Afdeling 1, meervoudige kamer
UITSPRAAK ingevolge artikel 8:77 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)
[A] en [B], thans wonende te [plaats 1] respectievelijk [plaats 2], eisers,
de raad der gemeente Reeuwijk, verweerder.
I PROCESVERLOOP
Bij besluit van 11 december 2006 heeft verweerder het verzoek van eisers om schadevergoeding als bedoeld in artikel 49 van de Wet op de Ruimtelijke ordening (WRO) afgewezen.
Bij besluit van 1 oktober 2007 heeft verweerder, overeenkomstig het advies van de Commissie voor de bezwaarschriften van 11 april 2007, het hiertegen door eisers gemaakte bezwaar in eerste instantie gegrond verklaard, maar onder overneming van de aanvulling van de brief van Sargas Planschadeadvies van 12 juli 2007 alsnog ongegrond verklaard.
De rechtbank heeft het door eisers ingestelde beroep bij uitspraak van 27 oktober 2008 met registratienummer AWB 07/7957 WRO gegrond verklaard, het betreden besluit vernietigd en verweerder opgedragen een nieuw besluit te nemen met inachtneming van hetgeen in die uitspraak is overwogen en beslist.
Bij besluit van 17 december 2009 heeft verweerder, onder overneming van het advies van de Stichting Adviesbureau Onroerende Zaken (SAOZ) van september 2009, het bezwaar van eisers wederom ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit hebben eisers bij brief van 11 januari 2010, ingekomen bij de rechtbank op dezelfde datum, beroep ingesteld.
Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend.
Het beroep is op 11 november 2010 ter zitting behandeld. Eiser [A] is in persoon verschenen, bijgestaan door [C]. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door [D]. Voorts is verschenen [E] werkzaam bij de SAOZ.
II OVERWEGINGEN
Ingevolge artikel II, eerste lid, van de Wet van 8 juni 2005 tot wijziging van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (verjaring van en heffing bij planschadevergoedingsaanspraken, alsmede planschadevergoedingsovereenkomsten, Stb. 2005, 305) blijft artikel 49 van de WRO, zoals dat luidde voor het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet, zijnde
1 september 2005, van toepassing op aanvragen om vergoeding van schade die vóór dat tijdstip zijn ingediend.
Aangezien de aanvraag is ingekomen op 18 januari 2005, is in dit geval het recht van toepassing zoals dat gold tot 1 september 2005.
Ingevolge artikel 49 van de WRO kent de gemeenteraad, voorzover blijkt dat een belanghebbende ten gevolge van de bepalingen van een bestemmingsplan schade lijdt of zal lijden, welke redelijkerwijs niet of niet geheel te zijnen laste behoort te blijven en waarvan de vergoeding niet of niet voldoende door aankoop, onteigening of anderszins is verzekerd, hem op zijn verzoek een naar billijkheid te bepalen schadevergoeding toe.
Eisers zijn eigenaren van het perceel en de daarop gelegen opstallen aan de [adres] te [plaats], kadastraal bekend als gemeente [plaats] sectie [..] nummer [..]. Eisers hebben bij brief van 17 januari 2005 een aanvraag ingediend bij verweerder om vergoeding van schade die zij stellen te lijden ten gevolge van het besluit van 17 augustus 2004 waarbij onder meer vrijstelling is verleend krachtens artikel 19 van de WRO voor de bouw van een bedrijfshal ten behoeve van de verkoop en opslag van vuurwerk op de gronden gelegen direct naast het bedrijfsgebouw met woonruimte van eisers.
Deze rechtbank heeft bij de uitspraak van 27 oktober 2008 met registratienummer
AWB 07/7957 WRO geoordeeld dat met het vrijstellingsbesluit van 17 augustus 2004 de verkoop en opslag van vuurwerk op de naast eisers' perceel gelegen gronden mogelijk is geworden, hetgeen op grond van het bestemmingsplan "Bedrijfsterrein Reeuwijk-Brug 1991" ter plaatse niet mogelijk was.
Voorts heeft de rechtbank vastgesteld dat verweerder (in navolging van het advies van Sargas Planschadeadvies) de aanwezigheid van brand- en ontploffingsgevaar als gevolg van het vrijstellingsbesluit heeft erkend, zodat er sprake is van een planologische verslechtering op het onderdeel gevaarzetting. De rechtbank heeft het beroep van eisers gegrond verklaard en geconcludeerd dat het bestreden besluit een deugdelijke motivering ontbeert en dat verweerder voorts heeft verzuimd nader onderzoek te doen naar de door eisers eventueel geleden schade.
Verweerder heeft naar aanleiding van deze uitspraak de SAOZ advies gevraagd. De SAOZ heeft een nieuwe planologische vergelijking opgesteld en heeft overwogen dat het vrijstellingsbesluit voor eisers per saldo niet heeft geleid tot een nadeliger positie. De bouwhoogte op grond van het vrijstellingsbesluit is geringer dan de maximale invulling van het bestemmingsplan toelaat en op grond van het vrijstellingsbesluit is permanente bewoning niet langer mogelijk. Er is qua uitzicht en privacy volgens de SAOZ dan ook sprake van een enigszins voordeliger situatie. Daarentegen stelt de SAOZ dat het vrijstellingsbesluit ten aanzien van het aspect veiligheid slechts in geringe mate tot een planologische verslechtering heeft geleid. De gevaarzetting van de detailhandel in consumentenvuurwerk wordt volgens de SAOZ niet als groot aangemerkt. Voorts was het bedrijfspand van eisers reeds voor de planologische mutatie gelegen in een gebied waar goederen opgeslagen konden worden waaraan extra gevaar in de vorm van een grotere brandbaarheid en/of explosiegevoeligheid verbonden was. De SAOZ komt tot de conclusie dat in redelijkheid niet anders kan worden geconcludeerd dan dat de planmutatie per saldo voor eisers niet heeft geleid tot een zodanig planologische verslechtering dat de onroerende zaak daardoor, bezien vanuit de voor de beoordeling van planschade maatgevende willekeurige gegadigde derde, een waardedaling zou hebben ondergaan. Verweerder heeft het advies van de SAOZ ten grondslag gelegd aan het thans bestreden besluit om het planschadeverzoek van eisers wederom af te wijzen.
Eisers hebben in beroep, verkort en zakelijk weergegeven, aangevoerd dat het verweerder, gezien de onherroepelijke uitspraak van de rechtbank van 27 oktober 2008, niet vrij stond om opnieuw een volledig advies te vragen aan de SAOZ. Op basis van de uitspraak van de rechtbank mocht verweerder slechts onderzoek doen naar de door eisers geleden schade. Voorts voeren eisers aan dat de SAOZ in haar rapport bij de planvergelijking ten onrechte is uitgegaan van een onbeperkte hoogte van de woonwagens en van het feit dat er reeds vuurwerkverkoop en -opslag binnen het bestemmingsplan zou zijn toegestaan.
De rechtbank overweegt als volgt.
De rechtbank heeft bij haar uitspraak van 27 oktober 2008 uitdrukkelijk en zonder voorbehoud geoordeeld dat het vrijstellingsbesluit van 17 augustus 2004 heeft geleid tot een wijziging van het planologisch regime en dat eisers in een, in planologisch opzicht, nadeliger situatie terecht zijn gekomen. Nu er tegen deze uitspraak geen hoger beroep is ingesteld staat dit in rechte vast. Dat de overwegingen in de uitspraak slechts zien op de ruimtelijke gevolgen van het vrijstellingsbesluit met betrekking tot het onderdeel gevaarzetting, komt door het feit dat slechts dit onderdeel van de planvergelijking toentertijd tussen partijen in geschil was. Verweerder heeft immers (in navolging van het advies van Sargas Planschadeadvies) aan het toentertijd bestreden besluit ten grondslag gelegd dat er ten aanzien van de bouwmogelijkheden geen sprake was van een (nadelige) wijziging en verder niet gesteld dat er sprake was van nadere (positieve dan wel negatieve) ruimtelijke gevolgen van het vrijstellingsbesluit. De rechtbank is dan ook van oordeel dat de uitspraak van 27 oktober 2008 geen ruimte laat voor het thans door verweerder ingenomen gewijzigde standpunt ten aanzien van de ruimtelijke gevolgen van het vrijstellingsbesluit. Het stond verweerder dan ook niet vrij om aan het thans bestreden besluit (in navolging van het advies van het SAOZ) een nieuwe planologische vergelijking ten grondslag te leggen.
De rechtbank vernietigt het bestreden besluit, nu er geen sprake is van een deugdelijke motivering en draagt verweerder op om onderzoek te (laten) doen naar de door eisers eventueel geleden planschade als gevolg van de planologische verslechtering ten aanzien van het onderdeel gevaarzetting.
Het beroep is gegrond. Het bestreden besluit wordt vernietigd wegens strijd met de artikelen 3:2 en 7:12, eerste lid, van de Awb.
Verweerder wordt opgedragen een nieuw besluit te nemen met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen
Nu niet is gebleken van kosten die daarvoor in aanmerking komen, bestaat geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
III BESLISSING
De rechtbank 's-Gravenhage,
verklaart het beroep gegrond;
vernietigt het bestreden besluit;
draagt verweerder op een nieuw besluit te nemen met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen;
bepaalt dat verweerder aan eisers het door hen betaalde griffierecht, te weten € 150,-, vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. L. Koper, mr. G.P. Verbeek, en mr. A.C.M. van Wesenbeeck
in tegenwoordigheid van de griffier drs. A.C.P. Witsiers.
Uitgesproken in het openbaar op 19 januari 2011.
RECHTSMIDDEL
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.