen van eiser hebben banden met Nederland opgebouwd en zij hebben hun toekomst volledig op een verblijf in Nederland ingericht. Bovendien is het verweerder verboden de partner en kinderen van eiser, die de Nederlandse nationaliteit hebben, uit te zetten.
2.4. het oordeel van de rechtbank
2.4.1. Bij de beoordeling van het beroep gaat de rechtbank uit van de volgende feiten en omstandigheden.
Eiser is op [geboortedatum] geboren in Guinee, waar hij tot zijn komst naar Nederland heeft gewoond.
Na zijn binnenkomst in Nederland op 4 juni 1998 heeft eiser op 6 juni 1998 een aanvraag om toelating als vluchteling en een aanvraag om een verblijfsvergunning ingediend. Bij besluit van 11 januari 1999 heeft verweerder deze aanvragen afgewezen. Bij besluit van 22 mei 2003 heeft de Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie het bezwaar van eiser tegen het besluit van 11 januari 1999 ongegrond verklaard. Bij uitspraak van 6 april 2004 heeft deze rechtbank, nevenzittingsplaats Zutphen, het beroep van eiser tegen het besluit van 22 mei 2003 ongegrond verklaard.
Bij besluit van 16 november 2001 heeft verweerder eiser in het bezit gesteld van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd onder de beperking 'tijdsverloop in de asielprocedure', geldig van 6 juni 2001 tot 6 juni 2006. Bij besluit van 28 juni 2006 heeft de Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie de geldigheidsduur van deze vergunning verlengd tot 6 juni 2011.
Op [datumC] is eiser gehuwd met [naam partner], de huidige partner van eiser.
Op [datumB] is geboren [naam zoon], zoon van eiser en zijn partner.
Op 15 juli 2004 heeft de rechtbank Arnhem de echtscheiding tussen eiser en [naam partner] uitgesproken.
Op [datumA ] is geboren [naam dochter], dochter van eiser en zijn partner.
De partner en kinderen van eiser hebben de Nederlandse nationaliteit.
Bij onherroepelijk geworden vonnis van 19 januari 2004 heeft de politierechter te Arnhem eiser veroordeeld tot twee weken gevangenisstraf voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren wegens overtreding van artikel 300 van het Wetboek van Strafrecht (mishandeling), meermalen gepleegd in de periode van 1 juli 2002 tot en met 16 augustus 2003.
Bij onherroepelijk geworden vonnis van 10 april 2008 heeft de rechtbank Arnhem eiser veroordeeld tot dertig maanden gevangenisstraf wegens overtreding van artikel 242 van het Wetboek van Strafrecht (verkrachting), pleegdatum 26 of 27 mei 2006.
Bij onherroepelijk geworden arrest van 11 oktober 2007 heeft het gerechtshof Amsterdam eiser veroordeeld tot één week gevangenisstraf voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren wegens overtreding van artikel 300 van het Wetboek van Strafrecht, pleegdatum 24 december 2006.
2.4.2. Verweerder stelt zich terecht op het standpunt dat de onherroepelijk geworden strafrechtelijke veroordeling van eiser wegens overtreding van artikel 242 van het Wetboek van Strafrecht (de verkrachting) in de onderhavige procedure een gegeven is. Dat eiser op aandringen van zijn partner geen hoger beroep heeft ingesteld tegen het strafvonnis van 10 april 2008 uit vrees voor het opleggen van de maatregel van terbeschikkingstelling (tbs), zoals de partner van eiser ter zitting heeft benadrukt, maakt dit niet anders.
Gegeven deze strafrechtelijke veroordeling was verweerder bevoegd eiser ongewenst te verklaren. Verweerder stelt zich terecht op het standpunt dat voor het bestaan van deze bevoegdheid niet relevant is of sprake is van gevaar voor recidive en of eiser een actuele bedreiging vormt voor de openbare orde. Eiser heeft niet gesteld en dus ook niet aannemelijk gemaakt dat in zijn geval het communautaire openbare ordecriterium van toepassing is. Weliswaar is de partner van eiser in Duitsland geboren en als minderjarige naar Nederland gekomen, maar gesteld noch gebleken is dat zij ten tijde van het aangaan van de relatie met eiser of ten tijde van het bestreden besluit een verblijfsrecht ontleende aan het gemeenschapsrecht en dat eiser om die reden moet worden behandeld als gezinslid van een burger van de Europese Unie die gebruik heeft gemaakt van het vrij verkeer van personen.
2.4.3. In haar uitspraak van 6 april 2004 heeft deze rechtbank, nevenzittingsplaats Zutphen, geoordeeld dat verweerder het asielrelaas van eiser ongeloofwaardig heeft kunnen achten. In dit licht bezien stelt verweerder zich terecht op het standpunt dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij in Guinee wordt gezocht of getraumatiseerd is geraakt. Evenmin heeft eiser aannemelijk gemaakt dat uitzetting naar Guinee in verband met zijn medische situatie of de algemene veiligheidssituatie in dat land in strijd is met artikel 3 van het EVRM. Het beroep van eiser op deze verdragsbepaling faalt dan ook.
2.4.4. Naar aanleiding van het door eiser gedane beroep op artikel 8 van het EVRM heeft verweerder de belangen van eiser en zijn gezinsleden bij het in Nederland uitoefenen van hun gezinsleven afgewogen tegen het algemeen belang bij ongewenstverklaring van eiser. In het kader van deze belangenafweging stelt verweerder zich op het standpunt dat het gezinsleven ook in een ander land dan Nederland kan worden uitgeoefend. Dienaangaande overweegt de rechtbank het volgende.
Het door eiser genoemde arrest van 2 augustus 2001 van het EHRM inzake Boultif tegen Zwiterland (hierna: Boultif-arrest) heeft betrekking op een Algerijn, Boultif, die is gehuwd met een Zwitserse vrouw. Nadat Boultif was veroordeeld wegens het plegen van een misdrijf weigerden de Zwitserse autoriteiten zijn verblijfsvergunning te verlengen. In het Boultif-arrest heeft het EHRM onder meer het volgende overwogen.
" 52. The Court has next examined the possibility of the applicant and his wife establishing family life elsewhere.
53. The Court has considered, first, whether the applicant and his wife could live together in Algeria. The applicant's wife is a Swiss national. It is true that the applicant's wife can speak French and has had contacts by telephone with her mother-in-law in Algeria. However, the applicant's wife has never lived in Algeria, she has no other ties with that country, and indeed she does not speak Arabic. In these circumstances she cannot, in the Court's opinion, be expected to follow her husband, the applicant, to Algeria.
54. There remains the question of establishing family life elsewhere and notably in Italy. In this respect the Court notes that the applicant lawfully resided in Italy from 1989 until 1992 when he left for Switzerland, and it appears that he is now again residing with friends in Italy, albeit without regular status. In the Court's opinion, it has not been established that both the applicant and his wife could obtain the authorisation to reside lawfully and, as a result, to lead their family life in Italy. In that context, the Court has noted that the Government have argued that the applicant's current whereabouts are irrelevant in view of the nature of the offence which he had committed."
In rechtsoverweging 53 oordeelt het EHRM, samengevat, dat van de Zwitserse echtgenote van Boultif niet verwacht mag worden hem naar Algerije te volgen omdat zij nooit in dat land heeft gewoond, geen Arabisch spreekt en geen andere banden met Algerije heeft dan telefonische contacten in de Franse taal met haar schoonmoeder in Algerije. Een vergelijkbare benadering is terug te vinden in rechtsoverweging 41 van het arrest van 11 juli 2002 van het EHRM inzake Amrollahi tegen Denemarken (JV 2002/289):
" 41. The applicant's wife, A, is a Danish national. She has never been to Iran, she does not know Farsi and she is not a Muslim. Besides being married to an Iranian man, she has no ties with the country. In these circumstances the Court accepts even if it is not impossible for the spouse and the applicant's children to live in Iran that it would, nevertheless, cause them obvious and serious difficulties. In addition, the Court recalls that A's daughter from a previous relationship, who has lived with A since her birth in 1989, refuses to move to Iran. Taking this fact into account as well, A cannot, in the Court's opinion, be expected to follow the applicant to Iran."
De rechtbank stelt vast dat de Nederlandse partner van eiser nooit in Guinee heeft gewoond, dat zij de taal van dat land niet spreekt - de officiële voertaal in Guinee is Frans - en dat niet is gebleken dat zij andere banden met Guinee heeft dan haar relatie met eiser. Onder deze omstandigheden kan van de partner van eiser, mede bezien in het licht van voormelde jurisprudentie van het EHRM, naar het oordeel van de rechtbank niet worden verlangd eiser te volgen naar Guinee om het gezinsleven daar voort te zetten.
Met betrekking tot de overweging(en) in het bestreden besluit die in de richting wijzen dat het gezinsleven volgens verweerder ook in een ander land dan Guinee kan worden voortgezet acht de rechtbank rechtsoverweging 54 van het arrest inzake Boultif tegen Zwitserland van belang. De tegenwerping van de Zwitserse autoriteiten dat het gezinsleven ook in Italië
- waar Boultif illegaal verbleef - kon worden uitgeoefend, is door het EHRM gepasseerd op grond van de overweging dat niet duidelijk is dat Boultif en zijn echtgenote toestemming zouden kunnen krijgen om legaal in Italië te verblijven en hun gezinsleven op die basis voort te zetten. Een vergelijkbare benadering is terug te vinden in rechtsoverweging 42 van het hiervoor genoemde arrest van het EHRM inzake Amrollahi tegen Denemarken. Verweerder heeft in het bestreden besluit niet gespecificeerd in welk ander land dan Guinee of Nederland het gezinsleven tussen eiser en zijn partner kan worden voortgezet, laat staan dat verweerder redenen heeft genoemd om te veronderstellen dat zij zich legaal in een ander land kunnen vestigen. Onder deze omstandigheden kan aan eiser en zijn gezinsleden, bezien in het licht van voormelde jurisprudentie van het EHRM, zonder nadere motivering niet worden tegengeworpen dat het gezinsleven in een ander land dan Guinee of Nederland kan worden voortgezet. De rechtbank neemt hierbij in aanmerking dat uit genoemde arresten valt af te leiden dat het EHRM niet van oordeel is dat het aan de vreemdeling is om aan te tonen dat hij en zijn gezinsleden niet tot enig ander land zullen worden toegelaten.
Verweerder overweegt, op zich terecht, dat eiser en zijn gezinsleden ook contact kunnen onderhouden tijdens vakanties en met behulp van moderne communicatiemiddelen. Naar het oordeel van de rechtbank kan een dergelijke uitoefening van het gezinsleven niet in redelijkheid als een aanvaardbaar alternatief worden gezien, mede gelet op de daaraan verbonden kosten en de belangen van de minderjarige kinderen van eiser en zijn partner. De opmerking van de gemachtigde van verweerder dat een ongewenstverklaring na tien jaar kan worden opgeheven, gaat eraan voorbij dat de aanwezigheid van een vader juist voor kinderen die nog minderjarig zijn van groot belang kan zijn.
Dat het voor de kinderen van eiser wellicht niet onmogelijk is om een nieuwe taal te leren en in Guinee een nieuw bestaan op te bouwen, wil nog niet zeggen dat dit redelijkerwijs van hen en in het bijzonder van de zoon van eiser kan worden verlangd. Ook in dit kader is rechtsoverweging 41 van het arrest van het EHRM inzake Amrollahi tegen Denemarken naar het oordeel van de rechtbank relevant.
Het vorenstaande leidt de rechtbank tot de slotsom dat verweerder een aantal elementen dat betrokken moet worden bij de belangenafweging in het kader van artikel 8 van het EVRM onjuist heeft gewogen. Omdat het wezenlijke elementen betreft, kan de belangenafweging die verweerder heeft gemaakt in rechte geen stand kan houden. Gelet hierop is het beroep gegrond en moet het bestreden besluit worden vernietigd wegens strijd met artikel 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb). Verweerder zal opnieuw moeten beslissen op het bezwaar van eiser tegen zijn ongewenstverklaring.
2.4.5. Volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft een vreemdeling geen belang bij een procedure over een verblijfsvergunning zolang zijn ongewenstverklaring voortduurt. Gelet hierop zal de rechtbank het beroep niet-ontvankelijk verklaren voor zover het is gericht tegen de intrekking van de aan eiser verleende verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd.
2.4.6. Bij afweging van de betrokken belangen ziet de rechtbank aanleiding om met toepassing van artikel 8:72, vijfde lid, van de Awb de voorlopige voorziening te treffen dat verweerder eiser niet mag uitzetten tot vier weken na de datum van bekendmaking van de nieuwe beslissing op zijn bezwaar.
2.4.7. Nu het beroep gegrond wordt verklaard, dient verweerder op grond van het bepaalde in artikel 8:74, eerste lid, van de Awb het door eiser betaalde griffierecht te vergoeden.
De rechtbank ziet voorts aanleiding om verweerder met toepassing van artikel 8:75, eerste lid, van de Awb te veroordelen in de kosten die eiser in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. De kosten in verband met de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand zijn op grond van het Bpb vastgesteld op € 874 (1 punt voor het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 437 en wegingsfactor 1). De rechtbank is niet gebleken dat eiser in beroep nog andere kosten heeft moeten maken die op grond van het Bpb voor vergoeding in aanmerking komen.
2.4.8. Gezien het vorenstaande beslist de rechtbank als volgt.
3. Beslissing
De rechtbank 's-Gravenhage:
- verklaart het beroep niet-ontvankelijk voor zover het is gericht tegen de ongegrondverklaring van het bezwaar van eiser tegen de intrekking van zijn verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd;
- verklaart het beroep gegrond voor zover het is gericht tegen de ongegrondverklaring van het bezwaar van eiser tegen zijn ongewenstverklaring;
- vernietigt het bestreden besluit voor zover dat strekt tot ongegrondverklaring van het bezwaar van eiser tegen zijn ongewenstverklaring;
- verbiedt verweerder eiser uit te zetten tot vier weken na de datum van bekendmaking van de nieuwe beslissing op het bezwaar van eiser tegen het besluit van 30 september 2009;
- bepaalt dat verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht ten bedrage van € 150 vergoedt;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten die eiser in verband met de behandeling van dit beroep redelijkerwijs heeft moeten maken, welke kosten worden begroot op € 874 ter zake van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand, te betalen aan eiser.
Aldus gegeven door mr. B. van Velzen, voorzitter, en mrs. P. Putters en A.C.M. Fischer-Braams, leden, en door de voorzitter en drs. S.R. Jonkergouw, griffier, ondertekend.