ECLI:NL:RBSGR:2011:BP2228

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
24 januari 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
11/706
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • E. Steendijk
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewaring van Irakese asielzoeker en verzoek om schadevergoeding

In deze zaak heeft de rechtbank 's-Gravenhage op 24 januari 2011 uitspraak gedaan in een beroep tegen de bewaring van een Irakese asielzoeker, eiser, die op 16 september 2010 in bewaring was gesteld. Eiser had op 7 januari 2011 beroep ingesteld, waarbij hij tevens verzocht om schadevergoeding. De rechtbank diende te beoordelen of het voortduren van de bewaring rechtmatig was sinds het sluiten van het onderzoek in een eerdere zaak op 20 december 2010. Eiser stelde dat hij recht had op schadevergoeding vanaf 3 november 2010, toen het EHRM de Nederlandse staat verzocht om de uitzetting van afgewezen Irakese asielzoekers naar Bagdad op te schorten tot 24 november 2010. Eiser verwees naar de Vreemdelingencirculaire 2000 en een uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 5 januari 2011, waarin werd gesteld dat de minister niet aannemelijk had gemaakt dat de bewaring van andere Irakese asielzoekers was voortgezet.

De rechtbank oordeelde dat de verweerder voldoende uitleg had gegeven over het beleid met betrekking tot de bewaring van afgewezen asielzoekers die tot 24 november 2010 niet naar Bagdad mochten worden uitgezet. Het feit dat in een enkel geval de bewaring van een Irakese vreemdeling was opgeheven, maakte niet dat de bewaring van eiser na 3 november 2010 onrechtmatig was. De rechtbank concludeerde dat er geen grond was voor het oordeel dat de bewaring onrechtmatig was geworden voordat deze was opgeheven. Het beroep werd ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding werd afgewezen. Tegen deze uitspraak stond geen rechtsmiddel open.

Uitspraak

RECHTBANK ’s-GRAVENHAGE
nevenzittingsplaats Zwolle
Sector Bestuursrecht, Enkelvoudige Kamer voor Vreemdelingenzaken
Registratienummer: Awb 11/706
Uitspraak op het beroep tegen de bewaring op grond van artikel 59 Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000)
in het geding tussen:
[eiser],
geboren op [geboortedatum],
van Iraakse nationaliteit,
IND dossiernummer [nummer],
V-nummer [nummer],
raadsman mr. I. Petkovski,
eiser;
en
de minister voor Immigratie en Asiel, als rechtsopvolger van de minister van Justitie,
vertegenwoordigd door J. Kloosterman,
ambtenaar bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND),
verweerder.
1. Procesverloop
Eiser heeft op 7 januari 2011 beroep ingesteld. Het beroep strekt tevens tot een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken aan eiser en aan de rechtbank toegezonden. Eiser is in de gelegenheid gesteld daarop te reageren.
Het beroep is behandeld ter zitting van 19 januari 2011. Eiser is niet verschenen, maar heeft zich doen vertegenwoordigen door zijn raadsman. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen.
2. Overwegingen
Op 16 september 2010 is eiser in bewaring gesteld. Bij uitspraak van 22 december 2010 (Awb 10/42647) heeft de rechtbank laatstelijk een eerder tegen de bewaring gericht beroep ongegrond verklaard. Thans staat uitsluitend ter beoordeling of het voortduren van de bewaring rechtmatig is sinds het sluiten van het onderzoek op 20 december 2010 in die zaak.
Op 27 december 2010 is de bewaring opgeheven wegens een belangenafweging. Aangezien de bewaring van eiser is opgeheven, heeft de rechtbank nog slechts te beslissen op het verzoek om schadevergoeding.
Eiser stelt zich op het standpunt dat aan hem schadevergoeding moet worden toegekend vanaf 3 november 2010 tot de dag van opheffing van de bewaring. Op 3 november 2010 heeft de president van het EHRM de Nederlandse staat verzocht om opschorting van de uitzetting naar Bagdad van afgewezen Irakese asielzoekers tot 24 november 2010, welk verzoek de minister heeft gehonoreerd. Eiser meent dat hij in verband hiermee behandeld moet worden op de wijze die beschreven wordt in paragraaf C22/5.4 van de Vreemdelingencirculaire 2000. Eiser verwijst in dit kader naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling) van 5 januari 2011 (LJN; BP0524), waarin de Afdeling - kort samengevat - heeft overwogen dat de minister niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij de bewaring van andere Irakese asielzoekers die eveneens tot 24 november 2010 niet mochten worden uitgezet, heeft laten voortduren.
Verweerder heeft bij schrijven van 18 januari 2011 gereageerd op voornoemde uitspraak van de Afdeling. Verweerder geeft aan dat als er een individuele interim measure is getroffen, de vreemdeling op grond daarvan rechtmatig verblijf toekomt, als bedoeld in artikel 8, aanhef en onder h, van de Vw 2000. De bewaring mag dan ingevolge artikel 59, vierde lid, van de Vw 2000 derhalve niet langer duren dan vier weken. Verweerder geeft voorts aan dat er circa tien individuele interim measures zijn getroffen, geldig tot 24 november 2010 en geeft aan waarom de bewaring in die gevallen is opgeheven. Met betrekking tot de in bewaring verblijvende Irakese vreemdelingen ten aanzien waarvan geen individuele measure is getroffen en die onder de reikwijdte vallen van de generieke interim measure van
3 november 2010, geldend tot 24 november 2010, heeft verweerder gesteld dat de bewaring van deze vreemdelingen is voortgezet op de voet van artikel 59, eerste lid aanhef en onder a, van de Vw 2000. Een generieke interim measure valt immers niet onder de in artikel 8, aanhef en onder h, van de Vw 2000 neergelegde definitie, nu deze niet connex is aan enig rechtsmiddel. Mogelijkerwijs is in een enkel geval wel sprake geweest van een opheffing van de bewaring, echter dit doet geen afbreuk aan het algemene uitgangspunt, te weten dat een in duur beperkte generieke interim measure niet in de weg staat aan de voortduring van de maatregel. Verweerder geeft aan in het merendeel van de betreffende zaken ook conform dit uitgangspunt te hebben gehandeld.
De rechtbank is van oordeel dat verweerder met deze informatie een afdoende uitleg heeft gegeven over het beleid met betrekking tot de bewaring van afgewezen asielzoekers die tot 24 november 2010 niet naar Bagdad mochten worden uitgezet. Het feit dat in een enkel geval, in afwijking van dit beleid de bewaring van een Irakese vreemdeling is opgeheven, maakt niet dat ook de bewaring van eiser na 3 november 2010 niet mocht voortduren. Er bestaat daarom geen grond voor het oordeel dat de bewaring onrechtmatig is geworden op enig moment, gelegen voordat de maatregel is opgeheven.
Het beroep is ongegrond. Daarom kan geen schadevergoeding worden toegekend.
3. Beslissing
De rechtbank
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E. Steendijk, rechter, en door haar en L.S. Lodder als griffier ondertekend. Uitgesproken in het openbaar op 24 januari 2011.
Afschrift verzonden op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.