Nevenzittingsplaats Haarlem
zaaknummer: AWB 10 / 44195 (beroep)
AWB 10 / 37395 (voorlopige voorziening)
uitspraak van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken van 24 januari 2011
[naam eiser],
geboren op [geboortedatum], van Tanzaniaanse nationaliteit,
eiser/verzoeker,
hierna te noemen eiser,
gemachtigde: mr. R.F. Meijer, advocaat te Haarlem,
de minister voor Immigratie en Asiel, voorheen de minister van Justitie,
verweerder,
gemachtigde: mr. P.P. Zweedijk, werkzaam bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst te
’s-Gravenhage.
1.1 Verweerder heeft de aan eiser verleende verblijfsvergunning regulier voor onbepaalde tijd bij besluit van 21 april 2010 ingetrokken. Eiser heeft tegen het besluit op 17 augustus 2010 bij verweerder bezwaar gemaakt en hij heeft de rechtbank op 27 oktober 2010 gevraagd een voorlopige voorziening te treffen. Bij besluit van 8 december 2010 heeft verweerder het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard.
1.2 Op 23 december 2010 heeft eiser tegen laatstgenoemd besluit beroep ingesteld, waarna het voormelde verzoek om voorlopige voorziening gelijk is gesteld met een verzoek dat is gedaan hangende het beroep bij de rechtbank. Eiser verzoekt verweerder te verbieden hem uit te zetten voordat de rechtbank op het beroep heeft beslist.
1.3 De openbare behandeling van het geschil heeft plaatsgevonden op 7 januari 2011. Eiser en verweerder zijn vertegenwoordigd door hun gemachtigden.
2.1 Verweerder heeft het bezwaar van 17 augustus 2010 niet-ontvankelijk verklaard, omdat het bezwaar niet binnen de gestelde wettelijke termijn van vier weken is ingediend.
2.2 Naast argumenten die zien op de reden van intrekking van zijn verblijfsvergunning, heeft eiser aangevoerd dat verweerder ervan op de hoogte was dat eiser slechts een postadres had en zich zonder één enkele inhoudelijke overweging te wijten aan (de instandhouding) van de beschikking in primo van 21 april 2010 schuldig maakt aan excessief formalisme.
2.3 Beoordeeld dient te worden of verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat het door eiser op 17 augustus 2010 gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk is.
2.4 Ingevolge artikel 69, eerste lid van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) bedraagt de termijn voor het indienen van een bezwaarschrift vier weken.
Ingevolge artikel 6:8, eerste lid, Algemene wet bestuursrecht (Awb) vangt de termijn aan met ingang van de dag na die waarop het besluit op de voorgeschreven wijze bekend is gemaakt.
In artikel 3:40 Awb is bepaald dat een besluit niet in werking treedt voordat het is bekendgemaakt.
In artikel 3:41, eerste lid Awb, is bepaald dat de bekendmaking van besluiten die tot een of meer belanghebbenden zijn gericht, geschiedt door toezending of uitreiking aan hen, onder wie begrepen de aanvrager. Ingevolge het tweede lid van dit artikel geschiedt de bekendmaking, indien zij niet kan geschieden op de wijze als voorzien in het eerste lid, op een andere geschikte wijze.
In artikel 6:11 Awb is bepaald dat ten aanzien van een na afloop van de termijn ingediend bezwaarschrift niet-ontvankelijkverklaring op grond daarvan achterwege blijft indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest.
2.5 In de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc) heeft verweerder algemene regels gesteld met betrekking tot de kennisgeving van beschikkingen in reguliere zaken. In B1/9.7.7.1 Vc is onder meer het volgende neergelegd.
De hoofdregel is dat een beschikking in reguliere zaken aan de belanghebbende wordt toegezonden; zulks in overeenstemming met het gestelde in artikel 3:41 Awb.
1. Bij de toezending worden de volgende situaties onderscheiden:
a. (…)
b. er is geen raadsman of gemachtigde bekend. In deze gevallen geldt verzending van de schriftelijke, gemotiveerde beschikking naar het adres - zoals blijkt uit de GBA op het moment van verzending - van de vreemdeling als bekendmaking van de beschikking. (….).
2.6 Bij de beoordeling van de onder rechtsoverweging 2.3 vermelde vraag gaat de rechtbank uit van de volgende, op grond van de stukken van de zaak en de zitting, vaststaande feiten. Omdat er op dat moment geen adres van eiser bekend was uit de Gemeentelijke Basisadministratie (GBA), heeft verweerder op 21 april 2010 de beslissing in primo naar het adres verzonden dat eiser bij zijn aanvraag van 5 januari 2010 tot vervanging van zijn vreemdelingendocument aan verweerder heeft op[adres ][adres] Per 26 april 2010 stond eiser weer ingeschreven in het GBA en wel op het adres van het Leger des Heils te Dordrecht aan de [adres]. De voormelde, naar de [adres ] verzonden, beslissing in primo is op 18 mei 2010 door verweerder retour ontvangen met een poststempel van TNT.
Op 16 juli 2010 is eiser op grond van artikel 59 Vw in bewaring gesteld. Eiser is op die dag verhoord door een hulpofficier van justitie en die heeft eiser tijdens dat verhoor gezegd dat zijn verblijfsvergunning was ingetrokken. Eiser heeft daarop verklaard dat hij dat niet wist. Op 13 augustus 2010 heeft verweerder de beslissing in primo van 21 april 2010 op diens verzoek aan de gemachtigde van eiser toegezonden.
2.7 Uit de rechtspraak blijkt dat bestuursorganen die toegang tot de gegevens van het GBA hebben geacht worden van een adreswijziging op de hoogte te zijn en daarvan gebruik te maken (zie bijvoorbeeld het arrest. van de Hoge Raad van 23 november 2007, BNB 2008/30). Desgevraagd heeft de gemachtigde van verweerder bevestigd dat verweerder toegang heeft tot gegevens van het GBA. Nu de beslissing in primo op 18 mei 2010 retour is gekomen bij verweerder, terwijl de bezwaartermijn van vier weken op dat moment nog niet was verstreken, en verweerder op dat moment wist, althans gelet op de inschrijving in het GBA per 26 april 2010 had behoren te weten, dat het adres waarnaar de beslissing in primo was verzonden niet meer het juiste adres was, had verweerder die beslissing opnieuw aan eiser dienen te verzenden. Nu verweerder dit heeft nagelaten, is de rechtbank van oordeel dat niet-ontvankelijkverklaring van het bezwaarschrift achterwege had dienen te blijven omdat verweerder niet de vereiste zorgvuldigheid heeft betracht en daardoor ook redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat eiser binnen redelijke tijd nadat hij door de hulpofficier van justitie over de intrekking van zijn verblijfsvergunning is ingelicht, via zijn gemachtigde actie heeft ondernomen om de daaraan ten grondslag liggende beslissing in primo van verweerder te verkrijgen en vervolgens binnen enkele dagen na ontvangst van die beslissing daartegen bezwaar heeft gemaakt.
2.8 De rechtbank zal het beroep gegrond verklaren. Het bestreden besluit is in strijd met artikel 3:2 en artikel 6:11 Awb.
2.9 De rechtbank zal het bestreden besluit vernietigen en verweerder opdragen een nieuw besluit te nemen.
2.10 De rechtbank zal met toepassing van artikel 8:75, eerste lid, Awb verweerder veroordelen in de kosten die eiser heeft gemaakt. De kosten zijn op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht € 874,- (1 punt voor het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, wegingsfactor 1).
2.11 Met toepassing van artikel 8:74, eerste lid, Awb gelast de rechtbank dat verweerder het betaalde griffierecht moet vergoeden.
Verzoek om een voorlopige voorziening
2.12 Indien tegen een besluit beroep bij de rechtbank is ingesteld, kan de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is in de hoofdzaak, ingevolge artikel 8:81, eerste lid, Awb op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
2.13 Nu in de hoofdzaak wordt beslist, is aan het verzoek het belang komen te ontvallen, zodat dit reeds daarom niet voor toewijzing in aanmerking komt. De voorzieningenrechter zal het verzoek om een voorlopige voorziening afwijzen.
3.1 verklaart het beroep gegrond;
3.2 vernietigt het bestreden besluit;
3.3 draagt verweerder op binnen een termijn van zes weken na verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op het bezwaarschrift met in achtneming van deze uitspraak;
3.4 veroordeelt verweerder in de proceskosten en draagt verweerder op € 874,- te betalen aan eiser;
3.5 draagt verweerder op € 150,- te betalen aan eiser als vergoeding voor het betaalde griffierecht.
De voorzieningenrechter:
3.6 wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af;
3.7 veroordeelt verweerder in de proceskosten en draagt verweerder op € 437,- aan verzoeker in verband met het verzoek;
3.8 draagt verweerder op € 150,- te betalen als vergoeding voor het betaalde griffierecht voor het verzoek om voorlopige voorziening.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L.M. Kos, rechter, in tegenwoordigheid van mr. W.J. de Baat, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 24 januari 2011.
Rechtsmiddel
Partijen kunnen tegen deze uitspraak, voor zover het de hoofdzaak betreft, hoger beroep instellen bij de Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak, Hoger beroep vreemdelingenzaken, Postbus 16113, 2500 BC, ’s-Gravenhage. Het hoger beroep moet ingesteld worden door het indienen van een beroepschrift, dat een of meer grieven bevat, binnen vier weken na verzending van de uitspraak door de griffier. Bij het beroepschrift moet worden gevoegd een afschrift van deze uitspraak.