ECLI:NL:RBSGR:2011:BP1989

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
19 januari 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
10/43892
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • A. van 't Laar
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatige bewaring van een vreemdeling in het kader van de Terugkeerrichtlijn

In deze zaak heeft de Rechtbank 's-Gravenhage op 19 januari 2011 uitspraak gedaan in een beroep tegen de maatregel van bewaring van eiser, een vreemdeling die in Nederland verblijft zonder geldige documenten. Eiser, geboren in 1972 en van Surinaamse nationaliteit, was op 15 september 2010 in bewaring gesteld door de Minister voor Immigratie en Asiel. De rechtbank heeft de rechtmatigheid van deze maatregel beoordeeld aan de hand van de Terugkeerrichtlijn, die op 25 december 2010 directe werking heeft gekregen. De rechtbank oordeelt dat de gronden voor de bewaring, zoals ongewenstverklaring en het ontbreken van een identiteitsdocument, niet voldoende zijn om de maatregel te rechtvaardigen. De rechtbank verwijst naar een arrest van het Europese Hof van Justitie waarin is vastgesteld dat dergelijke omstandigheden op zich geen reden voor bewaring vormen. De rechtbank concludeert dat er onvoldoende gronden zijn om de maatregel van bewaring te handhaven, en verklaart het beroep van eiser gegrond. De maatregel van bewaring wordt opgeheven met ingang van 19 januari 2011, en eiser krijgt schadevergoeding toegewezen voor de onrechtmatige bewaring van 25 dagen. De rechtbank veroordeelt de verweerder in de proceskosten van eiser.

Uitspraak

RECHTBANK ’S-GRAVENHAGE
Sector Bestuursrecht
Vreemdelingenkamer, enkelvoudig
Nevenzittingsplaats Rotterdam
Reg.nr : AWB 10/43892
V-nummer: [nummer]
Inzake: [naam] eiser,
gemachtigde mr. D.H. van den Elzen, advocaat te Rotterdam,
tegen: de Minister voor Immigratie en Asiel, daaronder begrepen zijn rechtsvoorganger, verweerder,
gemachtigde mr. M.S. Mol.
I Procesverloop
1 Eiser stelt te zijn geboren op [dag en maand] 1972 en de Surinaamse nationaliteit te bezitten. Op 15 september 2010 heeft verweerder eiser in bewaring gesteld.
2 Bij uitspraak van 30 september 2010 heeft deze rechtbank, nevenzittingsplaats Rotterdam, het beroep tegen de oplegging van de maatregel van bewaring ongegrond verklaard.
3 Laatstelijk bij uitspraak van 1 december 2010 heeft deze rechtbank, nevenzittingsplaats Rotterdam, het beroep, ingesteld tegen het voortduren van de maatregel van bewaring, ongegrond verklaard.
4 Op 22 december 2010 heeft eiser wederom beroep ingesteld tegen het voortduren van de maatregel van bewaring. In het beroepschrift is tevens verzocht om schadevergoeding.
5 Verweerder heeft op 27 december 2010 voortgangsgegevens verstrekt over zijn handelen strekkend tot uitzetting van eiser aan de rechtbank en eiser. Bij faxbericht van
29 december 2010 heeft eiser hierop gereageerd. Verweerder heeft op 11 januari 2011 nadere inlichtingen verstrekt.
6 De openbare behandeling van het beroep heeft plaatsgevonden op 12 januari 2011. Eiser is ter zitting verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
II Overwegingen
1.1 Ingevolge artikel 15, eerste lid, van de Richtlijn 2008/115/EG van het Europees Parlement en de Raad van 16 december 2008 over gemeenschappelijke normen en procedures in de lidstaten voor de terugkeer van onderdanen van derde landen die illegaal op hun grondgebied verblijven (hierna: de Terugkeerrichtlijn) kunnen de lidstaten, tenzij in een bepaald geval andere afdoende maar minder dwingende maatregelen doeltreffend kunnen worden toegepast, de onderdaan van een derde land jegens wie een terugkeerprocedure loopt alleen in bewaring houden om zijn terugkeer voor te bereiden en/of om de verwijderingsprocedure uit te voeren, met name indien:
a) er risico op onderduiken bestaat, of
b) de betrokken onderdaan van een derde land de voorbereiding van de terugkeer of de verwijderingsprocedure ontwijkt of belemmert.
De bewaring is zo kort mogelijk en duurt niet langer dan de voortvarend uitgevoerde voorbereiding van de verwijdering.
1.2 Ingevolge artikel 20, eerste lid, van de Terugkeerrichtlijn, voor zover thans van belang, doen de lidstaten de nodige wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen in werking treden om uiterlijk 24 december 2010 aan deze richtlijn te voldoen.
1.3 Ingevolge artikel 96, derde lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000), staat ter beoordeling of voortzetting van de toepassing of de tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring in strijd is met deze wet, dan wel bij afweging van alle betrokken belangen in redelijkheid niet gerechtvaardigd is.
2 De rechtbank oordeelt als volgt.
2.1 Eiser heeft ter zitting - onder andere - aangevoerd dat er geen sprake is van een situatie als bedoeld in artikel 15, eerste lid van de Terugkeerrichtlijn. De omstandigheid dat eiser ongewenst is verklaard mag eiser op grond de Terugkeerrichtlijn niet worden tegengeworpen. Er bestaat geen risico op onderduiken, nu eiser zich altijd aan de meldplicht heeft gehouden en getracht heeft een noodpaspoort aan te vragen. Voorts heeft eiser altijd nauw contact gehad met de vreemdelingendienst en heeft hij altijd medewerking verleend aan zijn uitzetting. Volgens eiser dient de bewaring bij gebrek aan gronden vanaf
25 december 2010 onrechtmatig te worden geacht.
2.2.1 Het betoog van eiser slaagt en de rechtbank overweegt hieromtrent als volgt.
Nu de Terugkeerrichtlijn tot op heden niet in de nationale wetgeving is geïmplementeerd, komt aan de Terugkeerrichtlijn per 25 december 2010 directe werking toe voor zover bepalingen daaruit onvoorwaardelijk en voldoende nauwkeurig zijn gesteld.
Gelet op de directe werking van de Terugkeerrichtlijn en de daarin in artikel 15, eerste lid van de Terugkeerrichtlijn vervatte criteria voor het opleggen van de maatregel, dient de rechtbank thans te bezien of verweerder de maatregel van bewaring na 24 december 2010 heeft kunnen laten voortduren op de daaraan ten grondslag gelegde gronden.
2.2.2 Verweerder heeft aan de maatregel ten grondslag gelegd dat eiser:
(a) tot ongewenst vreemdeling is verklaard;
(b) verdacht wordt van het plegen van een misdrijf;
(c) niet beschikt over een identiteitsdocument als bedoeld in artikel 4.21 van het Vreemdelingbesluit 2000 (Vb 2000);
(d) geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
(e) eerder niet rechtmatig in Nederland heeft verbleven;
(f) zich niet gemeld heeft bij de korpschef.
2.2.3 De rechtbank stelt vast dat in het arrest van het Europese Hof van Justitie (HvJ) van 30 november 2009, C-357/09, LJN: BK5471(Kadzoev) in rechtsoverweging 70 is overwogen dat de mogelijkheid om een persoon om redenen van openbare orde en openbare veiligheid in bewaring te stellen geen grondslag kan vinden in de Terugkeerrichtlijn. Gelet op deze overweging uit het arrest, en gelet op het feit dat artikel 15 van de Terugkeerrichtlijn met ingang van 25 december 2010 directe werking heeft, is de rechtbank van oordeel dat het belang van de openbare orde en nationale veiligheid op zich niet aan de maatregel van bewaring ten grondslag kan worden gelegd. Gelet hierop kunnen de gronden onder (a) en (b) te weten ‘ongewenstverklaring’ en ‘ verdenking van het plegen van een misdrijf’ zonder een nadere motivering van verweerder de maatregel niet dragen, nu de mogelijkheid om een persoon om redenen van openbare orde en nationale veiligheid in bewaring te stellen, geen grondslag kan vinden in de Terugkeerrichtlijn.
2.2.4 Voorts stelt de rechtbank vast dat in artikel 3, onder 7, van de Terugkeerrichtlijn is bepaald dat onder ‘risico op onderduiken’ het volgende moet worden verstaan: het in een bepaald geval bestaan van redenen, gebaseerd op objectieve, in wetgeving vastgelegde criteria, om aan te nemen dat een onderdaan van een derde land jegens wie een terugkeerprocedure loopt, zich zal onttrekken aan toezicht’. Nu dergelijke objectieve criteria niet in de wetgeving zijn vastgelegd, overweegt de rechtbank dat de grond ‘risico op onderduiken’ niet als grond kan worden aangevoerd totdat aan het vereiste van het vastleggen van objectieve criteria in de nationale wetgeving is voldaan.
2.2.5 Gelet op het voorgaande kan verweerder een onderdaan van een derde land jegens wie een terugkeerprocedure loopt naar het oordeel van de rechtbank alleen in bewaring houden om zijn terugkeer voor te bereiden en/of om de verwijderingsprocedure uit te voeren, indien de betrokken onderdaan van een derde land de voorbereiding van de terugkeer of de verwijderingsprocedure ontwijkt of belemmert.
2.2.6 Ten aanzien van de gronden onder (c) en (d) te weten ‘het niet beschikken over een identiteitsdocument als bedoeld in artikel 4.21 van het Vb 2000’ en ‘het niet hebben van een vaste woon- of verblijfplaats’ overweegt de rechtbank als volgt.
In het hierboven aangehaalde arrest van het HvJ van 30 november 2009 is in rechtsoverweging 70 overwogen dat geen van de in die zaak aangevoerde omstandigheden op zich een reden voor bewaring krachtens de bepalingen van Terugkeerrichtlijn vormen. De betreffende omstandigheden waren onder andere ‘het niet in bezit zijn van een geldig document, het niet beschikken over eigen bestaansmiddelen, het niet beschikken over een woning of middelen die de lidstaat daartoe verstrekt’. Nu deze omstandigheden overeenkomen met de hierboven genoemde aan eiser tegengeworpen gronden, is de rechtbank dan ook van oordeel dat deze twee gronden de maatregel niet kunnen dragen.
2.2.7 Op basis van de gronden onder (e) en (f) te weten dat eiser ‘eerder niet rechtmatig in Nederland heeft verbleven’ en ‘zich niet gemeld heeft bij de korpschef’ kan niet worden geconcludeerd dat eiser de voorbereiding van de terugkeer of de verwijderingsprocedure ontwijkt of belemmert. Uit het dossier en het verhandelde ter zitting leidt de rechtbank af dat eiser meewerkt teneinde zijn verwijdering te doen slagen.
2.2.8 Naar het oordeel van de rechtbank zijn er onvoldoende gronden om de maatregel te dragen en is het beroep reeds hierom gegrond. De overige door eiser aangevoerde beroepsgronden behoeven derhalve geen verdere bespreking meer.
2.3 De rechtbank is op grond van het voorgaande van oordeel dat de maatregel van bewaring met ingang van 25 december 2010 onrechtmatig is.
2.4 Het beroep is derhalve gegrond en de maatregel dient te worden opgeheven met ingang van heden, 19 januari 2011.
2.5 De rechtbank acht voldoende gronden aanwezig om schadevergoeding toe te kennen voor 25 dagen onrechtmatige bewaring in een huis van bewaring (van 25 december 2010 tot 19 januari 2011) ten bedrage van 25 x € 80,- = € 2000,-.
2.6 De rechtbank ziet aanleiding verweerder met toepassing van artikel 8:75, eerste lid, van de Awb te veroordelen in de door eiser gemaakte proceskosten voor het beroep tegen de verlengingsbeslissing. Deze kosten zijn overeenkomstig het Besluit proceskosten bestuursrecht vastgesteld op € 874,- (1 punt voor het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 437,- en wegingsfactor 1). Aangezien ten behoeve van eiser een toevoeging is verleend krachtens de Wet op de rechtsbijstand, dient de betaling van dit bedrag ingevolge artikel 8:75, tweede lid, van de Awb te geschieden aan de griffier van de rechtbank.
III Beslissing
De rechtbank,
recht doende:
1 verklaart het beroep gegrond;
2 beveelt de opheffing van de maatregel van bewaring met ingang van 19 januari 2011;
3 wijst het verzoek om schadevergoeding toe en kent aan eiser schadevergoeding toe ten bedrage van € 2000,- ten laste van de Staat der Nederlanden (Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties), te betalen door de griffier van de rechtbank;
4 veroordeelt verweerder in de proceskosten tot een bedrag van € 874,- en bepaalt dat, nu aan eiser een toevoeging is verleend, deze kosten rechtstreeks aan de griffier (rekeningnummer 56 99 90 688) worden betaald.
Aldus gedaan door mr. A. van ‘t Laar, rechter, in tegenwoordigheid van mr. N. Jallal, griffier.
De griffier, De rechter,
Uitgesproken in het openbaar op: 19 januari 2011.
Rechtsmiddel
Krachtens artikel 95 van de Vw 2000 staat tegen deze uitspraak hoger beroep open, voor zover daarbij is beslist op het beroep tegen de verlengingsbeslissing. Ingevolge artikel 84, aanhef en onder d, van de Vw 2000 staat geen afzonderlijk hoger beroep open tegen de beslissing op het verzoek om schadevergoeding. De termijn voor het indienen van een beroepschrift is één week na verzending van de uitspraak. Bij het beroep¬schrift dient een kopie van deze uitspraak te worden overgelegd. Het beroepschrift dient een of meer grieven tegen de uitspraak van de rechtbank te bevatten en moet geadresseerd worden aan de Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak, Hoger beroep vreemdelingen¬zaken, Postbus 20019, 2500 EA Den Haag. Voor informatie over de wijze van indienen van het hoger beroep kunt u www.raadvanstate.nl raadplegen.
Afschrift verzonden op: