ECLI:NL:RBSGR:2011:BP1920

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
6 januari 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
09-900769-10
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontucht en kinderpornografie door een vader met zijn kinderen

In deze zaak heeft de rechtbank 's-Gravenhage op 6 januari 2011 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een vader die gedurende vijf jaar ontucht heeft gepleegd met zijn zeer jonge dochter, die tussen de 4½ en 9½ jaar oud was. De verdachte heeft niet alleen zijn dochter misbruikt, maar ook geprobeerd zijn zoontje, dat toen 5 of 6 jaar oud was, te betrekken bij seksuele handelingen. Daarnaast heeft hij zich schuldig gemaakt aan het voorhanden hebben van kinderpornografische en dierenpornografische afbeeldingen. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 3 jaar en 6 maanden, waarvan 1 jaar voorwaardelijk met een proeftijd van 5 jaar. De bijzondere voorwaarde is dat de veroordeelde zich moet houden aan de voorschriften van de reclassering, inclusief mogelijke behandeling bij een instelling zoals De Waag.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan meerdere feiten, waaronder het seksueel binnendringen van het lichaam van zijn dochter en het bezitten van kinderporno. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van enkele tenlastegelegde feiten, omdat deze niet wettig en overtuigend bewezen konden worden. De rechtbank heeft in haar overwegingen de ernst van de feiten benadrukt, evenals de psychische schade die het slachtoffer heeft opgelopen door het misbruik. De verdachte is als volledig toerekeningsvatbaar beschouwd, ondanks zijn pedofiele stoornis, en de rechtbank heeft geadviseerd tot behandeling om de kans op recidive te verkleinen.

De vordering van de benadeelde partij, die een schadevergoeding van € 10.690,- had ingediend, is gedeeltelijk toegewezen. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot betaling van € 10.000,- aan de benadeelde partij, vermeerderd met wettelijke rente vanaf 1 januari 2007. De rechtbank heeft ook de kosten van de benadeelde partij in de proceskosten begroot op nihil, en het overige deel van de vordering niet-ontvankelijk verklaard, omdat dit deel niet eenvoudig genoeg was voor behandeling in deze strafzaak.

Uitspraak

RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
Sector strafrecht
Meervoudige kamer
Parketnummer 09/900769-10
Datum uitspraak: 6 januari 2011
(Verkort vonnis)
De rechtbank 's-Gravenhage, rechtdoende in strafzaken, heeft het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1964,
thans gedetineerd in de penitentiaire inrichting "P.I. Midden Holland – Huis van Bewaring De Geniepoort" te Alphen aan den Rijn.
De terechtzitting.
Het onderzoek is gehouden ter terechtzitting van 23 december 2010.
De verdachte, bijgestaan door zijn raadsman mr. I. de Vink, advocaat te Rijswijk, is ter terechtzitting verschenen en gehoord.
Er heeft zich een benadeelde partij gevoegd.
De officier van justitie mr. L.M. Robert heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het hem bij dagvaarding onder 1 primair, 2 subsidiair, 3 primair dan wel meer subsidiair, 4 en 5 ten laste gelegde wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 3 jaar en 6 maanden, met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht, waarvan 1 jaar voorwaardelijk met een proeftijd van 5 jaar voor wat betreft de algemene voorwaarde en een proeftijd van 2 jaren voor wat betreft de bijzondere voorwaarde van reclasseringstoezicht.
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vordering van de benadeelde partij van € 10.690,-.
Voorts heeft de officier van justitie gevorderd dat de rechtbank aan verdachte de verplichting zal opleggen tot betaling aan de Staat van een bedrag groot € 10.690,-, subsidiair 88 dagen hechtenis, ten behoeve van [A].
De tenlastelegging.
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 januari 2002 tot en met 21 juli 2009 te [P], in ieder geval in Nederland, met [A], die toen de leeftijd van twaalf jaren nog niet had bereikt, een of meer handeling(en) heeft gepleegd, die bestond(en) uit of mede bestond(en) uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [A], hebbende verdachte:
- zijn, verdachtes, vinger in de vagina van die [A] gebracht en/of (vervolgens) heen en weer bewogen en/of
- de vagina van die [A] betast en/of
- de borsten en/of billen van die [A] betast en/of
- die [A] gedwongen zijn, verdachtes, penis in haar hand te nemen en/of (vervolgens) haar hand over de penis heen en weer te bewegen en/of
- de vagina van die [A] gelikt en/of
- zijn, verdachtes, penis, tussen de benen en/of bij /langs de vagina en/of bij/langs de billen van die [A] gebracht en/of gehouden en/of
- zijn, verdachtes, penis bij het gezicht van die [A] gehouden en/of
- samen met die [A] (een) kinderpornografische afbeelding(en) bekeken;
art 244 Wetboek van Strafrecht
Subsidiair, indien het vorenstaande niet tot een bewezenverklaring en/of een
veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 januari 2002 tot en met 21 juli 2009 te [P], in ieder geval in Nederland, met [A], geboren op [geboortedatum] 1997, die toen de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt, buiten echt, een of meer ontuchtige handeling(en) heeft gepleegd, bestaande uit
- het betasten van de vagina van die [A] en/of
- het betasten van de borsten en/of billen van die [A] en/of
- het dwingen van die [A] zijn, verdachtes, penis in haar hand te nemen en/of (vervolgens) haar hand over de penis heen en weer te bewegen en/of
- het likken van de vagina van die [A] en/of
- brengen en/of houden van zijn, verdachtes, penis, tussen de benen en/of bij/langs de vagina en/of bij/langs de billen van die [A] en/of
- het houden van zijn, verdachtes, penis bij het gezicht van die [A] en/of
- het samen met die [A] bekijken van (een) kinderpornografische afbeelding(en);
art 247 Wetboek van Strafrecht
2.
hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 22 juli 2009 tot en met 11 september 2010 te [P], in ieder geval in Nederland, met [A], die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren had bereikt, buiten echt, een of meer ontuchtige handeling(en) heeft gepleegd, die bestond(en) uit of mede bestond(en) uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [A], hebbende verdachte:
- zijn, verdachtes, vinger in de vagina van die [A] gebracht en/of (vervolgens) heen en weer bewogen en/of
- de vagina van die [A] betast en/of
- zijn, verdachtes, penis bij het gezicht van die [A] gehouden en/of
- de borsten en/of billen van die [A] betast en/of
- die [A] gedwongen zijn, verdachtes, penis in haar hand te nemen en/of (vervolgens) haar hand over de penis heen en weer te bewegen en/of
- de vagina van die [A] gelikt en/of
- zijn, verdachtes, penis, tussen de benen en/of bij/langs de vagina en/of bij/langs de billen van die [A] gebracht en/of gehouden en/of
- samen met die [A] (een) kinderpornografische afbeelding(en) bekeken;
art 245 Wetboek van Strafrecht
Subsidiair, indien het vorenstaande niet tot een bewezenverklaring en/of een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 22 juli 2009 tot en 11 september 2010 te [P], in ieder geval in Nederland, met [A], geboren op [geboortedatum] 1997, die toen de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt, buiten echt, een of meer ontuchtige handeling(en) heeft gepleegd, bestaande uit:
- het betasten van de borsten en/of billen van die [A] en/of
- het betasten van de vagina van die [A] en/of
- het houden van zijn, verdachtes, penis bij het gezicht van die [A] en/of
- het dwingen van die [A] zijn, verdachtes, penis in haar hand te nemen en/of (vervolgens) haar hand over de penis heen en weer te bewegen en/of
- het likken van de vagina van die [A] en/of
- het brengen en/of houden van zijn, verdachtes, penis, tussen de benen en/of bij/langs de vagina en/of bij/langs de billen van die [A] en/of
- het samen met die [A] bekijken van (een) kinderpornografische afbeelding(en);
art 247 Wetboek van Strafrecht
3.
hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 januari 2001 tot en met 1 januari 2003 te [P] en/of elders in Nederland, met [B], die toen de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt, buiten echt een of meer ontuchtige handeling(en) heeft gepleegd en/of die [B] tot het plegen of dulden van (een) zodanige handeling(en) buiten echt met een derde heeft verleid, bestaande die ontuchtige handeling(en) uit:
- het zich door die [B] laten aftrekken, althans het dwingen/ vragen van die [B] om zijn, verdachtes, penis in de hand te nemen en/of (vervolgens) aftrekkende bewegingen te maken en/of
- het zicht door die [B] laten pijpen, althans het dwingen/ vragen van die [B] om zijn, verdachtes, penis in de mond te nemen en/of (vervolgens) aan die penis te zuigen en/of
- het in de hand houden van zijn, verdachtes, penis en/of het maken van aftrekkende bewegingen in de aanwezigheid van die [B];
art 247 Wetboek van Strafrecht
Subsidiair, indien het vorenstaande niet tot een bewezenverklaring en/of een
veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 januari 2001 tot en met 1 januari 2003 te [P] en/of elders in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om met [B], die toen de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt, buiten echt een of meer ontuchtige handeling(en) te plegen en/of die [B] tot het plegen of dulden van (een) zodanige handeling(en) buiten echt met een derde te verleiden, bestaande die ontuchtige handeling(en) uit:
- het vragen van die [B] om zijn, verdachtes, penis in de hand te nemen en/of (vervolgens) aftrekkende bewegingen te maken en/of
- het vragen van die [B] om zijn, verdachtes, penis in de mond te nemen en/of (vervolgens) aan die penis te zuigen en/of
- het in de hand houden van zijn, verdachtes, penis en/of het maken van aftrekkende bewegingen in de aanwezigheid van die [B], terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht
art 247 Wetboek van Strafrecht
meer subsidiair, indien het vorenstaande niet tot een bewezenverklaring en/of een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 01 januari 2001 tot en met 01 januari 2003 te [P] en/of elders in Nederland zich opzettelijk oneerbaar op een niet openbare plaats, te weten in een kleedruimte en/of in de woning, met ontbloot geslachtsdeel heeft bevonden, terwijl daarbij [B] zijns ondanks tegenwoordig was;
art 239 ahf/sub 3 Wetboek van Strafrecht
4.
hij in of omstreeks de periode van 01 oktober 2002 tot en met 11 september 2010 te [P], in elk geval in Nederland, één of meermalen (een) afbeelding(en) en/of (een) gegevensdrager(s) bevattende één of meer afbeelding(en), te weten een of meer computer(s) en/of (een) harddisk(s) heeft verspreid en/of aangeboden en/of openlijk tentoongesteld en/of
vervaardigd en/of ingevoerd en/of doorgevoerd en/of uitgevoerd en/of verworven en/of in bezit heeft gehad en/of zich daartoe door middel van een geautomatiseerd werk of met gebruikmaking van een communicatiedienst de toegang daartoe heeft verschaft, terwijl op die afbeelding(en) (een) seksuele gedraging(en) zichtbaar is/zijn, waarbij (telkens) een persoon die kennelijk de leeftijd van achttien jaar nog niet had bereikt, was betrokken of schijnbaar was betrokken, welke voornoemde seksuele gedragingen bestonden uit (onder meer)
- het vaginaal en/of anaal penetreren (met de penis en/of (een) vinger(s)) van een persoon die kennelijk de leeftijd van 18 jaar nog niet heeft bereikt door een persoon die kennelijk de leeftijd van 18 jaar nog niet heeft bereikt (naam bestand(en): [naam]) en/of
- het aftrekken/ laten betasten en/of in de mond nemen van de (stijve) penis van een persoon die de leeftijd van 18 jaar nog niet heeft bereikt door een persoon die de leeftijd van 18 jaar nog niet heeft bereikt en/of
- het aftrekken/ betasten van de (stijve) penis door een persoon die de leeftijd van 18 jaar nog niet heeft bereikt en/of
- het duwen van de (stijve) penis tegen de anus van een persoon die de leeftijd van 18 jaar nog niet heeft bereikt door een persoon die de leeftijd van 18 jaar nog niet heeft bereikt (naam bestand: [naam]) en/of
- het naakt poseren door perso(o)n(en) die de leeftijd van 18 jaar nog niet heeft/ hebben bereikt (naam bestand(en): [naam] en [naam]);
art 240b lid 1 Wetboek van Strafrecht
5.
hij in of omstreeks de periode van 1 juli 2010 tot en met 11 september 2010 te [P], in elk geval in Nederland, een of meermalen (een) afbeelding(en) en/of (een) gegevensdrager(s) bevattende (een) afbeelding(en), te weten een computer(s) en/of (een) harddisk(s) heeft verspreid en/of openlijk tentoongesteld en/of vervaardigd en/of ingevoerd en/of doorgevoerd en/of uitgevoerd en/of in bezit heeft gehad, terwijl op die afbeelding(en) (een) ontuchtige handeling(en) zichtbaar is/zijn waarbij mens en een dier is/ zijn betrokken of schijnbaar is/ zijn betrokken, welke ontuchtige handelingen bestonden uit (onder meer)
- het vasthouden van de stijve penis van een paard door een vrouw ([naam] (3) en/of
- het likken aan de stijve penis van een hond door een vrouw ([naam](3) en/of
- het vaginaal laten penetreren door een hond ([naam] en [naam] en/of
- het laten likken van de vagina en/of anus door een hond;
art 254a lid 1 Wetboek van Strafrecht
Vrijspraak en bewezenverklaring.
De rechtbank acht op grond van het onderzoek ter terechtzitting niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen de verdachte bij dagvaarding onder 2 primair en subsidiair en onder 3 primair is ten laste gelegd, zodat hij daarvan dient te worden vrijgesproken. Wel bewezen acht de rechtbank dat verdachte de onder 1 primair, 3 subsidiair, 4 en 5 tenlastegelegde feiten heeft begaan. Bijzondere overwegingen die tot dit oordeel hebben geleid zullen hieronder worden besproken.
Overwegingen van de rechtbank ten aanzien van ieder feit afzonderlijk.
Overwegingen ten aanzien van feit 1 primair:
De rechtbank is van oordeel dat verdachte dient te worden vrijgesproken van hetgeen achter het eerste gedachtestreepje is vermeld, namelijk het binnendringen in de vagina met de vinger, nu hiervoor geen wettig en overtuigend bewijs in het dossier is te vinden. De rechtbank acht het binnendringen van het lichaam van [A] echter wel bewezen, nu uit de verklaringen van verdachte en die van [A] is komen vast te staan dat verdachte in de bewezenverklaarde periode vele malen de vagina van het meisje heeft betast en gelikt, waarbij ook de clitoris werd beroerd. De rechtbank sluit hierbij aan bij de opvattingen van de Hoge Raad van 18-05-2010 (LJN: BK6910), waarin met verwijzing naar de wetsgeschiedenis de Hoge Raad tot de conclusie komt dat de wetgever geen beperking heeft willen aanbrengen in de wijze waarop het lichaam is binnengedrongen. Dat strookt met de bedoeling van de bepaling, namelijk het beschermen van de (seksuele) integriteit van het lichaam.
Ook ogenschijnlijk minder ernstige vormen van binnendringen van het lichaam met een seksuele strekking kunnen als ingrijpende aantasting van de lichamelijke integriteit worden ervaren en kunnen even kwetsend zijn als gedwongen geslachtsgemeenschap.
Op grond van de verklaringen van [A] en die van verdachte, zoals hiervoor is weergegeven, namelijk het betasten en likken van de vagina en clitoris, is de rechtbank van oordeel dat er bij het misbruik van [A] sprake is geweest van het seksueel binnendringen van haar lichaam.
De overige handelingen, in de feitelijke omschrijving opgenomen, acht de rechtbank –gelet op de verklaringen van verdachte en [A]- eveneens bewezen. Die handelingen maakten onderdeel uit van de door verdachte toegegeven gedragingen, die naast en tezamen met het door de rechtbank bewezen seksueel binnendringen hebben plaatsgehad. Het door de raadsman gevoerde verweer, dat die handelingen op zichzelf bezien geen binnendringen opleveren, wordt verworpen, nu het gaat om een hoeveelheid handelingen die mede staan uit het seksueel binnendringen.
Verdachte dient te worden vrijgesproken van het betasten van de borsten van [A]. Weliswaar hebben [A] en verdachte verklaard dat verdachte een keer de borsten van [A] heeft betast, echter, volgens deze verklaringen heeft dit plaatsgevonden geruime tijd nadat het seksuele misbruik door verdachte was gestopt. De rechtbank kan daarom niet vaststellen dat deze (op zichzelf: ontuchtige) handelingen hebben plaatsgevonden in de bewezenverklaarde periode.
Bij de feitelijke omschrijving van de handelingen, die bestonden uit of mede bestonden uit het seksueel binnendringen is ook opgenomen het samen met [A] naar kinderpornoplaatjes kijken. Hierover is de rechtbank van oordeel dat het samen met [A] bekijken van kinderpornoplaatjes in dit geval niet kan worden aangemerkt als een handeling die rechtstreeks heeft bijgedragen aan het seksueel binnendringen van het lichaam van [A]. Hoewel verdachte hiermee de zogenaamde “grooming” van [A] beoogd heeft, immers in zijn verklaring heeft verdachte aangegeven dat hij hoopte dat [A] hierdoor meer vertrouwd zou worden met het verschijnsel van kinderporno en daardoor een grotere gewilligheid voor seksuele handelingen met hem zou ontwikkelen, heeft dit niet tot het door verdachte beoogde resultaat geleid. Het samen kinderporno bekijken heeft daarom geen bijdrage geleverd aan het bewezenverklaarde binnendringen.
Overwegingen ten aanzien van de vrijspraak van feit 2 primair en subsidiair.
Onder feit 2 zijn dezelfde handelingen aan verdachte tenlastegelegd als onder feit 1, maar nu vanaf de datum dat [A] 12 jaar was geworden.
Verdachte en [A] hebben beiden verklaard dat het seksueel misbruik is gestopt toen [A] ongeveer 9½ jaar oud was en dat verdachte hierna nog eenmaal, zonder dat duidelijk is aangegeven wanneer dit precies is gebeurd, de borsten van [A] heeft betast toen zij sliep.
De feitelijke handelingen in de tenlastelegging kunnen niet wettig en overtuigend bewezen worden verklaard, nu niet is komen vast te staan dat er nog ontuchtige handelingen hebben plaatsgehad na [geboortedatum] 2009, de datum waarop [A] 12 jaar oud werd.
Overwegingen ten aanzien van de vrijspraak van feit 3 primair:
De rechtbank heeft geconstateerd dat de verklaringen van verdachte en [B] (hierna: [B]) op essentiële onderdelen niet overeenkomen. [B] heeft verklaard dat zijn vader hem een keer op zijn werk in [P] heeft gevraagd hem af te trekken. Toen [B] dit niet wilde, trok verdachte zichzelf af in [B]s bijzijn. [B] was toen 6 of 7 jaar oud. Later heeft verdachte hem op zijn slaapkamer gevraagd aan zijn piemel te zuigen. Ook toen heeft [B] geweigerd aan dit verzoek te voldoen.
Verdachte heeft verklaard dat hij [B] een keer op zijn werk heeft gevraagd hem af te trekken, hetgeen [B] vervolgens ook heeft gedaan. Verdachte is daarbij klaargekomen. Later heeft verdachte op de slaapkamer van [B] dat nogmaals gevraagd, waarna [B] heel even zijn penis heeft vastgehouden maar opeens niet meer wilde.
Nu ingevolge artikel 341, vierde lid, van het Wetboek van Strafvordering het bewijs dat de verdachte de ontucht met zijn zoon heeft begaan niet uitsluitend op de opgaven van de verdachte kan worden aangenomen, zal verdachte van feit 3 primair worden vrijgesproken.
Overwegingen ten aanzien van feit 3 subsidiair:
[B] en verdachte hebben beiden verklaard dat verdachte twee keer aan [B] heeft gevraagd of hij hem, verdachte wilde aftrekken en/of pijpen. Slechts de eerste keer, in de kleedruimte van het bedrijf waar verdachte werkte, is het tot een begin van uitvoering gekomen waarbij verdachte zichzelf in het bijzijn van [B] heeft afgetrokken. Toen [B] op zijn slaapkamer wederom weigerde toen verdachte vroeg om hem af te trekken, hebben er geen seksuele handelingen in het bijzijn van [B] hebben plaatsgevonden en is het bij die vraag gebleven. De rechtbank zal de bewezenverklaring van dit feit daarom beperken tot de gebeurtenis in het bedrijf waar verdachte werkte.
Overwegingen ten aanzien van feit 4:
Uit het onderzoek naar de in de woning van verdachte inbeslaggenomen computers blijkt dat in de “Unallocated Clusters” (hierna: UAC’s) kinderporno is aangetroffen.
Het is feit van algemene bekendheid dat UAC’s bestanden zijn die niet (meer) te benaderen zijn met het besturingssysteem van de computer en derhalve voor de gebruiker van die computer niet (meer) zichtbaar zijn te maken. Dergelijke bestanden kunnen slechts worden achterhaald en daarmee zichtbaar worden gemaakt met speciale programmatuur. Zoals reeds eerder in de rechtspraak is uitgemaakt (zie bijvoorbeeld de uitspraak van het Hof Den Bosch, 16 april 2010, LJN BM6289) kan de gebruiker van een computer die geen beschikking heeft over bedoelde programmatuur niet geacht worden beschikkingsmacht te hebben over bestanden die in de UAC’s staan, zodat in dat geval van bezit van die bestanden geen sprake is. Niet is gebleken dat verdachte dergelijke programmatuur op het tijdstip waarop zijn computer in beslag werd genomen tot zijn beschikking had, dan wel ooit eerder heeft gehad, zodat het aantreffen van de in de dagvaarding genoemde bestanden in de UAC’s van zijn computer niet betekent dat sprake was van bezit van die bestanden in de zin van artikel 240b lid 1 van het Wetboek van Strafrecht.
Van bezit in de zin van de bedoelde wetsbepaling zou niettemin sprake kunnen zijn indien bewezen zou worden dat verdachte voordat de bestanden in de UAC’s terechtkwamen gedurende enige aanwijsbare periode toegang heeft gehad tot bedoelde bestanden, omdat deze op de harde schijf van zijn computer stonden en aldaar voor hem benaderbaar waren. Dat zou het geval kunnen zijn, indien zou komen vast te staan dat verdachte die bestanden heeft gedownload naar de harde schijf van zijn computer en deze later heeft verwijderd waardoor zij in de prullenbak terechtkwamen, waarna de bestanden door het door verdachte legen van de prullenbak in de UAC’s belandden.
Nu [A] heeft verklaard dat verdachte met haar naar kinderporno heeft gekeken en verdachte heeft verklaard dat hij in de periode dat het seksueel misbruik van [A] heeft plaatsgevonden op zijn computer kinderpornografische afbeeldingen heeft gedownload en deze afbeeldingen later heeft verwijderd, is de rechtbank van oordeel dat sprake is geweest van bezit in laatstbedoelde zin, te weten bezit doordat de bestanden voordat zij in de UAC’s terechtkwamen zich op de harde schijf van de computers hebben bevonden en daar voor verdachte benaderbaar waren. Met betrekking tot het bewijs van de periode waarin verdachte dat bezit heeft gehad, gaat de rechtbank uit van de verklaringen van verdachte en [A], dat het kijken naar kinderporno zich afspeelde in dezelfde periode als het misbruik. Op grond van het vorenstaande acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte in de periode van 1 oktober 2002 tot 1 januari 2007 afbeeldingen met kinderporno in zijn bezit heeft gehad.
Overwegingen ten aanzien van feit 5:
Verdachte heeft verklaard dat hij zich niet kan herinneren dat hij afbeeldingen met dierenporno op zijn computer heeft opgeslagen, maar hij heeft wel bekend dat hij onder meer dierenporno heeft bekeken op internet. Ook [A] heeft verklaard dat ze is geconfronteerd met een afbeelding van een poppetje dat met zijn piemel bij een schaap stond.
Uit het onderzoek van verdachtes computers blijkt dat in de “Temporary Files” de in de tenlastelegging omschreven afbeeldingen en films met dierenporno zijn aangetroffen. Deze afbeeldingen en films waren daardoor rechtstreeks benaderbaar voor verdachte als gebruiker van die computer.
De rechtbank acht daarmee wettig en overtuigend bewezen dat verdachte opzettelijk dierenpornografische afbeeldingen en films in zijn bezit heeft gehad.
De bewijsmiddelen.
De rechtbank grondt haar overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het vonnis vereist met de bewijsmiddelen, dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit vonnis zal worden gehecht.
De bewezenverklaring.
De rechtbank acht bewezen dat:
ten aanzien van feit 1 primair:
hij in de periode van 1 januari 2002 tot en met 1 januari 2007 te [P] met [A], die toen de leeftijd van twaalf jaren nog niet had bereikt, handelingen heeft gepleegd, die mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [A], hebbende verdachte:
- de vagina van die [A] betast en
- de billen van die [A] betast en
- die [A] gedwongen zijn, verdachtes, penis in haar hand te nemen en haar hand over de penis heen en weer te bewegen en
- de vagina van die [A] gelikt en
- zijn, verdachtes, penis, tussen de benen en bij/langs de vagina en bij/langs de billen van die [A] gebracht en gehouden en
- zijn, verdachtes, penis bij het gezicht van die [A] gehouden;
ten aanzien van feit 3 subsidiair:
hij in de periode van 1 januari 2001 tot en met 1 januari 2003 te [P], ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om met [B], die toen de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt, buiten echt ontuchtige handelingen te plegen, bestaande die ontuchtige handelingen uit:
- het vragen van die [B] om zijn, verdachtes, penis in de hand te nemen en vervolgens aftrekkende bewegingen te maken en
- het in de hand houden van zijn, verdachtes, penis en het maken van aftrekkende bewegingen in de aanwezigheid van die [B],
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
ten aanzien van feit 4:
hij in de periode van 1 oktober 2002 tot en met 1 januari 2007 te [P] gegevensdragers bevattende afbeeldingen in bezit heeft gehad, terwijl op die afbeeldingen seksuele gedragingen zichtbaar zijn, waarbij telkens een persoon die kennelijk de leeftijd van achttien jaar nog niet had bereikt, was betrokken, welke voornoemde seksuele gedragingen bestonden uit onder meer
- het vaginaal penetreren met een vinger van een persoon die kennelijk de leeftijd van 18 jaar nog niet heeft bereikt door een persoon die kennelijk de leeftijd van 18 jaar nog niet heeft bereikt en
- het aftrekken/laten betasten en in de mond nemen van de (stijve) penis van een persoon die de leeftijd van 18 jaar nog niet heeft bereikt door een persoon die de leeftijd van 18 jaar nog niet heeft bereikt en
- het duwen van de (stijve) penis tegen de anus van een persoon die de leeftijd van 18 jaar nog niet heeft bereikt door een persoon die de leeftijd van 18 jaar nog niet heeft bereikt;
ten aanzien van feit 5:
hij in de periode van 1 juli 2010 tot en met 11 september 2010 te [P] gegevensdragers bevattende afbeeldingen in bezit heeft gehad, terwijl op die afbeeldingen ontuchtige handelingen zichtbaar zijn waarbij mens en een dier zijn betrokken, welke ontuchtige handelingen bestonden uit (onder meer):
- het vasthouden van de stijve penis van een paard door een vrouw en
- het likken aan de stijve penis van een hond door een vrouw en
- het vaginaal laten penetreren door een hond en
- het laten likken van de vagina en anus door een hond.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde en van de verdachte.
Het bewezenverklaarde is volgens de wet strafbaar.
De verdachte is deswege strafbaar, nu geen strafuitsluitingsgronden aannemelijk zijn geworden.
Strafmotivering.
Na te melden straf en maatregel zijn in overeenstemming met de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
In het bijzonder wordt het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft vijf jaar lang ontucht gepleegd met zijn zeer jonge dochter, waarbij hij zich aanvankelijk tijdens een stoeipartij beperkte tot voelen aan de geslachtsdelen, maar waarbij de ontucht tenslotte de vorm aannam van likken en betasten van haar vagina en zich laten aftrekken door [A]. Verdachte heeft dit gedaan in de periode dat zijn dochter tussen de 4½ en 9½ jaar oud was. Het misbruik vond regelmatig plaats in de badkamer nadat het meisje gedoucht had. Verdachte legde haar dan op een matje en likte en betastte haar vagina. Ook heeft hij haar meermalen gedwongen hem af te trekken, heeft hij zijn penis dichtbij/langs haar vagina en billen gehouden en heeft hij zijn penis dicht bij het gezicht van het slachtoffer gehouden omdat hij wilde dat ze hem zou pijpen.
Pas nadat zijn dochter, toen zij ongeveer 9½ jaar oud was, duidelijk aangaf dat zij het niet meer wilde, is verdachte met het misbruik gestopt. Uiteindelijk heeft het slachtoffer pas toen zij 13 jaar oud was, met veel moeite aan haar moeder durven vertellen wat er al die jaren was gebeurd.
Daarnaast heeft verdachte in diezelfde periode geprobeerd zijn zoontje, die toen pas 5 of 6 jaar oud was, over te halen om hem af te trekken. Toen zijn zoontje dit niet wilde, heeft hij in zijn bijzijn zichzelf afgetrokken.
Het behoeft geen betoog dat deze handelwijze van verdachte als uiterst verwerpelijk moet worden gekwalificeerd en dat dit alles een grote schadelijke invloed op met name zijn dochter [A] heeft gehad. De verdachte heeft het vertrouwen dat zijn kinderen in hem als vader mochten hebben op grove wijze beschaamd, kennelijk louter ten behoeve van zijn eigen behoeftebevrediging. Tekenend hiervoor is de slachtofferverklaring van [A] waarin zij aangeeft dat zij zich niet kan herinneren wanneer haar vader begon met haar aan te raken en dat zij dacht dat het normaal was dat vaders dat bij hun dochters doen.
Met zijn handelen heeft verdachte echter vooral een ernstige inbreuk gemaakt op haar persoonlijke integriteit. Het is een feit van algemene bekendheid dat seksueel misbruik van jonge minderjarigen bij hen tot ernstige psychische schade kan leiden. Dat heeft niet alleen te maken met geschonden vertrouwen naar volwassenen, maar zeker ook met een verstoring van de eigen seksuele ontwikkeling. Blijkens de slachtofferverklaring van [A] ondervindt zij inmiddels die te verwachten grote nadelige gevolgen van het misbruik door haar vader. Ze is angstig, wantrouwend naar andere ouders, heeft last van wisselende stemmingen en slaapproblemen. De psycholoog bij wie zij onder behandeling is, heeft bij haar een post traumatische stress stoornis geconstateerd. Dat de maatschappij met gevoelens van afschuw en verontwaardiging reageert op het plegen van ontuchtige handelingen met zulke jonge slachtoffers geeft te meer aan hoe afkeuringwaardig seksueel misbruik van jongeren wordt geacht.
Ook heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan het voorhanden hebben van kinderpornografische afbeeldingen. Hiermee heeft verdachte de vraag naar kinderporno ondersteund en de markt daarvoor mede in stand gehouden. Om dit materiaal te creëren worden kinderen ernstig misbruikt doordat zij worden gedwongen voor foto’s of films te poseren en seksuele handelingen bij zichzelf en anderen te verrichten en te ondergaan, en zo gedrag te vertonen die niet past bij hun eigen natuurlijke seksuele ontwikkeling. Tengevolge hiervan lopen zeer veel van deze kinderen psychische schade op die ook vele jaren later nog diepe sporen nalaat. Verdachte is hiervoor medeverantwoordelijk te achten. In de praktijk is gebleken dat een afbeelding die eenmaal op internet is aangetroffen, vrijwel onmogelijk blijvend van internet te verwijderen is, waardoor die slachtoffers nog lang de nasleep hiervan met zich meedragen. Verdachte heeft bovendien zijn dochter [A] met deze afbeeldingen geconfronteerd in een poging haar ervan te overtuigen dat het afgebeelde gedrag normaal was. Dat beschouwt de rechtbank als zeer ernstig.
Tenslotte heeft verdachte een aantal dierenpornografische afbeeldingen voorhanden gehad. Verdachte heeft verklaard dat hij op internet allerlei rariteiten op pornogebied tegenkwam en dat allemaal heeft bekeken omdat hij nieuwsgierig was. Wat verdachte daarbij niet in ogenschouw heeft genomen, en dat is het belang dat de strafbepaling beoogt te beschermen, is dat voor de vervaardiging van de afbeeldingen dieren seksueel misbruikt en geëxploiteerd worden ten behoeve van een onzedelijke behoeftebevrediging van personen. Ook hier geldt dat door het bekijken en bewaren van dit soort afbeeldingen de vraag daarnaar blijft bestaan en de markt mede daardoor in stand wordt gehouden. Ook van een dergelijke afbeelding heeft [A] door toedoen van verdachte kennis genomen.
De rechtbank heeft acht geslagen op het psychologisch rapport d.d. 15 december 2010 van dr. R.A.R. Bullens, klinisch psycholoog. Hieruit komt het navolgende naar voren.
Verdachte is lijdend aan een ziekelijks stoornis in de zin van pedofilie van het niet-exclusieve type. Een extra complicerende factor daarbij vormt de geconstateerde hyperseksualiteit. Ten tijde van het plegen van het ten laste gelegde had verdachte met voornoemde ziekelijke stoornis te kampen. Hoewel er sprake is van pedofilie, besefte verdachte echter terdege het wederrechtelijke karakter van zijn handelen. Verdachte heeft nadrukkelijk keuzes gemaakt in het al dan niet overgaan tot het plegen van de feiten. Gelet daarop kan verdachte volledig toerekeningsvatbaar worden geacht. Verdachte heeft van jongs af aan zijn seksuele bevrediging gebruikt als coping. Hoewel in theorie de kans op recidive bij misbruik binnen de familie relatief laag wordt ingeschat, wordt behandeling van verdachte sterk geadviseerd om het recidiverisico (blijvend) te verkleinen. In dat kader dient bij de psychotherapeutische behandeling ook nadrukkelijk medicamenteuze ondersteuning te worden overwogen, om de hyperseksualiteit te reguleren. Geadviseerd wordt om naast een onvoorwaardelijke straf een deels voorwaardelijke straf op te leggen met daaraan gekoppeld ambulante behandeling van verdachte. Deze behandeling dient, indien nodig met behulp van medicatie, gericht te zijn op het op sociaal geaccepteerde wijze leren omgaan met de hoge seksuele behoeften en het aanleren van meer adequate copingstrategieën. Hoewel verdachte gemotiveerd is voor behandeling, is een ambulante behandeling in het kader van een bijzondere voorwaarde geïndiceerd als waarborg dat aan alle behandeldoelen wordt gewerkt. Een dergelijke behandeling zou bij een forensische polikliniek (bijvoorbeeld De Waag), onder toezicht van de reclassering, dienen plaats te vinden.
In het reclasseringsrapport d.d. 16 december 2010 wordt het volgende vermeld.
De recidivekans op korte termijn is klein, maar zolang er geen duidelijkheid bestaat over de beweegredenen van verdachte, moet een slag om de arm worden gehouden. De kans op recidive op de langere termijn is hoog. Voor behandeling is De Waag de meest aangewezen instelling. Verdachte is hier gemotiveerd voor. Het advies houdt in reclasseringstoezicht en behandeling op te leggen voor een langere periode dan twee jaar omdat twee jaar te kort is om de kans op recidive dusdanig te verminderen dat de veiligheid van anderen blijvend gewaarborgd blijft.
De rechtbank constateert dat beide rapporten slechts zien op feiten 1 en 2 en niet op de andere feiten die thans bewezen zijn verklaard. De rechtbank ziet geen aanleiding om aan te nemen dat de toerekeningsvatbaarheid van verdachte ten tijde van het plegen van feiten 3, 4 en 5 anders was dan ten tijde van het plegen van feiten 1 en 2, mede gelet op het feit dat deze feiten in dezelfde periode hebben plaatsvonden en die feiten eveneens seksuele delicten betreffen.
De rechtbank neemt de conclusies met betrekking tot de toerekeningsvatbaarheid van verdachte van voornoemde psycholoog over en maakt deze tot de hare.
De rechtbank is van oordeel dat vanwege de ernst van alle bewezenverklaarde feiten tezamen niet anders kan worden gereageerd dan met het opleggen van een gevangenisstraf van langere duur.
Blijkens zijn strafblad is verdachte niet eerder voor een dergelijk feit veroordeeld. Daarnaast neemt de rechtbank in aanmerking dat verdachte uiteindelijk openheid van zaken heeft gegeven en dat hij ter terechtzitting de rechtbank ervan heeft overtuigd, dat hij de ernst en het verwerpelijke van zijn gedragingen heeft beseft en het belang van een behandeling van zijn problemen heeft begrepen.
Hoewel de rechtbank tot bewezenverklaring van minder feiten komt dan door de officier van justitie is geëist, is zij van oordeel dat de geëiste (voorwaardelijke en onvoorwaardelijke) gevangenisstraf passend en geboden is. Om de kans op recidive in de toekomst te verkleinen, zal aan verdachte, naast de algemene voorwaarde, als bijzondere voorwaarde worden opgelegd dat hij alle aanwijzingen van de reclassering dient op te volgen, ook indien dit inhoudt dat hij een behandeling bij De Waag moet ondergaan. Omdat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat verdachte in de toekomst wederom een misdrijf zal begaan dat gericht is tegen de onaantastbaarheid van het lichaam van personen, zal de rechtbank in dit geval een langere proeftijd dan gebruikelijk, namelijk een proeftijd van vijf jaar vaststellen.
De vordering van de benadeelde partij.
[A] heeft zich als benadeelde partij gevoegd ter zake van de vordering tot schadevergoeding, groot € 10.690,-, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het moment van het ontstaan van de schade.
Ter zake van de gevorderde immateriële schade, die een rechtstreeks gevolg is van het onder 1 bewezenverklaarde feit, en gelet op hetgeen de benadeelde partij ter toelichting heeft aangevoerd, zal de rechtbank naar billijkheid een bedrag van € 10.000,- toewijzen.
Nu er sprake is van een langere pleegperiode zal de rechtbank als datum voor het ontstaan van de schade de datum waarop het misbruik is geëindigd als uitgangspunt nemen omdat op dat moment de schade in ieder geval is ontstaan. De rechtbank zal de gevorderde wettelijke rente daarom vanaf 1 januari 2007 toewijzen.
De rechtbank zal de benadeelde partij voor het overige deel van de vordering niet-ontvankelijk verklaren, aangezien dit deel van de vordering in zoverre niet van zo eenvoudige aard is dat het zich leent voor behandeling in deze strafzaak. De benadeelde partij kan dit deel van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Dit brengt mee dat de verdachte dient te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met haar vordering heeft gemaakt, welke kosten de rechtbank tot op heden begroot op nihil, en de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Schadevergoedingsmaatregel.
Nu verdachte jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het onder 1 bewezenverklaarde strafbare feit is toegebracht en verdachte voor dit feit zal worden veroordeeld, zal de rechtbank aan verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van een bedrag groot € 10.000,-, vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente daarover vanaf 1 januari 2007 tot aan de dag waarop deze vordering is voldaan, ten behoeve van het slachtoffer genaamd [A].
De toepasselijke wetsartikelen.
De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen:
- 14a, 14b, 14c, 14d, 36f, 45, 57, 240b, 244, 247 en 254a van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.
Beslissing.
De rechtbank,
verklaart niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de bij dagvaarding onder 2 primair en subsidiair en 3 primair ten laste gelegde feiten heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte de bij dagvaarding onder 1 primair, 3 subsidiair, 4 en 5 ten laste gelegde feiten heeft begaan en dat het bewezenverklaarde uitmaakt:
ten aanzien van feit 1 primair:
met iemand beneden de leeftijd van twaalf jaren handelingen verrichten die bestaan uit of mede bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam, meermalen gepleegd;
ten aanzien van feit 3 subsidiair:
poging tot het met iemand beneden de leeftijd van zestien jaren buiten echt ontuchtige handelingen plegen;
ten aanzien van feit 4:
afbeelding van seksuele gedraging, waarbij iemand die kennelijk de leeftijd van achttien jaar nog niet heeft bereikt, is betrokken, in bezit hebben;
ten aanzien van feit 5:
afbeeldingen van seksuele gedragingen, waarbij een mens en een dier zijn betrokken, in bezit hebben;
verklaart het bewezenverklaarde en de verdachte deswege strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
veroordeelt de verdachte tot:
een gevangenisstraf voor de duur van 3 (DRIE) JAAR en 6 (ZES) MAANDEN;
bepaalt dat de tijd, door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijk gedeelte van de hem opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht, voorzover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
bepaalt dat een gedeelte van die straf, groot 1 (ÉÉN) JAAR niet zal worden tenuitvoergelegd, zulks onder de algemene voorwaarde, dat de veroordeelde zich voor het einde van de hierbij op 5 (VIJF) jaren vastgestelde proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
alsmede onder de algemene voorwaarde dat de veroordeelde ter vaststelling van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
alsmede onder de bijzondere voorwaarde:
- dat de veroordeelde zich gedurende de op 5 (VIJF) jaren vastgestelde proeftijd zal gedragen naar de voorschriften hem te geven door of namens de reclassering, zolang die instelling zulks nodig acht, ook indien dit inhoudt het ondergaan van een behandeling bij De Waag of een soortgelijke instelling;
geeft hierbij opdracht aan bovengenoemde reclasseringsinstelling krachtens het bepaald bij artikel 14d, tweede lid van het Wetboek van Strafrecht;
wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij gedeeltelijk toe en veroordeelt verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan [A], een bedrag van € 10.000,- (TIENDUIZEND EURO), vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente daarover vanaf 1 januari 2007 tot aan de dag waarop deze vordering is voldaan;
veroordeelt de verdachte tevens in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
verklaart de benadeelde partij voor het overige deel niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat zij dit deel van de vordering in zoverre slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
legt aan verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat van een bedrag groot
€ 10.000,- ten behoeve van het slachtoffer genaamd [A];
bepaalt dat in geval volledige betaling noch volledig verhaal van het verschuldigde bedrag volgt - onder handhaving van voormelde verplichting - vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van 85 (VIJFENTACHTIG) DAGEN;
bepaalt dat voldoening van de gehele of gedeeltelijke betalingsverplichting aan de benadeelde partij de betalingsverplichting aan de Staat in zoverre doet vervallen, alsmede dat voldoening van de gehele of gedeeltelijke betalingsverplichting aan de Staat de betalingsverplichting aan de benadeelde partij in zoverre doet vervallen.
Dit vonnis is gewezen door
mrs. E.A.G.M. van Rens, voorzitter,
H.N. Pabbruwe en S.M. Krans, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. V. van Rhijn, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 6 januari 2011.
Mr. Van Rens is buiten staat dit vonnis te ondertekenen.