ECLI:NL:RBSGR:2011:BP4554

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
10 februari 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
331437 - HA RK 09-79
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • M.Th. Nijhuis
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vaststelling van het Nederlanderschap na vernietiging van erkenningen

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank 's-Gravenhage op 10 februari 2011, hebben verzoekers, bestaande uit vijf personen, een verzoekschrift ingediend om vast te stellen dat zij de Nederlandse nationaliteit bezitten. Dit verzoek volgde op de vernietiging van hun erkenningen door de rechtbank Amsterdam in 2008. De verzoekers, die allen meerderjarig waren ten tijde van de vernietiging, stelden dat zij hun Nederlanderschap hadden verkregen door erkenning door een Nederlander in hun minderjarigheid. De rechtbank heeft vastgesteld dat de erkenningen, hoewel vernietigd, geen invloed hebben op het Nederlanderschap van de verzoekers, omdat zij op het moment van vernietiging al meerderjarig waren. De IND (Immigratie- en Naturalisatiedienst) heeft bevestigd dat de verzoekers de Nederlandse nationaliteit bezitten, en de rechtbank heeft dit oordeel overgenomen. De rechtbank heeft ook bepaald dat de kosten van het geding door partijen zelf gedragen dienen te worden. De beslissing is genomen in het kader van de Rijkswet op het Nederlanderschap, waarbij de rechtbank concludeert dat de verzoekers met ingang van hun erkenning de Nederlandse nationaliteit bezitten, en dat de minderjarige dochter van een van de verzoeksters ook het Nederlanderschap heeft verkregen bij haar geboorte.

Uitspraak

beschikking
RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
Sector civiel recht
JKL
zaaknummer / rekestnummer: 331437 / HA RK 09-79
Beschikking van 10 februari 2011
in de zaak van:
1. [verzoekster sub 1],
2. [verzoeker sub 2],
3. [verzoekster sub 3],
4. [verzoekster sub 4], mede namens haar minderjarige dochter
5. [verzoekster sub 5],
allen wonende te [woonplaats],
verzoekers,
advocaat mr. M.J.M. Peeters te Amsterdam,
tegen:
DE STAAT DER NEDERLANDEN,
(Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,
Immigratie- en Naturalisatiedienst),
zetelende te Den Haag,
belanghebbende,
vertegenwoordigd door: mr. L.C.M. Hakkaart.
Verzoekers worden hierna afzonderlijk ook aangeduid met "[verzoekster sub 1]", "[verzoeker sub 2]", "[verzoekster sub 3]", "[verzoekster sub 4]" en "[verzoekster sub 5]" " en belanghebbende met "de IND".
1. Het procesverloop
1.1.Verzoekers hebben op 23 februari 2009 een verzoekschrift ingediend waarin zij de rechtbank verzoeken vast te stellen dat zij de Nederlandse nationaliteit bezitten, met veroordeling van de IND in de kosten van dit geding. Aanvullingen op het verzoekschrift zijn ontvangen bij brieven van 19 februari 2009, 30 maart 2009, 14 mei 2009, 29 mei 2009, 15 juni 2009 en 27 september 2010.
1.2.De IND heeft bij brief van 9 augustus 2010 geconcludeerd dat verzoekers in het bezit zijn van de Nederlandse nationaliteit. Bij brief van 3 januari 2011 heeft de IND zich voor wat betreft de door verzoekers verzochte kostenveroordeling gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
1.3.De officier van justitie heeft bij brief van 16 augustus 2010 medegedeeld zich aan te sluiten bij het advies van de IND.
2. Het verzoek
2.1.Verzoekers sub 1 t/m 4 voeren ter onderbouwing van hun verzoek aan dat zij de Nederlandse nationaliteit bezitten aangezien hun moeder op 20 februari 1999 bij Koninklijk Besluit het Nederlanderschap heeft verkregen en zij op grond van optie recht hadden op de Nederlandse nationaliteit.
3. Het advies van de IND
3.1.De IND stelt dat verzoekers sub 1 t/m 4 niet door medenaturalisatie met hun moeder de Nederlandse nationaliteit hebben verkregen, aangezien aan hen ten tijde van de naturalisatie geen verblijf voor onbepaalde duur in Nederland was toegestaan. Wel hebben zij door erkenning tijdens hun minderjarigheid door een Nederlandse man, de Nederlandse nationaliteit verkregen. De erkenningen zijn weliswaar bij uitspraak van de rechtbank Amsterdam vernietigd, maar deze vernietigingen hebben geen gevolg voor de nationaliteit van verzoekers sub 1 t/m 4, aangezien zij ten tijde van die vernietigingen allen reeds meerderjarig waren. [verzoekster sub 5] verkreeg bij haar geboorte de Nederlandse nationaliteit aangezien haar moeder tijdens haar geboorte in het bezit was van de Nederlandse nationaliteit.
4. De beoordeling
4.1.De rechtbank gaat uit van de volgende vaststaande feiten.
[verzoekster sub 1] is geboren op [geboortedatum] 1989, [verzoeker sub 2] op [geboortedatum] 1986, [verzoekster sub 3] op [geboortedatum] 1984 en [verzoekster sub 4] op [geboortedatum] 1982, allen te [geboorteplaats]. Tijdens hun minderjarigheid zijn zij erkend door [A], van Nederlandse nationaliteit. Op grond van het bepaalde in artikel 4 lid 1 van de Rijkswet op het Nederlanderschap (1985), verkregen zij allen de Nederlandse nationaliteit. Bij uitspraak van 27 augustus 2008 heeft de rechtbank Amsterdam de erkenningen vernietigd.
4.2.De moeder van verzoekers sub 1 t/m 4, [naam moeder], verkreeg bij Koninklijk Besluit van 20 februari 1999 de Nederlandse nationaliteit. Het Nederlanderschap is daarbij onthouden aan de minderjarige kinderen aan wie geen verblijf voor onbepaalde duur in Nederland, onderscheidenlijk de Nederlandse Antillen en Aruba is toegestaan. Aangezien aan verzoekers sub 1 t/m 4 geen verblijf voor onbepaalde duur in Nederland was toegestaan hebben zij niet door medenaturalisatie met hun moeder op 20 februari 1999 de Nederlandse nationaliteit verkregen.
4.3.De vernietiging van de erkenningen heeft tot gevolg dat de familierechtelijke betrekkingen tussen verzoekers sub 1 t/m 4 en [A] zijn vervallen. Ingevolge artikel 14 lid 2 RWN gaat het Nederlanderschap voor een minderjarige verloren door het vervallen van de familierechtelijke betrekking waaraan het Nederlanderschap wordt ontleend. Verzoekers sub 1 t/m 4 waren echter ten tijde van de vernietiging van de erkenningen allen reeds meerderjarig, zodat zij het Nederlanderschap niet hebben verloren. Gevolg hiervan is dat ook de minderjarige [verzoekster sub 5] in het bezit is van de Nederlandse nationaliteit, aangezien haar moeder ([verzoekster sub 4]) ten tijde van haar geboorte op [geboortedatum] 2003 in het bezit was van de Nederlandse nationaliteit.
4.4.Het vorenstaande leidt tot de conclusie dat verzoekers sub 1 t/m 4 met ingang van hun erkenning de Nederlandse nationaliteit bezitten en [verzoekster sub 5] vanaf haar geboorte.
4.5.Nu het verzoek overeenkomstig de in het advies van de IND genoemde argumenten zal worden toegewezen en niet op grond van de door verzoekers in het verzoekschrift genoemde gronden, zal de rechtbank bepalen dat partijen elk de eigen kosten van dit geding dienen te dragen.
5. De beslissing
De rechtbank:
- stelt vast dat in het bezit zijn van de Nederlandse nationaliteit:
* [verzoekster sub 1],
geboren op [geboortedatum] 1989 te [geboorteplaats],
vanaf 3 juni 1999,
* [verzoeker sub 2],
geboren op [geboortedatum] 1986 te [geboorteplaats],
vanaf 26 augustus 1999,
* [verzoekster sub 3],
geboren op [geboortedatum] 1984 te [geboorteplaats],
vanaf 26 augustus 1999,
* [verzoekster sub 4],
geboren op [geboortedatum] 1982 te [geboorteplaats],
vanaf 26 augustus 1999,
* [verzoekster sub 5],
geboren op [geboortedatum] 2003 te [geboorteplaats],
vanaf [geboortedatum] 2003.
- bepaalt dat partijen elk de eigen kosten van dit geding zullen dragen.
Deze beschikking is gegeven door mr. M.Th. Nijhuis en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 10 februari 2011, in tegenwoordigheid van de griffier.