RECHTBANK ‘s-GRAVENHAGE
Nevenzittingsplaats Zutphen
Sector Bestuursrecht
Enkelvoudige kamer
Reg.nr.: AWB 11/356 VRONTN
Uitspraak in het geding tussen de vreemdeling genaamd althans zich noemende:
[eiseres]
geboren op [1989],
van Keniaanse nationaliteit,
verblijvende in detentiecentrum Zeist te Soesterberg,
V-nummer: [nummer],
eiseres,
gemachtigde: mr. M.P. Ufkes, advocaat te Helmond,
de Minister voor Immigratie en Asiel
(voorheen: de Minister van Justitie)
verweerder,
gemachtigde: mr. H. Oude Lenferink, werkzaam bij de IND.
Eiseres heeft op 5 januari 2011 beroep ingesteld tegen het voortduren van de bewaring. Het beroep strekt tevens tot toekenning van schadevergoeding.
Het beroep is behandeld ter zitting van 12 januari 2011. Eiseres en haar gemachtigde zijn met voorafgaande kennisgeving niet verschenen. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen.
2.1 De rechtbank stelt voorop dat het beroep tegen het voortduren van de maatregel van bewaring, opgelegd op 23 april 2010, laatstelijk bij uitspraak van 8 december 2010 (AWB 10/40031 VRONTN) ongegrond is verklaard. Thans staat uitsluitend ter beoordeling of het voortduren van de bewaring sedert het sluiten van het onderzoek in die procedure rechtmatig is.
2.2 Eiseres heeft onder verwijzing naar de uitspraak van deze rechtbank, nevenzittingsplaats Roermond, van 3 januari 2011 (LJN: BO9647) betoogd dat met het verstrijken van de implementatietermijn van Richtlijn 2008/115/EG (hierna: de Terugkeerrichtlijn) op 24 december 2010, zonder dat deze richtlijn tijdig is omgezet in de nationale wetgeving, de bevoegdheid om de maatregel na zes maanden te verlengen en voort te zetten thans ontbreekt.
2.3 De rechtbank is van oordeel dat eiseres geen beroep kan doen op het bepaalde in de Terugkeerrichtlijn en overweegt daartoe als volgt.
Ingevolge artikel 2, aanhef en onder c, van Richtlijn 2003/9/EG van de Raad van 27 januari 2003 tot vaststelling van minimumnormen voor de opvang van asielzoekers in de lidstaten (PB 2003 L 31; hierna: de Opvangrichtlijn), wordt, voor zover thans van belang, voor de toepassing van deze richtlijn onder “asielzoeker” verstaan: een onderdaan van een derde land die een asielverzoek heeft ingediend waarover nog geen definitief besluit is genomen.
Ingevolge artikel 7, derde lid, mogen de lidstaten in de gevallen waarin zulks nodig blijkt, bijvoorbeeld om juridische redenen of om redenen van openbare orde, een asielzoeker overeenkomstig hun nationale wetgeving op een bepaalde plaats vasthouden.
Ingevolge artikel 1 van Richtlijn 2005/85/EG van de Raad van 1 december 2005 betreffende minimumnormen voor de procedures in de lidstaten voor de toekenning of intrekking van de vluchtelingenstatus (PB 2005 L 326; hierna: de Procedurerichtlijn) beoogt deze richtlijn de vaststelling van minimumnormen voor de procedures in de lidstaten voor de toekenning of intrekking van de vluchtelingenstatus.
Ingevolge artikel 2, aanhef en onder c, wordt, voor zover thans van belang, voor de toepassing van deze richtlijn onder “asielzoeker” verstaan: een onderdaan van een derde land die een asielverzoek heeft ingediend waarover nog geen definitieve beslissing is genomen.
2.4 In haar uitspraak van 21 april 2010, LJN: BM3061, heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: Afdeling) het volgende overwogen over de grondslag van inbewaringstelling van asielzoekers:
“Zoals de vreemdeling ter zitting, voor zover thans van belang, nader heeft toegelicht, volgt uit de geschiedenis van de totstandkoming en het doel van de Procedurerichtlijn dat deze richtlijn bewaring mogelijk heeft willen maken met het oog op onderzoek van een asielverzoek en niet met het oog op de verwijdering van een asielzoeker. Daarom en in aanmerking genomen hetgeen het Hof in de punten 40 tot en met 48 van het arrest Kadzoev heeft overwogen kan een asielzoeker niet krachtens artikel 59 van de Vw 2000 met het oog op uitzetting in bewaring worden gesteld, aldus de vreemdeling.
Hetgeen de vreemdeling heeft betoogd, is gebaseerd op hetgeen is overwogen in punt 45, gelezen in samenhang met punt 48 van het arrest Kadzoev. In punt 45 heeft het Hof overwogen dat de bewaring van een asielzoeker onder andere richtlijnen dan de Terugkeerrichtlijn valt en daaraan in punt 48 het gevolg verbonden dat een zodanige bewaring niet als een bewaring met het oog op verwijdering in de zin van de Terugkeerrichtlijn mag worden beschouwd.”
2.5 Eiseres is thans - nu de beroepsprocedure tegen de afwijzing van haar aanvraag om een verblijfsvergunning asiel nog in behandeling is bij deze rechtbank en aldus nog geen definitieve beslissing op haar asielverzoek is genomen, nog asielzoeker in de zin van de Opvangrichtlijn en de Procedurerichtlijn.
Voorts kan uit hetgeen de Afdeling heeft overwogen in voormelde uitspraak van
21 april 2010 worden afgeleid dat de inbewaringstelling van eiseres onder de Opvangrichtlijn en Procedurerichtlijn valt, maar niet onder de Terugkeerrichtlijn. De beroepsgrond van eiseres dat haar inbewaringstelling onrechtmatig is geworden omdat een wettelijke grondslag voor verlenging van de maatregel na zes maanden ontbreekt, kan derhalve niet tot het daarmee beoogde resultaat leiden, reeds nu de bepalingen uit de Terugkeerrichtlijn niet op haar situatie van toepassing zijn.
2.6 Bij evenvermelde uitspraak van 8 december 2010 heeft de rechtbank geoordeeld dat en waarom het voortduren van de maatregel van bewaring van eiseres gerechtvaardigd is. De rechtbank ziet in de voorgedragen beroepsgronden en de daarbij ingeroepen omstandigheid dat de bewaring van eiseres thans (meer dan) acht maanden voortduurt geen grond voor een ander oordeel. Daarbij neemt zij in aanmerking dat eiseres diverse procedures heeft opgestart met het kennelijke doel om haar verwijdering te frustreren en tevens in het verleden heeft geweigerd haar medewerking te verlenen aan vrijwillige verwijdering met ondersteuning van de Internationale Organisatie voor Migratie. Verweerder heeft zich onder deze omstandigheden op het standpunt mogen stellen dat verwijdering van eiseres niet met een lichter middel dan de thans opgelegde maatregel van vreemdelingenbewaring kan worden bereikt.
2.7 Eiseres heeft tevens gesteld dat de maatregel van bewaring in haar geval - gelet op het feit dat nog geen definitief besluit is genomen op haar asielverzoek - niet doelmatig is.
2.8 In voormelde uitspraak van de Afdeling van 21 april 2010 is, voor zover van belang, het volgende gerelateerd over de mogelijkheid om een asielzoeker in bewaring te stellen:
“Anders dan de vreemdeling heeft betoogd noopt voormeld arrest daarom niet tot de conclusie dat een asielzoeker niet krachtens artikel 59, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vw 2000 in bewaring kan worden gesteld. Hetgeen de vreemdeling overigens heeft aangevoerd, noopt evenmin tot de conclusie dat met de bewaring van een asielzoeker krachtens voormeld artikel de grenzen van artikel 18, eerste lid, van de Procedurerichtlijn worden overschreden. Deze bepaling verbiedt immers alleen bewaring “uitsluitend” omdat iemand asielzoeker is. Bij een aan een asielzoeker krachtens artikel 59, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vw 2000 opgelegde maatregel van bewaring is daarvan geen sprake, omdat uit de bewoordingen van deze bepaling, gelezen in samenhang met artikel 5.3, eerste lid, van het Vb 2000, volgt dat in het daartoe strekkende besluit de noodzaak voor het opleggen van deze maatregel wordt gemotiveerd aan de hand van de vreemdeling persoonlijk betreffende feiten en omstandigheden. Daaraan is, gelet op besluit van 23 december 2009, hiervoor onder 2.2. weergegeven, voldaan. De gronden van dit besluit, die betrekking hebben op de vreemdeling persoonlijk betreffende feiten en omstandigheden, zijn hoger beroep niet bestreden.
Hoewel volgens het voorstel van 20 september 2000 (COM (2000)578 definitief) en het gewijzigd voorstel van 18 juni 2002 (COM (2002)326 definitivo) een asielzoeker alleen in bewaring kon worden gesteld in verband met het onderzoek naar diens asielverzoek, betekent dat, anders dan de vreemdeling heeft betoogd, niet dat artikel 18, eerste lid, van de Procedurerichtlijn aldus dient te worden uitgelegd, nu deze voorstellen niet zijn aanvaard (zie de arresten van het Hof van 26 september 2000, C-225/98, Commissie van de Europese Gemeenschappen tegen Franse Republiek, punt 41, en van 23 oktober 2003, C-245/01, RTL Television GmbH en Niedersächsische Landesmedienanstalt für privaten Rundfunk, punt 60; www.curia.europa.eu).
Dat het doel van de Procedurerichtlijn volgens artikel 1 is gelegen in de vaststelling van minimumnormen voor de procedures in de lidstaten voor de toekenning of intrekking van de vluchtelingenstatus laat onverlet dat uit hetgeen hiervoor is overwogen volgt dat deze richtlijn de bewaring van een asielzoeker, indien deze met het oog op verwijdering is opgelegd, niet uitsluit. Bovendien heeft de staatssecretaris zich ter zitting terecht op het standpunt gesteld dat de zinsnede “met het oog op” in artikel 59, eerste lid, van de Vw 2000 niet alleen betrekking heeft op de reeds voorgenomen uitzetting, maar tevens op het mogelijk maken van uitzetting na afronding van de procedure, zoals blijkt uit artikel 59, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vw 2000. Ook de Opvangrichtlijn verzet zich hier niet tegen, nu artikel 7, derde lid, van deze richtlijn bewaring met het oog op mogelijke uitzetting niet uitsluit.”
2.9 Hetgeen eiseres heeft aangevoerd over de ondoelmatigheid van het voortduren van haar bewaring kan dan ook niet leiden tot het daarmee beoogde resultaat. Verder heeft eiseres geen haar persoonlijk betreffende feiten en omstandigheden gesteld waaruit de conclusie zou moeten worden getrokken dat de maatregel onevenredig bezwarend is. De enkele beroepsgrond van eiseres dat het merendeel van de asielzoekers in Nederland zijn of haar asielverzoek in een niet-afgesloten centrum mag afwachten, is daartoe onvoldoende.
2.10 Het beroep dient derhalve ongegrond verklaard te worden en het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
2.11 De rechtbank acht geen termen aanwezig voor een proceskostenveroordeling.
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. Tj. Gerbranda. De beslissing is in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 19 januari 2011.