ECLI:NL:RBSGR:2011:BP3084

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
26 januari 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
379093 - HA ZA 10-3861
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontvankelijkheid en voorwaardelijk vrijwaringsincident in civiele procedure

In deze civiele procedure, behandeld door de Rechtbank 's-Gravenhage, is op 26 januari 2011 een vonnis gewezen in een incident tot niet-ontvankelijkheid en in de hoofdzaak. De eiseres, Achmea Schadeverzekeringen N.V., h.o.d.n. Avéro Achmea, heeft een vordering ingesteld tegen meerdere gedaagden, waaronder [A] Technische Installaties B.V., Brinkman Agro B.V. en ZB Projecten B.V. De vordering betreft een schadevergoeding van € 139.055,15 en buitengerechtelijke incassokosten van € 8.196,03, voortvloeiend uit een schade-incident dat plaatsvond op 7 december 2005 bij Kwekerij [B]. Avéro stelt dat zij op basis van verzekeringsovereenkomsten met Kwekerij [B] is gesubrogeerd in diens rechten en dat de gedaagden hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de geleden schade.

In het incident tot niet-ontvankelijkheid heeft Brinkman Agro aangevoerd dat zij niet de juiste partij is in de overeenkomst met ZB Projecten B.V. De rechtbank heeft vastgesteld dat Brinkman Agro niet de contractspartij is en dat Avéro de verkeerde partij heeft gedagvaard. De rechtbank heeft het verweer van Avéro, dat zij op basis van een toedrachtsonderzoek haar vordering jegens Brinkman Agro wil handhaven, verworpen. De rechtbank concludeert dat de vordering in de hoofdzaak jegens Brinkman Agro moet worden afgewezen, en dat Avéro als in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten wordt veroordeeld.

De rechtbank heeft de vordering in de hoofdzaak jegens Brinkman Agro afgewezen en Avéro veroordeeld in de proceskosten, die zijn begroot op € 452,- aan salaris advocaat en € 3.490,- aan verschotten. De hoofdzaak is verwezen naar de rolzitting van 9 maart 2011 voor het nemen van een conclusie van antwoord aan de zijde van [gedaagde sub 1] en ZB.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
Sector civiel recht
zaaknummer / rolnummer: 379093 / HA ZA 10-3861
Vonnis in incident van 26 januari 2011
in de zaak van
de naamloze vennootschap
ACHMEA SCHADEVERZEKERINGEN N.V., h.o.d.n.
AVÉRO ACHMEA,
gevestigd te Leeuwarden,
eiseres in de hoofdzaak,
verweerster in het incident,
advocaat mr. L.Ph.J. Baron van Utenhove te Den Haag,
tegen
1.de besloten vennootschap
[A] TECHNISCHE INSTALLATIES B.V.,
gevestigd te Kwintsheul,
gedaagde in de hoofdzaak,
advocaat mr. C. Fledderus te Den Haag,
2.de besloten vennootschap
BRINKMAN AGRO B.V.,
gevestigd te 's-Gravenzande,
gedaagde in de hoofdzaak,
eiseres in het incident,
advocaat mr. R.G.B. Everts te 's-Gravenzande,
3.de besloten vennootschap
ZB PROJECTEN B.V.,
gevestigd te Zoetermeer,
gedaagde in de hoofdzaak,
advocaat mr. J.P.G. Bouwman te Naaldwijk.
Partijen zullen hierna Avéro en [gedaagden] c.s. (meervoud) genoemd worden en gedaagden ook afzonderlijk [gedagde sub 1], Brinkman Agro en ZB.
1.De procedure
1.1.Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 26 oktober 2010, met producties;
- de akte houdende conclusie niet ontvankelijkheid tevens houdende voorwaardelijke incidentele conclusie tot vrijwaring van 15 december 2010 aan de zijde van Brinkman Agro, met producties;
- het B8-formulier van 20 december 2010 aan de zijde van Brinkman Agro houdende inzending stukken met de ontbrekende pagina 2 van productie 2 bij de voornoemde akte van 15 december 2010;
- de antwoordakte, tevens houdende antwoord in het vrijwaringsincident van 29 december 2010 aan de zijde van Avéro.
1.2.Ten slotte is een datum voor vonnis bepaald in het incident.
2.Vordering en grondslag in de hoofdzaak
2.1.Avéro vordert - verkort weergegeven - dat de rechtbank [gedaagden] c.s. hoofdelijk zal veroordelen tot betaling aan haar van € 139.055,15 aan schadevergoeding en € 8.196,03 aan buitengerechtelijke incassokosten, alles vermeerderd met wettelijke handelsrente en kosten.
2.2.Ter onderbouwing van haar vordering stelt Avéro - kort gezegd - dat zij verscheidene verzekeringsovereenkomsten heeft gesloten met Kwekerij [B] (hierna: Kwekerij [B]). Op 7 december 2005 heeft bij Kwekerij [B] een schade-incident plaatsgevonden op basis waarvan Kwekerij [B] in totaal € 139.055,15 aan schade heeft geleden. Avéro heeft deze schade aan Kwekerij [B] uitbetaald en is dientengevolge gesubrogeerd in de rechten van laatstgenoemde, aldus Avéro.
Tussen Kwekerij [B] en ZB is volgens Avéro een koop-/ aannemingsovereenkomst gesloten. ZB zou op grond van de overeenkomst aan Kwekerij [B] een warmte-installatie verkopen en leveren. Voor de uitvoering van de overeenkomst heeft ZB gebruik gemaakt van (onder)aannemers, waaronder [gedaagde sub 1] en Brinkman Agro. Na installatie is omstreeks 7 december 2005 water uit de nieuwe warmtetank overgelopen, waarna de warmtetank op 12 december 2005 is geïmplodeerd. ZB, [gedaagde sub 1] en Brinkman Agro zijn volgens Avéro hoofdelijk aansprakelijk. ZB op grond van wanprestatie en [gedaagde sub 1] en Brinkman Agro omdat zij jegens Kwekerij [B] (zorgvuldigheids)normen hebben overschreden, aldus nog steeds Avéro.
3.De beoordeling in het incident tot niet-ontvankelijkheid en in de hoofdzaak
3.1.Brinkman Agro vordert dat de rechtbank Avéro in haar vordering jegens Brinkman Agro niet-ontvankelijk zal verklaren, omdat niet Brinkman Agro partij is bij de overeenkomst met ZB maar Brinkman Tuinbouw Techniek B.V., aldus Brinkman Agro.
3.2.De rechtbank is - met Avéro - in beginsel van oordeel dat de vraag of Avéro al dan niet ontvankelijk is in haar vorderingen jegens Brinkman Agro een materieel geschilpunt betreft, dat in de hoofdzaak dient te worden beoordeeld en niet bij wege van incident. De rechtbank zal om proceseconomische redenen echter nu al op dit verweer beslissen, daar het (voorwaardelijke) vrijwaringsincident van Brinkman Agro niet aan de orde hoeft te komen indien Avéro niet-ontvankelijk is.
3.3.Uit de door Brinkman Agro overgelegde concernstructuur van Brinkman 's-Gravenzande Holding B.V. (productie 1 bij de akte van 15 december 2010) volgt dat Brinkman Tuinbouw Techniek een dochteronderneming is van Brinkman 's-Gravenzande Holding evenals Koninklijke Brinkman 's-Gravenzande B.V. waaronder Brinkman Agro valt. Voorts volgt uit de koop-/aannemingsovereenkomst met betrekking tot onderhavig project (overgelegd als productie 2 bij de akte van 15 december 2010) dat niet Brinkman Agro maar Brinkman Tuinbouw Techniek de overeenkomst met ZB heeft gesloten. De rechtbank oordeelt dan ook dat Avéro niet de juiste contractspartij heeft gedagvaard.
Zij passeert daarbij het verweer van Avéro dat Avéro op basis van het toedrachtsonderzoek van [C] van 21 mei 2007 (overgelegd als productie 7 bij dagvaarding) aanleiding ziet haar vordering jegens Brinkman Agro te handhaven, omdat daarin is opgenomen dat (onder andere) Brinkman Agro de werkzaamheden zou uitvoeren. De rechtbank constateert dat in het toedrachtsonderzoek de tenaamstelling niet eenduidig is geweest. De heren [D] (voormalig uitvoerder van [gedaagden]) en [E] (directeur van Presscon B.V.) hebben verklaard dat - onder andere - "Brinkman Agro" werkzaamheden heeft uitgevoerd. De heren [F] (uitvoerder van Brinkman) en [G] (hoofd-consultancy van Brinkman) hebben in het kader van hetzelfde toedrachtsonderzoek echter verklaard dat zij al 27 respectievelijk 20 jaar werkzaam zijn bij "Brinkman Techniek". Avéro heeft ten verwere verder niets aangevoerd waaruit zou kunnen volgen dat Brinkman Agro de contractspartij van ZB is geweest.
3.4.Gezien het bovenstaande ligt de vordering in de hoofdzaak jegens Brinkman Agro voor afwijzing gereed.
3.5.Avéro zal als de in het ongelijk gestelde partij in de kosten in de hoofdzaak worden veroordeeld.
4.De beoordeling in het voorwaardelijke vrijwaringsincident
4.1.Brinkman Agro vordert - onder de voorwaarde dat Avéro in haar vordering in de hoofdzaak kan worden ontvangen - dat haar wordt toegestaan Z.B. Projecten B.V. in vrijwaring op te roepen.
4.2.Met verwijzing naar r.o. 3.3 en 3.4 constateert de rechtbank dat de voorwaarde niet in vervulling gaat, zodat zij aan de beoordeling van het vrijwaringsincident niet toekomt.
5.De beslissing
De rechtbank
in de hoofdzaak
5.1.wijst de vordering jegens Brinkman Agro af,
5.2.veroordeelt Avéro in de proceskosten, aan de zijde van Brinkman Agro tot op heden begroot op € 452,- aan salaris advocaat en € 3.490,- aan verschotten,
5.3.verwijst de hoofdzaak naar de rolzitting van woensdag 9 maart 2011 voor het nemen van een conclusie van antwoord aan de zijde van [gedaagde sub 1] en ZB.
Dit vonnis is gewezen door mr. H. Wien en in het openbaar uitgesproken op 26 januari 2011 in tegenwoordigheid van de griffier.