ECLI:NL:RBSGR:2011:BP1676
Rechtbank 's-Gravenhage
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- mr. C.E. van Diepen
- mr. R.H.G. Odink
- Rechtspraak.nl
Onrechtmatige inbewaringstelling van vreemdeling in het kader van terugkeerprocedure
In deze zaak heeft de Rechtbank 's-Gravenhage op 13 januari 2011 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de inbewaringstelling van een vreemdeling. Eiser, geboren in 1982 en van Palestijnse nationaliteit, was op 30 december 2010 om 22.00 uur in bewaring gesteld. Op dezelfde dag, om 22.30 uur, werd er een terugkeerbesluit tegen hem uitgevaardigd. De rechtbank oordeelde dat de inbewaringstelling onrechtmatig was, omdat het terugkeerbesluit pas na de inbewaringstelling was genomen. Volgens artikel 15, eerste lid, van de Terugkeerrichtlijn kan een vreemdeling alleen in bewaring worden gesteld als er een terugkeerprocedure loopt, die begint met het uitvaardigen van een terugkeerbesluit. De rechtbank concludeerde dat verweerder niet de mogelijkheid had om eiser in bewaring te stellen, aangezien het terugkeerbesluit een voorwaarde was voor de inbewaringstelling. De rechtbank verklaarde het beroep gegrond en beval de opheffing van de bewaring met onmiddellijke ingang. Tevens werd de Staat der Nederlanden veroordeeld tot schadevergoeding van € 1220,- aan eiser en werd verweerder veroordeeld in de proceskosten van € 874,- voor rechtsbijstand. De rechtbank benadrukte dat de bepalingen van de Terugkeerrichtlijn duidelijk en onvoorwaardelijk zijn, waardoor eiser hierop een direct beroep kan doen. De uitspraak biedt belangrijke inzichten in de toepassing van de Terugkeerrichtlijn en de rechten van vreemdelingen in het kader van inbewaringstelling.