ECLI:NL:RBSGR:2011:BP2537
Rechtbank 's-Gravenhage
- Hoger beroep
- H.G. Lubberdink
- B. van Wagtendonk
- M.A.A. Mondt Schouten
- J. Schaaf
- Rechtspraak.nl
Intrekking van verblijfsvergunning regulier en terugwerkende kracht bij verbreking van relatie
In deze zaak gaat het om de intrekking van de verblijfsvergunning van een vreemdeling door de staatssecretaris van Justitie. De staatssecretaris heeft de verblijfsvergunning met terugwerkende kracht ingetrokken per 16 februari 2006, omdat de vreemdeling op dat moment niet voldeed aan de voorwaarden waaronder de vergunning was verleend. De rechtbank had eerder geoordeeld dat de staatssecretaris niet voldoende had aangetoond dat de relatie tussen de vreemdeling en zijn echtgenote op die datum definitief was verbroken. De minister voor Immigratie en Asiel heeft hiertegen hoger beroep ingesteld.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak beoordeeld en geconcludeerd dat de staatssecretaris zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat de relatie op 16 februari 2006 feitelijk was verbroken. De vreemdeling had vanaf die datum niet meer op hetzelfde adres gestaan ingeschreven als zijn echtgenote, wat volgens de gemeentelijke basisadministratie (GBA) leidde tot de conclusie dat de voorwaarden voor de verblijfsvergunning niet meer werden nageleefd. De staatssecretaris heeft de aanvraag van de vreemdeling om wijziging van de beperking van de verblijfsvergunning afgewezen, omdat de vreemdeling niet voldeed aan de eis van drie jaar verblijf in Nederland.
De Afdeling heeft het hoger beroep gegrond verklaard, de uitspraak van de rechtbank vernietigd en de beroepen van de vreemdeling tegen de besluiten van de staatssecretaris ongegrond verklaard. De uitspraak benadrukt het belang van objectieve gegevens uit de GBA bij de beoordeling van de status van de relatie en de voorwaarden voor het behoud van de verblijfsvergunning.