ECLI:NL:RBSGR:2011:BP1676

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
13 januari 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 11 / 140
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • mr. C.E. van Diepen
  • mr. R.H.G. Odink
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatige inbewaringstelling van vreemdeling in het kader van terugkeerprocedure

In deze zaak heeft de Rechtbank 's-Gravenhage op 13 januari 2011 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de inbewaringstelling van een vreemdeling. Eiser, geboren in 1982 en van Palestijnse nationaliteit, was op 30 december 2010 om 22.00 uur in bewaring gesteld. Op dezelfde dag, om 22.30 uur, werd er een terugkeerbesluit tegen hem uitgevaardigd. De rechtbank oordeelde dat de inbewaringstelling onrechtmatig was, omdat het terugkeerbesluit pas na de inbewaringstelling was genomen. Volgens artikel 15, eerste lid, van de Terugkeerrichtlijn kan een vreemdeling alleen in bewaring worden gesteld als er een terugkeerprocedure loopt, die begint met het uitvaardigen van een terugkeerbesluit. De rechtbank concludeerde dat verweerder niet de mogelijkheid had om eiser in bewaring te stellen, aangezien het terugkeerbesluit een voorwaarde was voor de inbewaringstelling. De rechtbank verklaarde het beroep gegrond en beval de opheffing van de bewaring met onmiddellijke ingang. Tevens werd de Staat der Nederlanden veroordeeld tot schadevergoeding van € 1220,- aan eiser en werd verweerder veroordeeld in de proceskosten van € 874,- voor rechtsbijstand. De rechtbank benadrukte dat de bepalingen van de Terugkeerrichtlijn duidelijk en onvoorwaardelijk zijn, waardoor eiser hierop een direct beroep kan doen. De uitspraak biedt belangrijke inzichten in de toepassing van de Terugkeerrichtlijn en de rechten van vreemdelingen in het kader van inbewaringstelling.

Uitspraak

RECHTBANK ’s-GRAVENHAGE
Sector Bestuursrecht
Zittinghoudende te Amsterdam
zaaknummer: AWB 11 / 140
V-nr: 2760548085
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken van 13 januari 2011
in het geding tussen:
[eiser],
geboren op [geboortedatum] 1982, van gestelde Palestijnse nationaliteit, eiser,
gemachtigde: mr. C.E. Kolthof, advocaat te Amsterdam
en:
de minister voor Immigratie en Asiel,
verweerder,
gemachtigde: mr. R.A.B. van Steijn , werkzaam bij de Immigratie en Naturalisatiedienst.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 13 januari 2011. Eiser is in persoon verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door zijn voornoemde gemachtigde. Ook was ter zitting aanwezig R. Kamermans, als tolk in de Franse taal.
Met inachtneming van artikel 8:67 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) heeft de rechtbank onmiddellijk na sluiting van het onderzoek ter zitting mondeling uitspraak gedaan.
De rechtbank heeft hierbij aan partijen medegedeeld dat partijen binnen één week na verzending van een afschrift van deze uitspraak hoger beroep kunnen instellen.
Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep gegrond en beveelt dat de bewaring met ingang van heden wordt opgeheven. De rechtbank veroordeelt de Staat der Nederlanden tot vergoeding van de schade, groot € 1220,- (zegge: twaalfhonderdentwintig euro) aan eiser. De rechtbank veroordeelt verweerder als in het ongelijk gestelde partij in de kosten die eiser in verband met de behandeling van het beroep bij de rechtbank redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn begroot op € 874,- als kosten van verleende rechtsbijstand, te betalen aan de griffier van deze rechtbank.
Motivering
Ingevolge artikel 15, eerste lid, van de Terugkeerrichtlijn, kan een vreemdeling enkel in bewaring worden gesteld indien jegens hem of haar een terugkeerprocedure loopt. Uit artikel 6, eerste lid, van de Terugkeerrichtlijn volgt dat, de in lid twee en drie genoemde uitzonderingen daargelaten, een terugkeerprocedure aanvangt met het uitvaardigen van een terugkeerbesluit.
Naar het oordeel van de rechtbank zijn voornoemde bepalingen van de Terugkeerrichtlijn voldoende duidelijk en onvoorwaardelijk zodat eiser op deze bepalingen een direct beroep toekomt.
Naar het oordeel van de rechtbank volgt uit artikel 15, eerste lid, in samenhang gelezen met artikel 6, eerste lid, van de Terugkeerrichtlijn dat alvorens eiser in bewaring kon worden gesteld, aan hem een terugkeerbesluit diende te zijn uitgevaardigd.
De rechtbank constateert dat uit het dossier volgt dat eiser op 30 december 2010 om 22.00 uur in bewaring is gesteld. Op diezelfde dag is om 22.30 uur een terugkeerbesluit tegen eiser uitgevaardigd. Het terugkeerbesluit is dus na het tijdstip van inbewaringstelling uitgevaardigd. De rechtbank constateert dat verweerder aldus niet de mogelijkheid had om eiser in bewaring te stellen nu het terugkeerbesluit in eisers geval als een conditio sine qua non voor inbewaringstelling dient te worden gezien.
De rechtbank oordeelt dat de inbewaringstelling van eiser onrechtmatig was, vanaf het moment van inbewaringstelling. Het beroep wordt dan ook gegrond verklaard.
Waarvan is opgemaakt dit proces-verbaal.
mr. C.E. van Diepen mr. R.H.G. Odink
griffier rechter
afschrift verzonden op:
Conc.: LvD
Coll:
D: B
VK
Tegen deze uitspraak staat hoger beroep open op de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (adres: Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak, Hoger beroep vreemdelingenzaken, Postbus 16113, 2500 BC 's-Gravenhage). De termijn voor het instellen van hoger beroep bedraagt één week. Naast de vereisten waaraan het beroepschrift moet voldoen op grond van artikel 6:5 van de Awb (zoals het overleggen van een afschrift van deze uitspraak) dient het beroepschrift ingevolge artikel 85, eerste lid, van de Vw 2000 een of meer grieven te bevatten. Artikel 6:6 van de Awb (herstel verzuim) is niet van toepassing.