ECLI:NL:RBSGR:2011:BP4562

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
10 februari 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
333566 - HA RK 09-117
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot vaststelling van de Nederlandse nationaliteit op basis van de Toescheidingsovereenkomst met Suriname

In deze zaak heeft verzoeker op 20 maart 2009 een verzoekschrift ingediend bij de Rechtbank 's-Gravenhage, waarin hij verzoekt vast te stellen dat hij de Nederlandse nationaliteit bezit. De Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) heeft echter in een brief van 28 juni 2010 gesteld dat verzoeker niet in het bezit is van de Nederlandse nationaliteit. Verzoeker heeft hierop gereageerd en zijn standpunt toegelicht tijdens de mondelinge behandeling op 11 november 2010, waarbij hij werd bijgestaan door zijn advocaat, mr. L. Sinoo, en de IND werd vertegenwoordigd door mr. C.J. Cappon.

De rechtbank heeft vastgesteld dat verzoeker op [geboortedatum] 1975 in Suriname is geboren en dat hij op 25 november 1975, de dag van inwerkingtreding van de Toescheidingsovereenkomst (TOS) tussen Nederland en Suriname, met zijn moeder in Suriname verbleef. De moeder van verzoeker verkreeg op die datum de Surinaamse nationaliteit en verloor daarmee de Nederlandse nationaliteit. Verzoeker volgde de nationaliteit van zijn moeder en verloor daardoor ook zijn Nederlandse nationaliteit.

Verzoeker heeft aangevoerd dat hij tijdig heeft geopteerd voor de Nederlandse nationaliteit, maar de rechtbank oordeelt dat hij niet de gelegenheid heeft gehad om dit te doen op basis van artikel 6 lid 4 van de TOS. De rechtbank concludeert dat verzoeker niet met rechtsgevolg kon opteren voor de Nederlandse nationaliteit en dat hij vanaf 25 november 1975 niet meer in het bezit is van deze nationaliteit. Daarom wordt het verzoek afgewezen.

De rechtbank heeft op 10 februari 2011 uitspraak gedaan in deze zaak, waarbij de beschikking werd gegeven door de rechters E. Weiss, P.A. Koppen en F.J. Verbeek, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting in aanwezigheid van de griffier.

Uitspraak

beschikking
RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
Sector civiel recht
JKL
zaaknummer / rekestnummer: 333566 / HA RK 09-117
Beschikking van 10 februari 2011
in de zaak van:
[verzoeker],
wonende te [woonplaats],
verzoeker,
advocaat mr. L. Sinoo,
t e g e n:
DE STAAT DER NEDERLANDEN
(Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,
Immigratie- en Naturalisatiedienst),
zetelende te Den Haag,
belanghebbende,
vertegenwoordigd door mr. C.J. Cappon.
Partijen worden hierna ook aangeduid met "[verzoeker]" en "de IND".
1. Het procesverloop
1.1.[verzoeker] heeft op 20 maart 2009 een verzoekschrift ingediend waarin hij de rechtbank verzoekt vast te stellen dat hij de Nederlandse nationaliteit bezit.
1.2.De IND heeft zich bij brief van 28 juni 2010 op het standpunt gesteld dat [verzoeker] niet in het bezit is van de Nederlandse nationaliteit. [verzoeker] heeft bij brief van 1 september 2010 gereageerd op het standpunt van de IND.
1.3.De officier van justitie heeft schriftelijk medegedeeld geen behoefte te hebben aan het bijwonen van de zitting.
1.4.De mondelinge behandeling van het verzoekschrift heeft plaats gevonden op donderdag 11 november 2010. Namens [verzoeker] is mr. Sinoo verschenen en namens de IND mr. Cappon.
2. Het verzoek en het verweer
2.1.[verzoeker] voert aan dat hij op [geboortedatum] 1975 in Suriname is geboren en dat hij binnen de in artikel 6 lid 4 van de Toescheidingsovereenkomst inzake nationaliteiten, gesloten tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de republiek Suriname (verder te noemen: TOS) vermelde termijn, dus tijdig heeft geopteerd voor de Nederlandse nationaliteit. De optie blijkt volgens hem uit het feit dat hij op 20-jarige leeftijd een visum voor Nederland heeft aangevraagd en verkregen.
2.2.De IND is van mening dat het verzoek dient te worden afgewezen. De IND is niet gebleken dat in of omstreeks 1995 door [verzoeker] een visumaanvraag is gedaan. Wel bevinden zich in het vreemdelingendossier van [verzoeker] processen-verbaal van de politie Haaglanden waaruit blijkt dat [verzoeker] in het verleden gebruik maakte van een Surinaams paspoort met de personalia [andere naam van verzoeker], geboren op [geboortedatum] 1976 te [geboorteplaats]. Op 27 oktober 1995 is een visumaanvraag gedaan door [andere naam van verzoeker], met als doel verblijf als pleegkind bij tante c.q. pleegmoeder [naam tante c.q. pleegmoeder], tijdelijk toeziend voogdes, omdat zijn moeder op 7 juli 1989 was overleden. De IND stelt zich op het standpunt dat [verzoeker] en [andere naam van verzoeker] niet een-en-dezelfde persoon zijn.
3. De beoordeling
3.1.De rechtbank gaat bij de beoordeling uit van de volgende vaststaande gegevens. [verzoeker] is geboren op [geboortedatum] 1975 in [geboorteplaats] als zoon van [vader van verzoeker], geboren op [geboortedatum] 1947 in [geboorteplaats]. In het verzoekschrift is telkens uitgegaan van [geboortedatum] 1975 als geboortedatum, maar uit de overgelegde geboorteakte blijkt dat dat de datum van aangifte is. Op 11 januari 2005 is op de geboorteakte bijgeschreven dat [verzoeker] op 29 januari 2003 is erkend door [A].
3.2.Ten tijde van zijn geboorte verkreeg [verzoeker], als zoon van een Nederlandse moeder, de Nederlandse nationaliteit. Op 25 november 1975, de dag van inwerkingtreding van de TOS, verbleef [verzoeker] met zijn moeder in Suriname. De moeder van [verzoeker] verkreeg op 25 november 1975 op grond van het bepaalde in artikel 3 van de TOS de Surinaamse nationaliteit en verloor op diezelfde datum op grond van het bepaalde in artikel 2 lid 1 van de TOS de Nederlandse nationaliteit. [verzoeker] volgde op grond van artikel 6 lid 1 van de TOS de nationaliteit van zijn moeder. Dit had voor hem tot gevolg dat hij, evenals zijn moeder, de Nederlandse nationaliteit verloor.
3.3.[verzoeker] heeft, anders dan hijzelf aanvoert, niet op grond van artikel 6 lid 4 van de TOS de gelegenheid gehad binnen vijf jaar na het bereiken van zijn meerderjarigheid te opteren voor de Nederlandse nationaliteit. [verzoeker] zou immers op grond van artikel 3 van de TOS, indien hij op 25 november 1975 meerderjarig zou zijn geweest, eveneens de Surinaamse nationaliteit hebben verkregen en de Nederlandse nationaliteit hebben verloren. Artikel 6 lid 4 van de TOS berust niet op de gedachte dat een persoon die meerderjarig is geworden enkel daardoor gelegenheid moet worden geboden alsnog te opteren voor een nationaliteit die afwijkt van die van de vader of moeder. Het artikel beoogt slechts een correctiemogelijkheid te bieden voor gevallen waarin de werking van de leden 1 en 2 ertoe leidt dat een minderjarige een andere nationaliteit verkrijgt dan hij/zij zou hebben verkregen indien hij/zij reeds meerderjarig zou zijn geweest op het tijdstip van inwerkingtreding van de TOS (HR 26-06-1987, NJ 1988,135).
3.4.De rechtbank kan voorts buiten beschouwing laten of de op [geboortedatum] 1976 geboren [andere naam van verzoeker] dezelfde persoon is als [verzoeker]. Mocht dit zo zijn dan is sprake van een geboorte ná inwerkingtreding van de TOS, zodat op hem de bepalingen van de TOS niet van toepassing zijn. [andere naam van verzoeker] zou dan bij geboorte de nationaliteit van zijn moeder (de Surinaamse) hebben verkregen, en ook niet de mogelijkheid hebben gehad om op grond van artikel 6 lid 4 van de TOS voor de Nederlandse nationaliteit te opteren.
3.5.Gelet op het vorenstaande komt de rechtbank tot het oordeel dat [verzoeker] niet met rechtsgevolg op grond van artikel 6 lid 4 van de TOS kon opteren voor de Nederlandse nationaliteit. [verzoeker] is vanaf 25 november 1975 niet meer in het bezit van de Nederlandse nationaliteit. Het verzoek dient derhalve te worden afgewezen.
4. De beslissing
De rechtbank wijst het verzoek af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. E. Weiss, P.A. Koppen en F.J. Verbeek, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 10 februari 2011, in tegenwoordigheid van de griffier.