Afdeling 3, enkelvoudige kamer
Reg.nrs.: AWB 08/3164 MAW en AWB 08/3166 MAW
UITSPRAAK ingevolge artikel 8:77 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)
[A], wonende te [plaats 1], eiser 1
en
[B], wonende te [plaats 2], eiser 2,
gemachtigde [C],
de Commandant Koninklijke Marechaussee, verweerder.
Bij besluit van 11 oktober 2006, gewijzigd bij besluit van 20 december 2006, is aan eiser 1, destijds [functie] bij de Koninklijke Marechaussee, met ingang van 1 november 2006 de functie [functie] met standplaats [...] toegewezen. Aan deze functie is de rang van [...] verbonden.
Bij besluit van 1 november 2006 is aan eiser 2, [functie] bij de Koninklijke Marechaussee, met ingang van 1 november 2006 de functie [functie] met standplaats [...] toegewezen. Aan deze functie is de rang van [...] verbonden.
Eisers hebben tegen de genoemde besluiten geen bezwaar gemaakt.
Bij besluit van 27 maart 2007 is aan eisers medegedeeld dat zij in het kader van de reorganisatie van de Staf Commandant Koninklijke Marechaussee met ingang van 1 november 2006 zijn geplaatst in de functie [functie] onderscheidenlijk [functie] in de rang van kapitein. Eisers hebben verweerder daarop bij rekest van 2 april 2007 verzocht om herwaardering van de functie [functie].
Bij brief van 12 september 2007 is aan eisers medegedeeld, dat hun verzoek om herwaardering niet in behandeling zou worden genomen, aangezien dat verzoek betrekking had op een indicatief gewaardeerde functie. Tegen een indicatieve functiewaardering staat geen bezwaarmogelijkheid open.
Bij afzonderlijke bezwaarschriften van 9 november 2007 hebben eisers tegen dat besluit bezwaar gemaakt.
Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken ingediend en een verweerschrift ingezonden, gedateerd 20 oktober 2008.
Beide beroepen zijn gevoegd ter zitting behandeld op 21 januari 2009.
Eisers hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigde, [C].
Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde, [D].
De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting geschorst ten einde verweerder in de gelegenheid te stellen de rechtbank nader te informeren over een onlangs afgeronde evaluatie betreffende de [functies] en enkele andere aspecten van de beroepen.
Verweerders gemachtigde heeft de rechtbank bij herhaling nadere stukken toegezonden, onder de verzekering dat de resultaten van de eerder besproken evaluatie binnen afzienbare tijd te verwachten waren.
Alle producties van verweerder zijn aan eisers toegezonden, die hun reactie daarop aan de rechtbank kenbaar hebben gemaakt.
Bij brief van 9 november 2010 heeft de rechtbank een aantal nadere vragen aan verweerder gesteld, welke bij brief van 25 november 2010 zijn beantwoord. Eisers hebben bij brief van 15 december 2010 op deze nadere stukken gereageerd.
Op 23 december 2010 zijn beide beroepen opnieuw gevoegd op zitting behandeld.
Eisers zijn beiden in persoon verschenen, bijgestaan door hun gemachtigde.
Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door zijn gemachtigden [E] en [F].
1. De rechtbank ziet zich eerst ambtshalve gesteld voor de vraag of het bezwaar en het beroep van eisers tijdig zijn ingediend.
Ingevolge artikel 3, eerste lid, van de Militaire ambtenarenwet 1931 bedraagt, in afwijking van artikel 6:7 van de Awb, de termijn voor het indienen van een bezwaar- of beroepschrift dertien weken, indien de belanghebbende zich om redenen van dienst buiten Nederland bevindt.
De aangehaalde bepaling is op eisers van toepassing, nu zij ten tijde hier van belang een militaire functie vervulden met een standplaats buiten Nederland.
Eisers hebben onweersproken gesteld dat zij het besluit van 12 september 2007 eerst op
21 september 2007 hebben ontvangen. De bezwaartermijn is daardoor op 22 september 2007 gaan lopen en na dertien weken geëindigd op 21 december 2007. Uit een stempel van verweerder blijkt dat het bezwaarschrift van eiser 1 op 13 november 2007 en het bezwaarschrift van eiser 2 op 19 november 2007 is ontvangen.
De rechtbank stelt vast dat beide bezwaarschriften tijdig zijn ingediend.
Eiser 1 heeft onweersproken gesteld dat hij het bestreden besluit van 12 februari 2008 eerst op 21 februari 2008 heeft ontvangen. De beroepstermijn is daardoor op 22 februari 2008 gaan lopen en op 22 mei 2008 geëindigd. Het beroep is op 25 april 2008 per fax ter griffie van de rechtbank ingekomen.
Ten aanzien van eiser 2 staat de datum van uitreiking van het bestreden besluit van eveneens 12 februari 2008 niet vast. De rechtbank acht het aannemelijk dat eiser 2 het bestreden besluit ongeveer tezelfdertijd als eiser 1 heeft ontvangen. Ook zijn beroep is op 25 april 2008 per fax ter griffie van de rechtbank ingekomen.
De rechtbank stelt vast dat beide beroepen tijdig zijn ingediend.
2. De rechtbank staat in dit beroep voor de vraag of verweerder in bezwaar op goede gronden heeft geweigerd over te gaan tot herwaardering van de aan eisers toegewezen functie van [functie] onderscheidenlijk [functie] (verder: de betrokken functies).
3. Eisers stellen zich, kort samengevat, op het standpunt dat de betrokken functies definitief zijn gewaardeerd en dat het voorlopige karakter van de besluitvorming in de Marechausseeraad van 29 november 2005 slechts betrekking had op de standplaatsen waar op de Nederlandse ambassade een [functie] werkzaam zou zijn. Eisers stellen zich verder op het standpunt dat de betrokken functies evenals de [functies] waaraan de rang van majoor is verbonden een vooral strategisch/beleidsmatig karakter hadden, zodat ook aan de betrokken functies de rang van majoor zou moeten worden verbonden. Ten aanzien van de besluitvorming hebben zij aangevoerd dat deze in feite in de eerder genoemde vergadering van de Marechausseeraad heeft plaatsgevonden, waarna binnen de organisatie van de Koninklijke Marechaussee (verder: Kmar) opdracht is gegeven tot uitvoering van de besluitvorming en openstelling van de vacatures voor de diverse [functies]. Eisers voelen zich gesteund in hun standpunt doordat in een overzicht van de Staf Commandant Kmar, opgesteld in het kader van een reorganisatie, alle 13 [functies] van de rangaanduiding majoor zijn voorzien (Definitief reorganisatieplan van 30 januari 2007, blz. 191).
4. Verweerder stelt zich, kort samengevat, op het standpunt dat de betrokken functies niet definitief zijn gewaardeerd. Verweerder heeft onderscheid gemaakt tussen [functies] waarin een strategische/beleidsmatige oriëntatie voorop stond (rang majoor) en [functies] waarin een operationele oriëntatie voorop stond (rang kapitein). De betrokken functies zijn voorlopig met de rang van kapitein gewaardeerd. Het lag in het voornemen om na enkele jaren functioneren zowel de standplaatsen als de functiewaardering te evalueren, maar in feite is het niet tot een definitieve waardering van de betrokken functies gekomen. De reden daarvoor is onder meer gelegen in de reorganisatie van de Staf Commandant Kmar, in het kader waarvan alle [functies] vanaf januari 2008 beheersmatig en administratief zijn ingedeeld bij het Dienstencentrum internationale ondersteuning defensie van het Commando Dienstencentra. Verder heeft verweerder er op gewezen dat de Marechausseeraad geen beslissingsbevoegd orgaan is ten aanzien van rechtspositionele aspecten (zoals functiewaardering), maar besluitvormend is ten aanzien van operationele aspecten. Het beslissingsbevoegde orgaan is verweerder, zij het dat hij bij zijn besluitvorming gebonden is aan een bindend advies van een functiedeskundige van het Dienstencentrum Formatieadvies. Tot dusver zijn slechts concept-functiebeschrijvingen van de functie [functie] beschikbaar.
Verweerder heeft er tenslotte op gewezen dat het onderscheid tussen een voorlopige en een definitieve functiewaardering van de betrokken functies, gelet op artikel 40, tweede lid, van de Beleidsregel aanstelling, functietoewijzing en bevordering defensie (BAFBD), voor eisers niet zonder betekenis is. In het eerste geval kunnen zij, indien de komende functiewaardering daartoe aanleiding geeft, met terugwerkende kracht tot datum functietoewijzing worden bevorderd tot majoor, in het tweede geval kan een dergelijke bevordering eerst ingaan op 2 april 2007, zijnde de datum van het verzoek om herwaardering van eisers.
4. Ingevolge artikel 27, vierde lid, van het Algemeen militair ambtenarenreglement wordt aan de militair die een functie is toegewezen waaraan een hogere rang is verbonden dan de rang die hij bekleedt op de datum van ingang van functievervulling die hogere rang toegekend.
Ingevolge artikel 40, eerste lid, van de Beleidsregel aanstelling, functietoewijzing en bevordering defensie (verder: BAFBD) wordt, voor zover thans van belang, indien naar aanleiding van de uitkomst van een functiewaarderingsonderzoek bij een bestaande functie sprake is van een verhoging van de rang die wordt toegekend aan de functie, de defensieambtenaar die deze functie vervult bevorderd tot deze hogere rang.
Het tweede lid van genoemd artikel bevat een bepaling over de ingangsdatum van de bevordering.
5. De rechtbank stelt allereerst vast dat tussen partijen niet in geschil is dat verweerder bij de voorbereiding van de [functies] is uitgegaan van functiebeschrijvingen op twee niveaus, majoor en kapitein, al naar gelang de primaire oriëntatie (strategisch) beleidsvor- mend dan wel operationeel was. Wel is in geschil of deze beide functiebeschrijvingen (verder ook: beide functies) in het kader van de besluitvorming in de Marechausseeraad en de verdere uitvoering daarvan slechts indicatief dan wel definitief zijn gewaardeerd.
De rechtbank leidt uit de gedingstukken en het verhandelde tijdens de beide zittingen af dat de beide functiebeschrijvingen slechts indicatief zijn gewaardeerd. De rechtbank stelt daartoe allereerst vast dat zich bij de gedingstukken geen definitief vastgestelde functiebeschrijvingen en geen uitslagen van een functiewaardering aan de hand van de bij Defensie gebruikelijke functiewaarderingsmethodiek (fuwadef) bevinden. Er is geen scoreprofiel volgens fuwadef van de aan de beide functies verbonden gezichtspunten beschikbaar. Voorts ontbreekt enig afzonderlijk besluit van verweerder betreffende de waardering van beide functies. De feitelijke besluitvorming over het opzetten van een netwerk van [functie] heeft zich geheel in de Marechausseeraad voltrokken en vastgesteld moet worden dat zich in de uitvoeringsfase daarna diverse wijzigingen van eerdere voornemens hebben voltrokken, waarvan de context en de motieven niet helder uit de gedingstukken naar voren komen. Deze wijzigingen raakten direct aan de aan eisers toegewezen functies en de waardering daarvan.
Verder is de rechtbank van oordeel dat de beide functies taakstellend van aard waren. Het ging immers om het opzetten van een netwerk van functionarissen die zich gingen bezighouden met het vergaren, bewerken en doorgeven van voor Nederland relevante informatie op het gebied van migratiestromen, drugshandel, criminele netwerken en dergelijke. De [functie]
bestond voor 2006 niet en eisers behoorden tot de eerste lichting Kmar-officieren, die aan de feitelijke invulling van de functie vorm zouden geven. In dat licht bezien ligt het voor de hand dat de taakstellende functieinhoud op enig moment in het kader van een evaluatie van de feitelijke verrichte werkzaamheden op de diverse standplaatsen nader beschouwd zou worden op de juistheid van de daaraan voorshands verbonden rangniveaus. Deze evaluatie is evenwel niet verricht.
Voorts stelt de rechtbank vast dat uit de besluiten tot functietoewijzing van eisers blijkt dat daarin expliciet is vermeld dat na 2 jaar een evaluatie zou plaatsvinden met betrekking tot het rendement van de post, waarna besloten zou kunnen worden de post te sluiten en een andere post aan te vragen. Ook daarin is een aanwijzing gelegen dat functieinhoud en standplaats (beide met een voorlopig karakter) in de ter plaatse bestaande context en omstandigheden zouden worden geëvalueerd.
Verder moet worden vastgesteld dat in de besluitvorming in de Marechausseeraad ten aanzien van de aan de beide functies toe te kennen waardering een oneigenlijk element een rol heeft gespeeld. Dit had betrekking op het gegeven dat de [functie] moet worden vervuld vanuit een diplomatieke post in het buitenland, dus in een internationale context. Gelet op de bestaande verschillen in de functieinhoud en de rangniveaus ten opzichte van de krijgsmacht van andere landen, kan het onder omstandigheden aangewezen zijn aan een bepaalde functie een hogere rang te verbinden dan volgens fuwadef gerechtvaardigd is. In de methodiek van functiewaardering spelen dergelijke overwegingen immers geen rol. Uit het definitief verslag van de Marechausseeraad van 29 november 2005 blijkt dat dit aspect bij de [functie] een rol heeft gespeeld. Dat verslag vermeldt dat "de voorzitter - de Raad gehoord - indachtig de gemaakte opmerkingen instemt met de voorgestelde systematiek en verzoekt het geheel te plaatsen in een internationale context". Het is dus denkbaar dat voor een aantal standplaatsen in verband met de internationale context een uit functiewaarderingsoogpunt te hoge rang (van majoor) aan de [functie]-functie is verbonden. Dit zou ook kunnen verklaren waarom in de voorbereidingsfase de rangindicatie van de functie in bepaalde standplaatsen is gewijzigd.
6. Op grond van de voorgaande overwegingen moet worden vastgesteld dat de aan eisers toegewezen functies slechts indicatief zijn gewaardeerd. Verweerder was daarom jegens eisers niet gehouden op hun verzoek over te gaan tot een herwaardering van de betrokken functies. De beroepen van eisers moeten daarom ongegrond worden verklaard.
7. De rechtbank voegt aan haar oordeel nog het volgende toe. Verweerder heeft ten aanzien van eisers niet gehandeld als een goed werkgever naar de in artikel 12bis van de Militaire ambtenarenwet 1931 verankerde norm. Eisers zijn onaanvaardbaar lang in het ongewisse gelaten over de aangekondigde evaluatie van de betrokken functies. Ter zitting op 23 december 2010 zijn inmiddels afspraken gemaakt over een in januari 2011 te houden bijeenkomst waarbij de evaluatie en herwaardering van de betrokken functies door een functiedeskundige alsnog zal plaatsvinden in aanwezigheid van eisers.
Voorts moet worden vastgesteld dat verweerder de rechtbank bij herhaling onjuist heeft geïnformeerd over de stand van zaken ten aanzien van de evaluatie van de betrokken functies, welke informatie voor de rechtbank steeds aanleiding is geweest om beide beroepen, in het belang van een mogelijke finale geschilbeslechting, aan te houden. Hoewel de rechtbank er van uitgaat dat hierbij geen opzet een rol heeft gespeeld, staat deze gang van zaken op gespannen voet met een voortvarende proceshouding, waardoor de rechtbank niet kan voldoen aan de redelijke termijnen als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden. Dit is een in hoge mate ongewenste situatie.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Rechtbank 's-Gravenhage,
Verklaart beide beroepen ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. J.W. Sentrop, in tegenwoordigheid van de griffier C.A.Y. Morison-Libourel.
Uitgesproken in het openbaar op 19 januari 2011.
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.