ECLI:NL:RBSGR:2011:BP2447

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
19 januari 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
Awb 10/44932 en 10/44930
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag van een Sierraleoonse vreemdeling met betwiste huwelijksakte

In deze zaak heeft de rechtbank 's-Gravenhage op 19 januari 2011 uitspraak gedaan in een asielprocedure van een Sierraleoonse vreemdeling, die een aanvraag om verlening van een verblijfsvergunning asiel had ingediend. De vreemdeling, aangeduid als verzoeker, stelde dat hij in Sierra Leone problemen had ondervonden van de familie van zijn echtgenote, die hem dwong tot deelname aan een geheim genootschap. De verweerder, de Minister voor Immigratie en Asiel, betwistte echter de authenticiteit van het huwelijk van verzoeker met zijn echtgenote, en verwees naar een proces-verbaal van de Koninklijke Marechaussee (KMar) waarin werd geconcludeerd dat de overgelegde huwelijksakte waarschijnlijk niet door de bevoegde autoriteiten was opgemaakt.

De rechtbank oordeelde dat de verweerder niet had onderkend dat de conclusie van de KMar ook impliceert dat het mogelijk is dat de huwelijksakte wél authentiek is. De rechtbank stelde vast dat de verweerder het asielrelaas van verzoeker niet inhoudelijk had getoetst, maar zich had beperkt tot de enkele verwijzing naar het proces-verbaal van de KMar. Dit leidde tot een motiveringsgebrek in het besluit van de verweerder. De rechtbank verklaarde het beroep van verzoeker gegrond en vernietigde het bestreden besluit, waarbij de verweerder werd opgedragen opnieuw te beslissen op de aanvraag van verzoeker, met inachtneming van de overwegingen in deze uitspraak.

De rechtbank wees het verzoek om voorlopige voorziening af, omdat de beslissing in de hoofdzaak voldoende was om de situatie van verzoeker te waarborgen. Tevens werd de verweerder veroordeeld in de proceskosten van de procedure, vastgesteld op € 874,-.

Uitspraak

RECHTBANK ‘S-GRAVENHAGE
Nevenzittingsplaats Groningen
Sector Bestuursrecht
Vreemdelingenkamer
Voorzieningenrechter
Zaaknummers: Awb 10/44932 (voorlopige voorziening)
Awb 10/44930 (beroep)
Uitspraak in de geschillen tussen:
X
van Sierraleoonse nationaliteit,
V-nummer: (...)
verzoeker,
gemachtigde: mr. A.M. Westerhuis, advocaat te Drachten,
en
DE MINISTER VOOR IMMIGRATIE EN ASIEL
(Immigratie- en Naturalisatiedienst),
te ’s-Gravenhage,
verweerder,
vertegenwoordigd door S. Raterink, ambtenaar ten departemente.
1. Ontstaan en loop van de geschillen
1.1. Op 22 december 2010 heeft verzoeker een aanvraag om verlening van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) ingediend. Verweerder heeft bij besluit van
30 december 2010, uitgereikt op 31 december 2010, afwijzend op de aanvraag beslist.
1.2. Op 31 december 2010 heeft verzoeker hiertegen beroep ingesteld.
1.3. Bij verzoekschrift van eveneens 31 december 2010 heeft verzoeker de voorzieningenrechter verzocht de voorlopige voorziening te treffen dat uitzetting achterwege wordt gelaten tot op het beroep is beslist. Op 7 januari 2011 zijn de gronden van het beroep en het verzoek ingediend. Verzoeker heeft op 13 januari 2011 nadere informatie verschaft, onder toezending van nadere stukken.
1.4. Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken aan de rechtbank toegezonden, onder gelijktijdige verzending daarvan aan verzoeker.
1.5. Het verzoek is behandeld ter openbare zitting van 14 januari 2011. Verzoeker is aldaar in persoon verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen. De voorzieningenrechter heeft het onderzoek ter zitting gesloten.
2. Rechtsoverwegingen
2.1. Ingevolge artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, indien tegen een besluit bij de rechtbank beroep is ingesteld dan wel, voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de rechtbank, bezwaar is gemaakt of administratief beroep is ingesteld, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
De voorzieningenrechter kan, indien hij van oordeel is dat na de zitting bedoeld in artikel 8:83, eerste lid, Awb, nader onderzoek redelijkerwijs niet bij kan dragen aan de beoordeling van de zaak, op grond van artikel 8:86, eerste lid, Awb, onmiddellijk uitspraak doen in de hoofdzaak. Partijen zijn bij de uitnodiging voor de zitting op deze bevoegdheid gewezen.
Asielrelaas, feiten en standpunten van partijen
2.2. Verzoeker heeft – samengevat – het volgende asielrelaas aan zijn aanvraag ten grondslag gelegd. Verzoeker behoort tot de Temne bevolkingsgroep, is moslim en afkomstig uit Freetown. Op 5 juni 2010 zijn, op een tijdstip waarop zijn echtgenote al naar de markt was vertrokken om daar spullen te verkopen, familieleden van zijn echtgenote naar zijn huis gekomen, die naar zijn echtgenote vroegen. Die familieleden wilden dat zijn echtgenote meedeed aan het geheime Bundu genootschap. Verzoeker wilde dat niet. Het kwam toen tot een handgemeen, waarbij verzoeker bewusteloos is geraakt. Toen verzoeker weer bijkwam, lag hij in het ziekenhuis. Daar hoorde hij van een vriend dat zijn echtgenote en pleegkinderen door haar familie waren meegenomen. Later hoorde hij van die vriend dat de familieleden van zijn echtgenote bij de politie aangifte tegen hem hadden gedaan en dat die familieleden zijn spullen op de markt hadden verkocht dan wel kapot gemaakt. Omdat die vriend vreesde voor het leven van verzoeker, heeft hij verzoeker vervolgens meegenomen. Verzoeker heeft Sierra Leone op 20 november 2010 verlaten.
2.3. Bij zijn asielaanvraag heeft verzoeker een document overgelegd met opschrift “Certificate of Muslim Marriage”. In het dossier bevindt zich een proces-verbaal van bevindingen van 27 december 2010 (hierna: het proces-verbaal), opgemaakt door de KMar, District Noord-Oost, Brigade Oostgrens-Noord/Aanmeldcentrum Ter Apel. In het proces-verbaal is met betrekking tot het aan deze huwelijksakte verrichte onderzoek het volgende vermeld:
“Bij onderzoek aan het voornoemde document, voorzien van het nummer 00319, zagen wij, verbalisanten, dat:
- deze was afgegeven te Freetown op (...) 2004;
- deze op naam was gesteld van:
(...) en (...);
- de basisgegevens vervaardigd waren middels een druktechniek;
- de variabele gegevens handmatig middels pen aangebracht waren;
- deze was voorzien van – 3 – ongedetailleerde inktstempelafdrukken;
- er onregelmatigheden in de opmaak en afgifte voorkwamen.
Naar aanleiding van vorenstaande kon dezerzijds worden vastgesteld dat het document waarschijnlijk niet is opgemaakt en afgegeven door de bevoegde autoriteiten.
Bovengenoemde conclusie is mede tot stand gekomen na overleg met een medewerker van Bureau Documenten van de IND te Zwolle.”
2.4. Verweerder heeft de aanvraag afgewezen op grond van artikel 31, eerste lid, Vw 2000, in samenhang met artikel 31, tweede lid, aanhef en onder f, Vw 2000. Verweerder heeft daartoe in het bestreden besluit – waarvan het voornemen deel uitmaakt – onder meer het volgende overwogen. Verzoeker heeft onvoldoende meegewerkt aan de vaststelling van de reisroute, nu hij zijn reisverhaal niet heeft onderbouwd met het tijdens de reis van Sierra Leone naar Nederland gebruikte grensoverschrijdingsdocument of met voldoende andere reisbewijzen, noch met enig ander al dan niet indicatief bewijs. Verzoeker heeft verklaard dat hij samen met een reisagent naar Nederland is gereisd en dat hij, bij de controle op de luchthaven in Nederland, naast de reisagent stond die de reisdocumenten ter controle aanbood. Verzoeker had op dat moment de bescherming van de Nederlandse autoriteiten kunnen inroepen, onder gelijktijdige overlegging van de reisdocumenten door zijn reisagent. Het is en blijft de verantwoordelijkheid van verzoeker dat hij ervoor zorgt dat bij de controle de gebruikte reisdocumenten worden overgelegd. De omstandigheid dat, naar gesteld, de reisagent op dat moment naast verzoeker stond en zei dat verzoeker een zakenpartner was, doet daar niet aan af. Evenmin doet daaraan af dat, naar gesteld, verzoeker niet wist dat hij asiel kon vragen en dat er diplomatieke paspoorten zijn gebruikt. Voorts is niet aannemelijk dat verzoeker geen enkel indicatief bewijs van de reis kan overleggen en ook niet in staat is gedetailleerde, coherente en verifieerbare verklaringen over de reisroute te geven. Nu verzoeker ter staving van zijn aanvraag geen reis- of identiteitsdocumenten kan overleggen die noodzakelijk zijn voor de beoordeling van zijn aanvraag en hij niet aannemelijk heeft gemaakt dat het ontbreken van deze documenten niet aan hem is toe te rekenen, is de oprechtheid van zijn asielrelaas op voorhand aangetast en wordt afbreuk gedaan aan de geloofwaardigheid van dat relaas. Van dat relaas dient derhalve een positieve overtuigingskracht uit te gaan.
Vervolgens heeft verweerder overwogen dat verzoeker wordt gevolgd in zijn verklaringen over zijn etniciteit, religie en nationaliteit. Verweerder volgt verzoeker echter niet in zijn verklaring dat hij is gehuwd en vanwege zijn echtgenote problemen heeft ondervonden die aanleiding waren om zijn land van herkomst te verlaten. Te dien aanzien heeft verweerder als volgt overwogen. Verzoeker heeft ter ondersteuning van zijn asielaanvraag een huwelijksakte overgelegd. Uit het proces-verbaal van de KMar blijkt dat de huwelijksakte waarschijnlijk niet is opgemaakt en afgegeven door de bevoegde autoriteiten. Verzoeker heeft gesteld dat de huwelijksakte is opgemaakt door een imam en dat een imam niet een vertegenwoordiger is van de autoriteiten en dat daarom de conclusie van de KMar geen doel treft. Verweerder volgt die stelling van verzoeker niet, waartoe verweerder opmerkt dat het proces-verbaal van de KMar is opgemaakt op ambtseed en kan worden aangemerkt als een deskundigenrapport. Gezien de onderzoeksresultaten van de KMar is niet geloofwaardig dat verzoeker is gehuwd met de persoon die op de huwelijksakte staat. Nu het huwelijk van verzoeker ongeloofwaardig is bevonden, hecht verweerder geen geloof aan de door verzoeker gestelde problemen die de aanleiding waren voor zijn vertrek uit Sierra Leone. Immers, die problemen zouden te maken hebben met familieleden van zijn echtgenote. Verzoeker heeft gesteld dat sprake is van een geloofwaardig asielrelaas nu de problemen rond het Bundu genootschap en andere geheime genootschappen bekend zijn. Verweerder volgt die stelling van verzoeker niet. Immers, verzoeker heeft verklaard dat hij vanwege zijn echtgenote problemen heeft ondervonden, doch verweerder hecht aan (het bestaan van) dat huwelijk geen geloof. Verzoeker komt niet in aanmerking voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd op grond van artikel 29 Vw 2000.
2.5. Verzoeker stelt zich in de gronden van het verzoekschrift op het standpunt dat verweerder hem ten onrechte artikel 31, tweede lid, aanhef en onder f, Vw 2000 heeft tegengeworpen. Verzoeker was op doorreis in Nederland als zakenpartner van zijn begeleider en had niet de intentie in Nederland asiel aan te vragen. Verzoeker heeft ook in zijn gehoor verklaard niet te weten van de mogelijkheid om asiel aan te vragen.
Verzoeker begrijpt niet wat verweerder precies wil aangegeven met de stelling dat hij “de bescherming van de Nederlandse autoriteiten kon inroepen onder gelijktijdige overlegging van de reisdocumenten door zijn reisagent”. Zoals verzoeker eerder heeft verklaard, was de reisagent, met wie hij zou doorreizen naar België, plotseling met de noorderzon vertrokken; hoe had de reisagent dan de documenten moeten overleggen? Ter ondersteuning van zijn standpunt dat hem niet kan worden tegengeworpen dat hij geen documenten heeft kunnen overleggen verwijst verzoeker naar een uitspraak van 9 september 2010 van deze rechtbank, nevenzittingsplaats Utrecht (Awb 10/29539). Als gevolg van de onterechte tegenwerping van artikel 31, tweede lid, aanhef en onder f, Vw 2000 heeft verweerder een onjuist toetsingskader toegepast. Reeds daarom kan het bestreden besluit geen stand houden.
Verzoeker betwist niet dat het proces-verbaal van de KMar een deskundigenrapport is. Het gaat er echter om dat verzoeker heeft verklaard dat de huwelijksakte is opgemaakt door een imam. Het door verweerder ingenomen standpunt voor wat dit onderdeel betreft kan geen stand houden, reeds omdat de huwelijksakte niet is afgegeven door de autoriteiten.
Er is geen sprake van een zorgvuldige belangenafweging. Het bestreden besluit ontbeert op onderdelen een kenbare motivering.
2.6. Bij faxbericht van 13 januari 2011, 12:42 uur, heeft de gemachtigde van verzoeker aan de rechtbank laten weten dat verzoeker haar op 12 januari 2011 heeft gebeld met de mededeling dat hem is gebleken dat zijn echtgenote eveneens in Nederland verblijft. Verzoekers gemachtigde heeft daarop de gemachtigde van de echtgenote achterhaald en bij die gemachtigde de rapporten van de gehoren van de echtgenote opgevraagd. Bedoelde rapporten zijn, met een aantal andere stukken, aan de rechtbank verzonden als bijlage bij het faxbericht van 13 januari 2011. Namens verzoeker is gesteld dat als de verklaringen van zijn echtgenote, zoals zij deze blijkens de rapporten van haar gehoren heeft afgelegd, worden vergeleken met zijn eigen verklaringen, daaruit volgt dat hun beider verklaringen naadloos op elkaar aansluiten. Op basis daarvan kan in de visie van verzoeker het standpunt van verweerder dat zijn asielrelaas ongeloofwaardig is, geen stand houden.
2.7. Namens verzoeker is ter zitting onder meer het volgende verklaard.
Op woensdag 12 januari 2011 was verzoeker in Roermond. Plotseling zag hij aan de overkant van de straat een vrouw die sprekend op zijn echtgenote leek. Hij riep de naam van zijn echtgenote. Toen bleek dat die vrouw inderdaad zijn echtgenote was. Zij verblijft in het AZC te Venlo. Zij is Nederland ingereisd op 11 juni 2010, waarna zij om asiel heeft verzocht. Inmiddels is zij in het bezit gesteld van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd op de b-grond van artikel 29 Vw 2000. Tijdens het eerste gehoor van 12 augustus 2010 heeft zij verklaard dat zij op (...) 2004 een imam-huwelijk heeft gesloten met verzoeker (...). Zij heeft verder verklaard dat er een document is van de voltrekking van het huwelijk, welk document zij niet zelf in haar bezit heeft, maar dat in het bezit is van haar echtgenoot. Dit komt overeen met hetgeen verzoeker heeft verklaard, en ook met de door verzoeker overgelegde huwelijksakte. Ook overigens komen de verklaringen van verzoeker en zijn echtgenote goeddeels met elkaar overeen. Dit alles onderstreept eens te meer dat verweerders standpunt dat het bestaan van het huwelijk ongeloofwaardig is, niet te handhaven is, aldus verzoeker.
Op vragen van de gemachtigde van verweerder heeft de gemachtigde van verzoeker ter zitting aangegeven dat zij van mening is, primair, dat deze nieuwe feiten en omstandigheden moeten worden aangemerkt als een nadere onderbouwing van een eerder ingenomen standpunt, te weten het standpunt dat met de huwelijksakte is aangetoond dat er sprake is van een huwelijk tussen verzoeker en zijn echtgenote, zodat de rechtbank deze nieuwe feiten en omstandigheden kan betrekken bij de beoordeling van de onderhavige zaak; dan wel, subsidiair, dat deze nieuwe feiten en omstandigheden door de rechtbank bij de beoordeling van de zaak dienen te worden betrokken op de voet van het bepaalde in artikel 83 Vw 2000.
2.8. De gemachtigde van verweerder heeft ter zitting onder meer het volgende naar voren gebracht.
Naar aanleiding van het faxbericht van 13 januari 2011 van de gemachtigde van verzoeker is zijdens verweerder nader onderzoek verricht. Daaruit is onder meer naar voren gekomen dat het juist is dat aan de gestelde echtgenote(...), geboren te (...) op (...) een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd is verleend, met ingang van
12 augustus 2010. Dit is gebeurd bij besluit van 3 september 2010. Verweerder is evenwel niet bereid het bestreden besluit ten name van verzoeker in te trekken. Verweerder blijft zich op het standpunt stellen dat het bestaan van het huwelijk ongeloofwaardig is, gelet op het gestelde in het proces-verbaal van de KMar. Daarnaast deelt verweerder niet de mening van verzoeker dat uit het enkele feit dat de asielrelazen goeddeels overeenkomen, zou volgen dat verzoeker ‘dus’ de echtgenoot van (...) is. In dit verband heeft de gemachtigde van verweerder er onder meer op gewezen dat (...) tijdens haar eerste gehoor heeft verklaard dat zij op(...) 2004 traditioneel is gehuwd met (...) en dat het huwelijk is gesloten in het huis van haar ouders, waarbij haar ouders, de ouders van haar man en de imam aanwezig waren (pag. 1 van het rapport van eerste gehoor). Voorts heeft zij tijdens het eerste gehoor verklaard dat haar vader (...) is overleden op (...) 2003 (pag. 3 van het rapport van eerste gehoor). Als haar vader is overleden op (...) 2003, kon hij niet aanwezig zijn op een op (...) 2004 gesloten huwelijk. In dat verband heeft de gemachtigde van verweerder vervolgens gewezen op de handtekeningen die zijn geplaatst boven de zinsnede “in the presence of us” in het door de KMar onderzochte document met opschrift “Certificate of Muslim Marriage”. Het lijkt er op dat één van die handtekeningen de handtekening is van de vader van (...), waarmee deze aangeeft tijdens de huwelijksvoltrekking aanwezig te zijn geweest als getuige. Uitgaande van de eigen verklaring van (...) dat haar vader op (...) 2003 is overleden, is die handtekening op de huwelijksakte onverklaarbaar en een aanwijzing temeer dat de huwelijksakte niet waarheidsgetrouw is, aldus de gemachtigde van verweerder.
Voorts heeft de gemachtigde van verweerder ter zitting een aantal elementen uit het asielrelaas van verzoeker afgezet tegen een aantal elementen uit het asielrelaas van (...) en geconcludeerd dat met het overleggen van de rapporten van de gehoren van (...) niet alsnog aannemelijk is gemaakt dat sprake is van een huwelijk tussen verzoeker en (...)
Ten slotte heeft de gemachtigde van verweerder ter zitting desgevraagd aangegeven dat hij “gisteren” (dus op 13 januari 2011) telefonisch contact heeft gehad met een medewerker van het Bureau Documenten van de IND te Zwolle (hierna: het Bureau Documenten) en dat hij van die medewerker heeft begrepen dat de betreffende huwelijksakte door de KMar is gescand en dat die scan vervolgens als computerbestand aan het Bureau Documenten is verzonden. Het onderzoek door het Bureau Documenten is verricht aan een kleurenkopie.
In het algemeen geldt dat processen-verbaal van de KMar naar aanleiding van documentenonderzoek aldus moeten worden gelezen dat als er niet in is vermeld dat niet wordt beschikt over referentiemateriaal, ervan kan worden uitgegaan dat er wél wordt beschikt over referentiemateriaal. Ten aanzien van de huwelijksakte kan er dus van worden uitgegaan dat er door het Bureau Documenten wordt beschikt over referentiemateriaal, aldus de gemachtigde van verweerder.
2.9. Vervolgens heeft de gemachtigde van verzoeker ter zitting gereageerd op verweerders ter zitting geformuleerde conclusie dat met het overleggen van de rapporten van de gehoren van (...) niet alsnog aannemelijk is gemaakt dat sprake is van een huwelijk tussen verzoeker e n(...). Daarbij is de gemachtigde van verzoeker inhoudelijk ingegaan op de door verweerder aangehaalde onderscheiden elementen uit beider asielrelazen. Verzoeker is van mening dat verweerder, bij vergelijking van hun asielrelazen, ten onrechte tot vorengenoemde conclusie is gekomen.
Beoordeling van het verzoek
2.10. Ingevolge artikel 31, eerste lid, van de Vw 2000, wordt een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd, als bedoeld in artikel 28 van die wet, afgewezen, indien de vreemdeling niet aannemelijk heeft gemaakt dat zijn aanvraag is gegrond op omstandigheden die, hetzij op zichzelf, hetzij in verband met andere feiten, een rechtsgrond voor verlening vormen. Het is derhalve aan de vreemdeling om de door hem aan zijn aanvraag ten grondslag gelegde feiten en omstandigheden tegenover verweerder aannemelijk te maken. Ingevolge het tweede lid, aanhef en onder f, van dit artikel, wordt bij het onderzoek naar de aanvraag om een verblijfsvergunning asiel mede betrokken dat de vreemdeling ter staving van zijn aanvraag geen reis- of identiteitspapieren dan wel andere bescheiden kan overleggen die noodzakelijk zijn voor de beoordeling van zijn aanvraag, tenzij de vreemdeling aannemelijk kan maken dat het ontbreken van deze bescheiden niet aan hem is toe te rekenen.
2.11. Ingevolge vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (AbRS) (onder meer haar uitspraak van 23 september 2004, JV 2004, 430) kan de door een vreemdeling gestelde afhankelijkheid van de reisagent niet afdoen aan zijn eigen verantwoordelijkheid voor de onderbouwing – waar mogelijk – van het reis- en asielrelaas. Er is geen aanleiding daarover in deze zaak, naar aanleiding van de stelling van verzoeker dat hij, bij de controle op de luchthaven, naast de reisagent stond die de documenten ter controle aanbood en dat gebruik is gemaakt van (een) diplomatiek(e) paspoort(en), anders te oordelen. Verweerder heeft het ontbreken van reisdocumenten dan ook in redelijkheid aan verzoeker mogen toerekenen. Derhalve heeft verweerder in redelijkheid het bepaalde in artikel 31, tweede lid, aanhef en onder f, Vw 2000 kunnen tegenwerpen.
2.12. Voor de goede orde en ter voorkoming van misverstand merkt de voorzieningenrechter nog op dat zij hetgeen de gemachtigde van verzoeker ter zitting heeft verklaard over een diamant die verzoeker bij de controle op de luchthaven in zijn bezit zou hebben gehad, buiten de beoordeling van de onderhavige zaak heeft gelaten. De verklaringen over de diamant zijn eerst ter zitting naar voren gebracht. Op vragen van de voorzieningenrechter dienaangaande heeft de gemachtigde van verzoeker aanvankelijk verklaard dat verzoeker haar zelf over die diamant heeft verteld, terwijl zij daarna heeft verklaard dat het ook zo kan zijn dat een andere cliënt haar over een diamant heeft verteld, en dat zij de zaak van verzoeker met de zaak van die andere cliënt heeft verward.
2.13. Verweerder heeft zich in het bestreden besluit en het daarin ingelaste voornemen op het standpunt gesteld dat nu uit het proces-verbaal van de KMar blijkt dat de huwelijksakte waarschijnlijk niet is opgemaakt en afgegeven door de bevoegde autoriteiten, het niet geloofwaardig is dat verzoeker en de persoon wier naam in deze akte staat (...) zijn gehuwd. Verweerder heeft met deze overweging volstaan en het asielrelaas van verzoeker niet inhoudelijk getoetst onder de overweging dat verzoeker heeft gesteld in Sierra Leone problemen te hebben ondervonden vanwege zijn echtgenote, terwijl verweerder aan (het bestaan van) het huwelijk geen geloof hecht.
Met de enkele verwijzing van verweerder, ter onderbouwing van zijn standpunt dat hij aan (het bestaan van) het huwelijk geen geloof hecht, naar de conclusie in het proces-verbaal dat de huwelijksakte “waarschijnlijk niet is opgemaakt en afgegeven door de bevoegde autoriteiten”, heeft verweerder niet onderkend dat deze conclusie impliceert dat het (dus) ook mogelijk is dat de huwelijksakte wél is opgemaakt en afgegeven door de bevoegde autoriteiten. De conclusie in het proces-verbaal is dan ook niet aan te merken als een omstandigheid waarvan de gevolgen zonder meer voor risico van verzoeker komen. Daarbij is van belang dat het hier een eerste asielaanvraag betreft, en niet een herhaalde asielaanvraag. De rechtbank verwijst in dit verband naar vaste rechtspraak van de AbRS (onder meer haar uitspraak van 9 september 2008, zaaknr. 200805797/1, www.raadvanstate.nl). Bij dit alles komt dat door verzoeker ook niet is gesteld dat de huwelijksakte is opgemaakt en afgegeven door “de bevoegde autoriteiten”; verzoeker stelt dat sprake is van een traditioneel imam-huwelijk.
Nu verweerder heeft nagelaten het asielrelaas van verzoeker inhoudelijk te toetsen en heeft volstaan met de enkele verwijzing naar het proces-verbaal van de KMar, is het bestreden besluit – dat behelst dat het asielrelaas van verzoeker ongeloofwaardig is – derhalve onvoldoende draagkrachtig gemotiveerd.
2.14. Overigens merkt de voorzieningenrechter nog op dat zij hetgeen de gemachtigde van verweerder ter zitting heeft meegedeeld over de inhoud van zijn op 13 januari 2011 gevoerde telefoongesprek met een medewerker van het Bureau Documenten over de huwelijksakte, ter kennisgeving heeft aangenomen.
Wat ook zij van de inhoud van dat gesprek – waarvan geen (telefoon)notitie voorhanden is –, in elk geval is in het proces-verbaal van de KMar niet inzichtelijk gemaakt op basis van welke informatie is geconcludeerd dat de huwelijksakte “waarschijnlijk” niet is opgemaakt en afgegeven door de bevoegde autoriteiten. Niet is vermeld of (door de KMar dan wel de medewerker van het Bureau Documenten met wie blijkens het gestelde in het proces-verbaal overleg is gevoerd) wordt beschikt over referentiemateriaal. Voorts is niet vermeld waaruit het overleg met bedoelde medewerker van het Bureau Documenten heeft bestaan; zo blijkt uit het proces-verbaal niet en is daar ook overigens niet uit op te maken of die medewerker (een afschrift van) het (fysieke) document zelf heeft gezien en/of onderzocht, of dat is volstaan met, bijvoorbeeld, (louter) telefonisch overleg. De voorzieningenrechter ziet niet in om welke reden(en) de door de gemachtigde van verweerder ter zitting mondeling gegeven informatie dienaangaande niet gelijk had kunnen – en moeten – worden vermeld in het proces-verbaal van de KMar.
2.15. Reeds gezien het hiervoor onder 2.13. overwogene is de voorzieningenrechter van oordeel dat het bestreden besluit niet in stand kan blijven wegens strijd met artikel 3:46 Awb. Nu nader onderzoek naar het oordeel van de voorzieningenrechter redelijkerwijs niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak, wordt het beroep met toepassing van artikel 8:86, eerste lid, Awb gegrond verklaard.
2.16. Hetgeen verzoeker voor het overige heeft aangevoerd, behoeft gelet op de gegrondverklaring van het beroep, thans geen bespreking.
2.17. Gegeven de beslissing in de hoofdzaak is er geen aanleiding voor het treffen van een voorlopige voorziening als bedoeld in artikel 8:81 Awb.
2.18. Er bestaat aanleiding om verweerder te veroordelen in de kosten van deze procedure. De proceskosten zijn op voet van het bepaalde in het Besluit proceskosten bestuursrecht vastgesteld op € 874,- (½ punt voor het indienen van het verzoekschrift, ½ punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting; waarde per punt € 437,- en wegingsfactor 1).
3. Beslissing
De voorzieningenrechter:
- verklaart het beroep, geregistreerd onder nummer Awb 10/44930 gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit van 30 december 2010;
- bepaalt dat verweerder opnieuw dient te beslissen op de aanvraag van verzoeker, met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten ad € 874,- en bepaalt dat verweerder deze kosten aan verzoeker dient te vergoeden;
- wijst het verzoek om voorlopige voorziening, geregistreerd onder nummer Awb 10/44932 af.
Aldus gegeven door mr. R. Depping, voorzieningenrechter, en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van H.M. Eleveld als griffier op 19 januari 2011.
De griffier, De voorzieningenrechter,
Tegen de uitspraak inzake het verzoek om een voorlopige voorziening staat geen rechtsmiddel open.
Tegen de uitspraak in de bodemzaak kunnen partijen binnen een week na de datum van verzending van deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, onder vermelding van “hoger beroep vreemdelingenzaken”, postbus 16113, 2500 BC te ’s-Gravenhage. Ingevolge artikel 85 Vw 2000 dient het beroepschrift, in aanvulling op de vereisten gesteld in artikel 6:5 Awb, één of meer grieven tegen de uitspraak te bevatten. Artikel 6:6 Awb is niet van toepassing, indien niet is voldaan aan de vereisten genoemd in artikel 6:5, eerste lid, onder c en d, Awb of aan het eerste lid of tweede lid van artikel 85 Vw 2000.
Afschrift verzonden op: