ECLI:NL:RBSGR:2011:BP3568

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
1 februari 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
10/2756
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag op basis van artikel 1(F) Vluchtelingenverdrag en proportionaliteit van verblijfsvergunning

In deze zaak heeft de Rechtbank 's-Gravenhage op 1 februari 2011 uitspraak gedaan in een asielprocedure waarbij de eiser, vertegenwoordigd door zijn advocaat mr. W.A. Venema, een aanvraag tot verlening van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd had ingediend. De aanvraag werd afgewezen door de Staatssecretaris van Justitie, thans de Minister voor Immigratie en Asiel, vertegenwoordigd door mr. F.S. Schoot. De rechtbank heeft de zaak behandeld op 23 november 2010, waarbij zowel eiser als verweerder aanwezig waren.

De rechtbank oordeelde dat het standpunt van verweerder, dat het blijvend onthouden van een verblijfsvergunning aan eiser niet disproportioneel is, niet kan worden beoordeeld in het kader van de huidige procedure. Eiser moet een afzonderlijke aanvraag indienen voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd onder de beperking 'conform beschikking Minister'. De rechtbank heeft vastgesteld dat artikel 1(F) van het Vluchtelingenverdrag van toepassing is op eiser, wat betekent dat hij niet in aanmerking komt voor asiel. De rechtbank heeft de eerdere uitspraak van 29 april 2005 bevestigd, waarin was geoordeeld dat eiser betrokken was bij misdrijven die onder artikel 1(F) vallen.

De rechtbank concludeert dat er geen nieuwe feiten of omstandigheden zijn die de tegenwerping van artikel 1(F) kunnen weerleggen. Eiser heeft geen recht op een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd, en zijn beroep is ongegrond verklaard. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De beslissing van de rechtbank is dat het beroep ongegrond is verklaard, en de rechtbank heeft de zaak afgesloten zonder verdere verplichtingen voor de partijen.

Uitspraak

RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
Nevenzittingsplaats Dordrecht
Sector Bestuursrecht
Vreemdelingenkamer
procedurenummer: AWB 10/2756, V-nummer: [nummer],
uitspraak van de meervoudige kamer
in het geding tussen
[naam eiser], eiser,
gemachtigde: mr. W.A. Venema, advocaat te Rijsbergen,
en
de Staatssecretaris van Justitie, thans de Minister voor Immigratie en Asiel, verweerder,
gemachtigde: mr. F.S. Schoot, ambtenaar bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst.
1. Ontstaan en loop van het geding
Bij besluit van 28 december 2009 heeft verweerder afwijzend beslist op de aanvraag van eiser tot verlening van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd.
Tegen dit besluit heeft eiser bij faxbericht van 21 januari 2010 beroep ingesteld.
De zaak is op 23 november 2010 behandeld ter zitting van een meervoudige kamer.
Eiser is ter zitting verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde.
Verweerder is verschenen bij gemachtigde.
2. Overwegingen
2.1. het wettelijk kader
2.1.1. Ingevolge artikel 14, eerste lid, aanhef en onder e, van de Vreemdelingenwet 2000 (hierna: Vw 2000) is Onze Minister bevoegd ambtshalve een verblijfsvergunning (regulier) voor bepaalde tijd te verlenen.
Ingevolge artikel 28, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw 2000 is Onze Minister bevoegd de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning (asiel) voor bepaalde tijd in te willigen, af te wijzen dan wel niet in behandeling te nemen.
Ingevolge artikel 29, eerste lid, van de Vw 2000, voor zover hier van belang en zoals luidend ten tijde van het bestreden besluit, kan een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 worden verleend aan de vreemdeling:
a. die verdragsvluchteling is;
b. die aannemelijk heeft gemaakt dat hij gegronde redenen heeft om aan te nemen dat hij bij uitzetting een reëel risico loopt om te worden onderworpen aan folteringen, aan onmenselijke of vernederende behandelingen of bestraffingen.
2.1.2. Ingevolge artikel 3.6, eerste lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (hierna: Vb 2000), zoals luidend ten tijde van het bestreden besluit, kan de verblijfsvergunning voor bepaalde tijd, bedoeld in artikel 14 van de Vw 2000, slechts ambtshalve worden verleend onder een beperking verband houdend met:
a. verblijf als vreemdeling die buiten zijn schuld niet uit Nederland kan vertrekken;
b. verblijf als alleenstaande minderjarige vreemdeling.
Ingevolge het tweede lid van dit artikel kunnen bij ministeriële regeling andere beperkingen dan genoemd in het eerste lid worden aangewezen waaronder de verblijfsvergunning ambtshalve kan worden verleend.
Ingevolge artikel 3.105d van het Vb 2000, zoals luidend ten tijde van het bestreden besluit, wordt onder folteringen, onmenselijke of vernederende behandelingen of bestraffingen als bedoeld in artikel 29, eerste lid, onder b, van de Vw 2000 mede verstaan:
a. doodstraf of executie;
b. ernstige en individuele bedreiging van het leven of de persoon van een burger als gevolg van willekeurig geweld in het kader van een internationaal of binnenlands gewapend conflict.
Ingevolge artikel 3.107, tweede lid, van het Vb 2000 wordt, indien artikel 1F van het Vluchtelingenverdrag aan het verlenen van een verblijfsvergunning aan de vreemdeling op grond van artikel 29, eerste lid, onder a, van de Vw 2000 in de weg staat, aan die vreemdeling evenmin een verblijfsvergunning verleend op één van de andere gronden bedoeld in artikel 29 van de Vw 2000.
2.1.3. Ingevolge artikel 3.17a van het Voorschrift Vreemdelingen 2000 (hierna: VV 2000), zoals luidend ten tijde van het bestreden besluit, worden als beperking, bedoeld in artikel 3.6, tweede lid, van het Vb 2000, aangewezen de beperkingen verband houdende met:
a. verblijf als meerderjarige ex-bama;
b. afwikkeling nalatenschap oude Vreemdelingenwet;
c. voortgezet verblijf na verblijf op grond van de Regeling afwikkeling nalatenschap oude Vreemdelingenwet.
2.1.4. Ingevolge artikel 1(F) van het Verdrag betreffende de status van Vluchtelingen van Genève van 28 juli 1951, zoals gewijzigd bij het Protocol van New York van 31 januari 1967 (hierna: Vluchtelingenverdrag), zijn de bepalingen van dit verdrag niet van toepassing op een persoon ten aanzien van wie er ernstige redenen zijn om te veronderstellen dat:
(a) hij een misdrijf tegen de vrede, een oorlogsmisdrijf of een misdrijf tegen de menselijkheid heeft begaan, zoals omschreven in de internationale overeenkomsten welke zijn opgesteld om bepalingen met betrekking tot deze misdrijven in het leven te roepen;
(b) hij een ernstig, niet-politiek misdrijf heeft begaan buiten het land van toevlucht, voordat hij tot dit land als vluchteling is toegelaten;
(c) hij zich schuldig heeft gemaakt aan handelingen welke in strijd zijn met de doelstellingen en beginselen van de Verenigde Naties.
2.1.5. Ingevolge artikel 3 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (hierna: EVRM) mag niemand worden onderworpen aan folteringen of aan onmenselijke of vernederende behandelingen of bestraffingen.
Ingevolge artikel 8, eerste lid, van het EVRM heeft een ieder recht op respect voor zijn privéleven, zijn familie- en gezinsleven, zijn woning en zijn correspondentie.
Ingevolge het tweede lid van dit artikel is geen inmenging van enig openbaar gezag toegestaan in de uitoefening van dit recht, dan voor zover bij de wet is voorzien en in een democratische samenleving noodzakelijk is in het belang van de nationale veiligheid, de openbare veiligheid of het economisch welzijn van het land, het voorkomen van wanordelijkheden en strafbare feiten, de bescherming van de gezondheid of de goede zeden of voor de bescherming van de rechten en vrijheden van anderen.
2.2. het bestreden besluit en het verweer
2.2.1. Bij het bestreden besluit heeft verweerder de aanvraag van eiser tot verlening van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd afgewezen. In het bestreden besluit en het daarin ingelaste voornemen van 12 november 2009 heeft verweerder, samengevat, het volgende overwogen.
Met de uitspraak van 29 april 2005 van de rechtbank, nevenzittingsplaats 's-Hertogenbosch, is in rechte komen vast te staan dat artikel 1(F) van het Vluchtelingenverdrag van toepassing is op eiser. De documenten die eiser ter ondersteuning van zijn herhaalde aanvraag heeft overgelegd en de door hem afgelegde verklaringen kunnen niet worden aangemerkt als nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden.
Eiser heeft aannemelijk gemaakt dat hij bij uitzetting naar het land van herkomst een reëel risico loopt te worden onderworpen aan een behandeling in strijd met artikel 3 van het EVRM. Er is echter geen aanleiding om het blijvend onthouden van een verblijfsvergunning disproportioneel te achten.
2.2.2. Ter zitting heeft de gemachtigde van verweerder naar voren gebracht dat verweerder, als een vreemdeling zich meer dan tien jaar in de positie bevindt dat hij niet wordt toegelaten maar gelet op het bepaalde in artikel 3 van het EVRM evenmin kan worden uitgezet, beoordeelt of het blijvend onthouden van een verblijfsvergunning disproportioneel is. Als verweerder van mening is dat deze vraag bevestigend moet worden beantwoord, wordt de vreemdeling uitgenodigd een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd onder de beperking 'conform beschikking Minister' in te dienen. Het standpunt van verweerder over de proportionaliteit van het blijvend onthouden van een verblijfsvergunning aan eiser maakt deel uit van de besluitvorming en kan volgens verweerder door de rechtbank worden betrokken bij de beoordeling van het beroep.
2.3. de gronden van beroep
Eiser heeft, samengevat, het volgende aangevoerd.
Ten onrechte handhaaft verweerder de tegenwerping van artikel 1(F) van het Vluchtelingenverdrag. Het schrijven van 30 november 2004 van de Koerdistan Zahmatkeshan Partij is een nieuw gebleken feit of veranderde omstandigheid. Hetzelfde geldt voor de verklaringen die eiser in de onderhavige procedure heeft afgelegd.
Het standpunt van verweerder dat het blijvend onthouden van een verblijfsvergunning aan eiser niet disproportioneel is, berust niet op een deugdelijke motivering. Hetzelfde geldt voor het standpunt van verweerder dat het onthouden van een verblijfsvergunning niet in strijd is met artikel 8 van het EVRM. De rechtbank behoort het beroepschrift door te zenden aan verweerder ter behandeling als bezwaarschrift voor zover het beroepschrift betrekking heeft op de weigering van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd.
2.4. het oordeel van de rechtbank
2.4.1. Op 27 mei 1998 heeft eiser een aanvraag om toelating als vluchteling en een aanvraag om een verblijfsvergunning ingediend. Bij besluit van 20 november 1998 heeft verweerder deze aanvragen afgewezen. Bij besluit van 4 juli 2003 heeft de Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie het bezwaar van eiser tegen het besluit van 20 november 1998 ongegrond verklaard. In het besluit van 4 juli 2003 is artikel 1(F) van het Vluchtelingenverdrag tegengeworpen aan eiser. Bij uitspraak van 29 april 2005 heeft deze rechtbank, nevenzittingsplaats 's-Hertogenbosch, het beroep van eiser tegen het besluit van 4 juli 2003 ongegrond verklaard. In deze uitspraak heeft de rechtbank geoordeeld dat artikel 1(F) van het Vluchtelingenverdrag op goede gronden aan eiser is tegengeworpen.
Op 21 februari 2008 heeft eiser een aanvraag tot verlening van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend, die bij het bestreden besluit is afgewezen.
2.4.2. Met de onder 2.4.1. genoemde uitspraak van 29 april 2005 is behoudens nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden in rechte komen vast te staan dat artikel 1(F) van het Vluchtelingenverdrag van toepassing is op eiser.
Naar het oordeel van de rechtbank werpen de door eiser overgelegde stukken geen ander licht op de tegenwerping van artikel 1(F) van het Vluchtelingenverdrag. In geen van deze stukken wordt inhoudelijk ingegaan op de reden van de tegenwerping van artikel 1(F) van het Vluchtelingenverdrag aan eiser, namelijk dat hij als medewerker van de Koerdische veiligheidsdienst het plegen van misdrijven heeft gefaciliteerd door verdachten te verhoren en de naar aanleiding daarvan opgestelde rapporten over te dragen aan de afdeling waar de verdachten werden mishandeld en gemarteld. Daarnaast heeft eiser een keer twee mannen naar een speciale kamer gebracht waar die personen stokslagen kregen.
De verklaringen van eiser over zijn werkzaamheden en zijn betoog dat de advocaat in de vorige asielprocedure steken heeft laten vallen, bevatten evenmin nieuwe feiten of veranderde omstandigheden voor zover het de tegenwerping van artikel 1(F) van het Vluchtelingenverdrag betreft.
De rechtbank komt tot de conclusie dat eiser met betrekking tot de tegenwerping van artikel 1(F) van het Vluchtelingenverdrag geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden heeft aangedragen. Deze tegenwerping blijft dan ook overeind, wat gelet op het bepaalde in artikel 3.107, tweede lid, van het Vb 2000 in de weg staat aan het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd op enige in artikel 29, eerste lid, van de Vw 2000 genoemde grond.
2.4.3. Verweerder voert het beleid dat aan een vreemdeling die gedurende tenminste tien jaar in Nederland verblijft en niet wordt toegelaten, maar evenmin kan worden uitgezet omdat dat in strijd zou zijn met artikel 3 van het EVRM, een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd onder de beperking 'conform beschikking Minister' wordt verleend als het blijvend onthouden van een verblijfsvergunning disproportioneel is. De rechtbank stelt voorop dat eiser geen verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd heeft aangevraagd. Uit artikel 3.6 van het Vb 2000, gelezen in samenhang met artikel 3.17a van het VV 2000, volgt dat een verblijfsgunning regulier voor bepaalde tijd onder de beperking 'conform beschikking Minister' niet ambtshalve kan worden verleend. Gelet hierop kan het in het bestreden besluit neergelegde standpunt dat het blijvend onthouden van een verblijfsvergunning aan eiser niet disproportioneel is niet worden beschouwd als afwijzing van een aanvraag van eiser of als ambtshalve weigering van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd. Dat verweerder geen aanleiding ziet eiser uit te nodigen een aanvraag tot verlening van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd onder de beperking 'conform beschikking Minister' in te dienen, laat onverlet dat eiser die aanvraag kan - en gezien de onmogelijkheid van ambtshalve verlening ook moet - indienen als hij een dergelijke vergunning wenst. Tegen de beslissing op die aanvraag staan de gebruikelijke rechtsmiddelen open. De rechtbank ziet geen grond voor het oordeel dat het indienen van een afzonderlijke aanvraag voor eiser onredelijk bezwarend is. Andere vreemdelingen die in aanmerking willen komen voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd onder de beperking 'conform beschikking Minister', moeten daartoe eveneens een afzonderlijke aanvraag indienen. Onder deze omstandigheden moet de beroepsgrond over het blijvend onthouden van een verblijfsvergunning buiten beschouwing worden gelaten en bestaat evenmin aanleiding om het beroepschrift van eiser in zoverre door te zenden aan verweerder ter behandeling als bezwaarschrift.
2.4.4. Het beroep van eiser op artikel 8 van het EVRM kan gelet op de toepasselijkheid van artikel 3.107, tweede lid, van het Vb 2000 niet leiden tot verlening van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. Voor een verdergaande toetsing aan artikel 8 van het EVRM is in de asielprocedure geen plaats. Reeds hierom kan het beroep van eiser op artikel 8 van het EVRM niet leiden tot vernietiging van het bestreden besluit, zodat de rechtbank niet toekomt aan een inhoudelijke beoordeling van de argumenten die eiser in dit verband heeft aangevoerd.
2.4.5. Het beroep is ongegrond.
De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling als bedoeld in artikel 8:75, eerste lid, van de Awb.
2.4.6. Gezien het vorenstaande beslist de rechtbank als volgt.
3. Beslissing
De rechtbank 's-Gravenhage:
- verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gegeven door mr. B. van Velzen, voorzitter, en mrs. P. Putters en J.J. Klomp, leden, en door de voorzitter en drs. S.R. Jonkergouw, griffier, ondertekend.