ECLI:NL:RBSGR:2011:BP4577
Rechtbank 's-Gravenhage
- Eerste aanleg - meervoudig
- E. Weiss
- P.A. Koppen
- F.J. Verbeek
- Rechtspraak.nl
Afwijzing verzoek tot vaststelling Nederlandse nationaliteit op basis van erkenning
In deze zaak heeft de Rechtbank 's-Gravenhage op 10 februari 2011 uitspraak gedaan in een verzoekschrift van [verzoeker], die de rechtbank verzocht vast te stellen dat hij de Nederlandse nationaliteit bezit. Het verzoek is ingediend door de wettelijk vertegenwoordigster van [verzoeker], zijn moeder, op 17 juli 2009. De Indische Naturalisatiedienst (IND) heeft echter betwist dat [verzoeker] door erkenning of anderszins de Nederlandse nationaliteit heeft verkregen. De rechtbank heeft vastgesteld dat [verzoeker] op 21 september 1993 is erkend door zijn vader, die op dat moment de Surinaamse nationaliteit bezat. De vader heeft pas op 6 juli 1999 de Nederlandse nationaliteit verkregen, wat betekent dat de erkenning van [verzoeker] vóór de inwerkingtreding van de relevante bepalingen van de Rijkswet op het Nederlanderschap (RWN) heeft plaatsgevonden.
De rechtbank heeft verder overwogen dat artikel 4 lid 4 van de RWN alleen van toepassing is op erkenningen die op of na 1 maart 2009 hebben plaatsgevonden. Aangezien de erkenning van [verzoeker] in 1993 heeft plaatsgevonden, kan hij hier geen aanspraak op maken. Bovendien is het beroep op de derde-generatieregel in artikel 3 lid 3 RWN niet van toepassing, omdat niet is aangetoond dat de vader van [verzoeker] ten tijde van de erkenning zijn hoofdverblijf in Nederland had.
De rechtbank concludeert dat het verzoek van [verzoeker] om vaststelling van de Nederlandse nationaliteit moet worden afgewezen, omdat de erkenning niet voldoet aan de wettelijke vereisten die gelden voor het verkrijgen van de Nederlandse nationaliteit. De beschikking is gegeven door een meervoudige kamer en is uitgesproken ter openbare terechtzitting, waarbij de griffier aanwezig was.