ECLI:NL:RBSGR:2011:BP4465

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
9 februari 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
367914 - HA ZA 10-2007
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid bij aanrijding op gelijkwaardige kruising tussen auto en bromfiets

In deze civiele zaak, uitgesproken door de Rechtbank 's-Gravenhage op 9 februari 2011, betreft het een aanrijding die plaatsvond op 15 maart 2009 op de kruising van de [a-straat] en de [b-straat] in [plaats A]. De eiseres, een bestuurster van een auto, vorderde schadevergoeding van de gedaagde, een verzekeringsmaatschappij, naar aanleiding van de aanrijding met een bromfiets bestuurd door [A]. De rechtbank moest zich buigen over de vraag of de [b-straat] als onverhard of verharde weg moest worden gekwalificeerd en of er sprake was van een uitrit. De rechtbank concludeerde dat de [b-straat] ten tijde van het ongeval als verharde weg moest worden beschouwd, ondanks de renovatiewerkzaamheden die gaande waren. De rechtbank oordeelde dat de gedaagde, als verzekeraar van [A], aansprakelijk was voor de schade van de eiseres, omdat [A] geen voorrang had verleend aan de eiseres die van rechts kwam. De rechtbank wees de vordering van de eiseres toe, inclusief de buitengerechtelijke incassokosten, en veroordeelde de gedaagde in de proceskosten. De uitspraak benadrukt het belang van de verkeersregels en de omstandigheden van de weg bij het vaststellen van aansprakelijkheid in verkeerszaken.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
Sector civiel recht
zaaknummer / rolnummer: 367914 / HA ZA 10-2007
Vonnis van 9 februari 2011 (bij vervroeging)
in de zaak van
[eiseres],
wonende te [woonplaats],
eiseres,
advocaat mr. P.J.L.J. Duijsens te Den Haag,
tegen
de naamloze vennootschap
N.V. VERZEKERING-MAATSCHAPPIJ NEERLANDIA VAN 1880,
gevestigd te Den Haag,
gedaagde,
advocaat mr. G.J. de Lange te Voorburg.
Partijen zullen hierna [eiseres] en Neerlandia genoemd worden.
1.De procedure
1.1.Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding, met producties;
- de conclusie van antwoord, met producties;
- het tussenvonnis van 4 augustus 2010, waarbij een comparitie van partijen is bevolen;
- de (ambtshalve) beschikkingen van 23 september 2010 en 20 oktober 2010 ter bepaling van een comparitiedatum;
- het proces-verbaal van comparitie van 13 januari 2011 en de daarin genoemde gedingstukken.
1.2.Ten slotte is een datum voor vonnis bepaald.
2.De feiten
2.1.Op 15 maart 2009 heeft op de kruising van de [a-straat] en de [b-straat] in [plaats A] een aanrijding plaatsgevonden tussen een personenauto, met het kenteken [nummer], bestuurd door [eiseres], en een bromfiets, met het kenteken [nummer], bestuurd door [A] (hierna: het ongeval). [eiseres] reed op de [b-straat] en [A] reed op de [a-straat]. [eiseres] kwam voor [A] van rechts. Partijen zijn op de kruising met elkaar in botsing gekomen. Beide straten liggen in een 30 km zone.
2.2.Ten tijde van het ongeval vond een renovatie plaats van de wijk waarin de [a-straat] en de [b-straat] zijn gelegen. In verband daarmee was ten tijde van het ongeval de oorspronkelijke bestrating verwijderd. Op dat tijdstip bestond het wegdek van de [a-straat] uit stelconplaten.
2.3.Met betrekking tot de toestand van het wegdek van de [b-straat] ten tijde van het ongeval vermeldt een proces-verbaal van bevindingen van de politie van 8 juli 2008 onder meer het volgende:
"(...)
Rijdend over de [a-straat] is dus niet te zien uit welke bestrating de [b-straat] bestaat.
Sedert augustus 2006 zijn de straten in het renovatiegebied volgens de afdeling bestrating van de gemeente Teylingen halfbestraat. Dat wil zeggen dat de klinkerverharding is weggenomen en de straat met vermalen steen "verhard" is. De [b-straat] is in deze staat, halfbestraat, vanaf oktober 2008 opengesteld voor openbaar verkeer.
(...)".
In een brief van de gemeente Teylingen van 24 juli 2009 aan de rechtsbijstandverzekeraar van [eiseres] wordt het wegdek als weg met "halfverharding" omschreven.
2.4.[A] was ten tijde van het ongeval voor wettelijke aansprakelijkheid verzekerd bij Neerlandia.
3.Het geschil
3.1.[eiseres] vordert dat de rechtbank bij vonnis, voor zoveel mogelijk uitvoerbaar te verklaren bij voorraad, Neerlandia zal veroordelen om aan [eiseres] de schade te vergoeden op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag dat Neerlandia in gebreke is gebleven en Neerlandia zal veroordelen tot betaling van de buitengerechtelijke incassokosten van € 768,- exclusief BTW, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag van de dagvaarding tot aan de dag der algehele voldoening, met veroordeling van Neerlandia in de proceskosten.
3.2.Ter onderbouwing van haar vordering stelt [eiseres] dat Neerlandia als WA-verzekeraar van [A] de door haar geleden schade dient te vergoeden. [eiseres] was voorrangsgerechtigd nu zij voor [A] van rechts kwam. Nu hij haar geen voorrang heeft verleend, is hij aansprakelijk voor het ontstaan van het ongeval, aldus [eiseres].
3.3.Neerlandia voert verweer. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4.De beoordeling
Aansprakelijkheid
4.1.Neerlandia betoogt dat niet [A] maar [eiseres] voorrang had moeten verlenen. Neerlandia voert daartoe in de eerste plaats aan dat de [b-straat] waarover [eiseres] reed, ten tijde van het ongeval onverhard was. Volgens Neerlandia was de [b-straat] op dat moment een bouwterrein daar de bestrating was verwijderd en het straatoppervlakte uit zand bestond. In de tweede plaats voert Neerlandia aan dat de [b-straat] op het moment van het ongeval als uitrit diende te worden gekwalificeerd. Tijdens de renovatie had de [b-straat] een beperkte bestemming omdat de straat een bouwterrein was, aldus Neerlandia.
Onverharde weg?
4.2.De rechtbank stelt voorop dat een verharde weg in de zin van artikel 15 lid 2a Reglement Verkeersregels en Verkeerstekens 1990 (hierna: RVV) een weg is waarvan het wegdek is verhard in overeenstemming met de normale eisen van het wegverkeer. Het wegdek hoeft daarvoor niet te bestaan uit bijvoorbeeld beton, bitumen, asfalt of klinkersteen. Het gaat om de algemene indruk die het bewerkte wegdek maakt op de gebruiker. Daarbij is tevens de regelmaat en duurzaamheid van het onderhoud van belang en de gelijkvormigheid van het wegdek. Dit beoordelingskader in aanmerking genomen, komt de rechtbank tot de conclusie dat de [b-straat] ten tijde van het onderhavige ongeval als verharde weg heeft te gelden. Daartoe overweegt de rechtbank als volgt.
Zoals volgt uit de onder 2.3 aangehaalde producties en voorts zichtbaar is op de door Neerlandia overgelegde foto's (productie 1 bij de conclusie van antwoord, die de situatie ten tijde van het ongeval weergeven) was de [b-straat] toen reeds voorzien van een verharde onderlaag ten behoeve van de nog aan te brengen klinkerbestrating. Anders dan Neerlandia heeft aangevoerd bestond het wegdek van de [b-straat] dus niet uit zand. Zonder nadere toelichting van de zijde van Neerlandia, die ontbreekt, valt niet in te zien dat dit halfverharde wegdek niet berekend was op een snelheid van maximaal 30 km/u, de snelheidslimiet in een 30 km zone. Reeds daarom is de kwalificatie van de [b-straat] als onverhard onjuist.
Ook overigens waren er ten tijde van het ongeval geen omstandigheden op grond waarvan [A] redelijkerwijs mocht aannemen dat de [b-straat] een onverharde weg was. Daartoe overweegt de rechtbank nog het volgende.
De [a-straat], waarop [A] reed, was voorzien van een tijdelijk wegdek, bestaande uit stelconplaten. Gezien vanuit zijn rijrichting ten tijde van het ongeval is op bovengenoemde foto's van de [b-straat] zichtbaar dat daar pakketten klinkers gedeponeerd zijn. Uit deze situatie viel naar het oordeel van de rechtbank slechts af te leiden dat men doende was het wegdek te vervangen, zowel van de [a-straat] als van [b-straat], maar niet dat door deze (tijdelijke) vervangingswerkzaamheden de [b-straat] als onverharde weg zou moeten gelden. Voor die veronderstelling is te minder reden nu de stelconplaten op de [a-straat], gezien vanuit de rijrichting van [A], ook zijwaarts in de richting van de [b-straat] zijn gelegd en aansluiten aan het halfverharde wegdek van de [b-straat] waarbij de stoep langs de [a-straat] wordt onderbroken. Voor [A] had dat een voldoende aanwijzing moeten zijn voor het feit dat de [b-straat] een weg van gelijke orde was.
Uitrit?
4.3.De vraag of sprake is van een uitrit dient eveneens beantwoord te worden aan de hand van kenmerken die voor iedere verkeersdeelnemer uiterlijk waarneembaar zijn. De uitmonding van een straat moet reeds door zijn constructie voor iedere verkeersdeelnemer, van welke kant hij/zij ook nadert, herkenbaar zijn als uitrit.
De enkele door Neerlandia aangehaalde omstandigheid dat de weg een beperkte bestemming had omdat het een bouwterrein was, is, wat daar ook van zij, niet doorslaggevend. De rechtbank constateert (op basis van de foto's zoals overgelegd als productie 1 bij conclusie van antwoord) dat er geen uiterlijke kenmerken zijn die de [b-straat] op het moment van het ongeval karakteriseren als uitrit. Bezien vanuit de [a-straat], lopen de stelconplaten door tot het halfverharde wegdek van de [b-straat]. Zoals hiervoor reeds is overwogen is er geen sprake van een verhoogd wegdek of een trottoir dat doorloopt ter hoogte van de kruising met de [a-straat]. De uiterlijke kenmerken wijzen op een kruising van gelijkwaardige wegen. Dat betekent dat artikel 54 RVV niet van toepassing is en [A] voorrang diende te verlenen aan [eiseres].
Eigen schuld [eiseres]?
4.4.De rechtbank passeert de enkele opmerking van Neerlandia dat [eiseres] eveneens onrechtmatig heeft gehandeld omdat zij bij het linksaf slaan de bocht zou hebben afgesneden. Neerlandia verwijst ter onderbouwing naar de correspondentie met de WAM-verzekeraar (van [A]). In deze correspondentie komt dit onderwerp echter niet ter sprake. Dat betekent dat [A] aansprakelijk is en voor de volledige door [eiseres] geleden schade.
Schade
4.5.Dat door [eiseres] schade is geleden, is gezien de verklaring die zij ter comparitie heeft afgelegd voldoende aannemelijk. Aangezien thans niet kan worden vastgesteld wat de omvang van de schade is, behoudens de buitengerechtelijke incassokosten, is de vordering om deze op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet toewijsbaar.
Buitengerechtelijke incassokosten
4.6.Ten aanzien van de door de [eiseres] gevorderde buitengerechtelijke incassokosten heeft zij geen nadere specificaties overgelegd waaruit blijkt welke werkzaamheden zijn verricht en of deze werkzaamheden allen voor vergoeding in aanmerking komen op grond van artikel 6:96 lid 2 onder c BW. Nu [eiseres] de door haar gestelde werkelijke kosten onvoldoende feitelijk heeft geadstrueerd, en anderzijds wel aannemelijk is dat zij kosten heeft gemaakt, zal de rechtbank het bedrag aan buitengerechtelijke kosten bij wijze van schatting vaststellen op twee punten van het liquidatietarief, derhalve op het (gevorderde) bedrag van € 768,-. Nu [eiseres] niet heeft gesteld of, en zo ja wanneer de buitengerechtelijke incassokosten zijn betaald, concludeert de rechtbank tot afwijzing van de gevorderde wettelijke rente over deze kosten.
Proceskosten
4.7.Neerlandia zal als de in het ongelijk gestelde partij in de kosten worden veroordeeld.
5.De beslissing
De rechtbank
5.1.veroordeelt Neerlandia tot vergoeding van de door [eiseres] geleden en nog te lijden schade als gevolg van het ongeval van 15 maart 2009, nader op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet en te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de datum dat Neerlandia in gebreke is gebleven,
5.2.veroordeelt Neerlandia om aan [eiseres] € 768,- aan buitengerechtelijke incassokosten te betalen,
5.3.veroordeelt Neerlandia in de proceskosten aan de zijde van [eiseres] tot op heden begroot op € 1.356,- aan salaris advocaat en € 336,89 aan verschotten,
5.4.verklaart de veroordeling onder 5.2 en 5.3 uitvoerbaar bij voorraad,
5.5.wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. G.H.I.J. Hage en bij vervroeging in het openbaar uitgesproken op 9 februari 2011 in tegenwoordigheid van de griffier.