ECLI:NL:RBSGR:2011:BP1588

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
12 januari 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 10/44684 VRONTN
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatige bewaring en schadevergoeding in vreemdelingenrecht

In deze zaak heeft de rechtbank 's-Gravenhage op 12 januari 2011 uitspraak gedaan in een beroep tegen een vrijheidsontnemende maatregel die aan een vreemdeling was opgelegd. De vreemdeling, geboren op 4 april 1988 en statenloos, had op 29 december 2010 een beroepschrift ingediend, waarin hij stelde dat de maatregel van bewaring onrechtmatig was. De rechtbank oordeelde dat de maatregel van bewaring vanaf 28 december 2010 onrechtmatig was, omdat er op dat moment nog geen terugkeerbesluit was genomen. De rechtbank stelde vast dat de maatregel van bewaring pas op 30 december 2010 was opgeheven, wat leidde tot de conclusie dat de vreemdeling gedurende twee dagen onrechtmatig was vastgehouden.

De rechtbank overwoog dat de maatregel van bewaring alleen kan worden opgelegd om de terugkeer van de vreemdeling voor te bereiden of om de verwijderingsprocedure uit te voeren, zoals vastgelegd in de Terugkeerrichtlijn. Aangezien er op het moment van oplegging van de maatregel geen terugkeerbesluit was, was de bewaring onrechtmatig. De rechtbank kende de vreemdeling een schadevergoeding toe van € 210,-- voor de onrechtmatige bewaring en veroordeelde de minister voor Immigratie en Asiel in de proceskosten van de vreemdeling, die op € 874,-- werden vastgesteld. De uitspraak benadrukt het belang van het tijdig nemen van terugkeerbesluiten in het kader van vreemdelingenrecht en de gevolgen van onrechtmatige bewaring voor de betrokken vreemdeling.

Uitspraak

RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
Sector bestuursrecht
Afdeling 3, enkelvoudige kamer
Regnr.: AWB 10/44684 VRONTN
UITSPRAAK ingevolge artikel 8:77 van de Algemene wet bestuursrecht
beroep vrijheidsontnemende maatregel
in het geding tussen
[Vreemdeling], V-nummer [nummer], gemachtigde mr. F. Fonville, advocaat te Haarlem,
en
de minister voor Immigratie en Asiel, verweerder.
I PROCESVERLOOP
Op 29 december 2010 heeft de vreemdeling een beroepschrift ingediend bij de rechtbank. In het beroepschrift is tevens verzocht om schadevergoeding.
De openbare behandeling van het beroep heeft plaatsgevonden op 10 januari 2011. De vreemdeling is vertegenwoordigd door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door zijn gemachtigde mr. M.P. Schelfaut.
II OVERWEGINGEN
1De vreemdeling heeft gesteld te zijn geboren op 4 april 1988 en statenloos te zijn. Het beroep is gericht tegen het besluit van verweerder van 28 december 2010 waarbij de vreemdeling de vrijheidsontnemende maatregel is opgelegd.
De rechtbank stelt vast dat de maatregel van bewaring na de indiening van het beroepschrift is opgeheven op
30 december 2010.
2 Gelet hierop is nog slechts in geschil of de maatregel van bewaring eerder had moeten worden opgeheven en zo ja, of er aanleiding is een schadevergoeding op grond van artikel 106 Vreemdelingenwet (Vw) 2000 toe te kennen.
3 De vreemdeling stelt zich op het standpunt dat de maatregel onrechtmatig is en heeft daartoe ten eerste aangevoerd dat het terugkeerbesluit te laat is genomen, zodat daarom de bewaring onrechtmatig is. Voorts stelt de vreemdeling dat de maatregel in het licht van artikel 15 van de Terugkeerrichtlijn ontoereikend is gemotiveerd. Uit de Richtlijn blijkt niet dat derdelanders om redenen van openbare orde in bewaring kunnen worden gesteld. Ten slotte betoogt de vreemdeling dat de Nederlandse overheid in strijd heeft gehandeld met artikel 15, vijfde lid, van de Terugkeerrichtlijn, alsmede met artikel 5 van het EVRM.
Ten aanzien van de beroepsgrond dat het terugkeerbesluit te laat is genomen en om die reden de maatregel van bewaring onrechtmatig is, overweegt de rechtbank als volgt.
In artikel 6 van de Terugkeerrichtlijn is neergelegd dat aan een vreemdeling een terugkeerbesluit wordt uitgevaardigd bij wijze van, kort gezegd, startpunt van de (door de lidstaat geïnitieerde) beëindiging van illegaal verblijf. In artikel 8 van de Terugkeerrichtlijn, onder het kopje verwijdering, is bepaald dat de lidstaten de nodige maatregelen nemen om het terugkeerbesluit uit te voeren. Onder dergelijke maatregelen vallen de dwangmiddelen, geregeld in artikel 8, vierde lid, van de Terugkeerrichtlijn, zoals bewaring. Uit artikel 8 van de Terugkeerrichtlijn volgt eenduidig dat voorbereiding van terugkeer en verwijdering in het kader van de Terugkeerrichtlijn de uitvoering van een terugkeerbesluit is. In artikel 15 van de Terugkeerrichtlijn is, zoals hiervoor overwogen, dwingend bepaald dat de maatregel van bewaring alleen kan worden opgelegd om de terugkeer van de desbetreffende vreemdeling voor te bereiden of om de verwijderingsprocedure uit te voeren. Dit systeem komt er naar het oordeel van de rechtbank op neer dat aan de bewaring steeds een terugkeerbesluit ten grondslag moet liggen, nu immers de enige twee toegestane doelen van de bewaring de uitvoering van een terugkeerbesluit inhouden.
In het onderhavige geval is gebleken dat er op 29 december 2010 een terugkeerbesluit ten aanzien van de vreemdeling is genomen, terwijl ten aanzien van hem op 28 december 2010 de maatregel van bewaring is opgelegd. Verweerder heeft niet het standpunt ingenomen dat zich een van de uitzonderingen voordeed, op grond waarvan op 28 december 2010 geen terugkeerbesluit nodig was.
Nu er op 28 december 2010 geen terugkeerbesluit is genomen, is de bewaring onrechtmatig met ingang van 28 december 2010. Het feit dat op 29 december 2010 alsnog een terugkeerbesluit is genomen, maakt niet dat de bewaring achteraf rechtmatig zou zijn.
Op grond van het vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat de maatregel van bewaring van de vreemdeling vanaf 28 december 2010 onrechtmatig was. Het beroep is derhalve gegrond.
Aangezien de maatregel van bewaring van meet af aan onrechtmatig is, kan hetgeen overigens is aangevoerd onbesproken blijven.
De rechtbank acht voldoende gronden aanwezig om een schadevergoeding toe te kennen voor 2 dagen onrechtmatige bewaring ten bedrage van 2 x € 105,-- = € 210,--.
De rechtbank ziet aanleiding verweerder met toepassing van artikel 8:75, eerste lid, Algemene wet bestuursrecht (Awb) te veroordelen in de door de vreemdeling gemaakte proceskosten. Deze kosten zijn op voet van het bepaalde in het Besluit proceskosten bestuursrecht vastgesteld op € 874,-- (1 punt voor het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting; waarde per punt € 437,-- en wegingsfactor 1). Aangezien ten behoeve van de vreemdeling een toevoeging is verleend krachtens de Wet op de rechtsbijstand, dient de betaling van dit bedrag ingevolge artikel 8:75, tweede lid, Awb te geschieden aan de griffier van de rechtbank.
III BESLISSING
De rechtbank 's-Gravenhage:
RECHT DOENDE:
- verklaart het beroep gegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding toe en kent aan de vreemdeling een schadevergoeding toe, groot € 210,-- ten laste van verweerder, te betalen door de griffier van de rechtbank;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten ad € 874,-- welke kosten verweerder aan de griffier dient te vergoeden.
Aldus vastgesteld door mr. M.J.C. Dijkstra, in tegenwoordigheid van de griffier drs. F.J.M. van den Berg.
Uitgesproken in het openbaar op 12 januari 2011.
RECHTSMIDDEL
Krachtens artikel 95 Vw 2000 staat tegen deze uitspraak voor partijen hoger beroep open.
De termijn voor het indienen van een beroepschrift bedraagt één week na verzending van de uitspraak door de griffier.
Bij het beroepschrift dient een kopie van deze uitspraak te worden overgelegd.
Het beroepschrift dient een of meer grieven tegen de uitspraak van de rechtbank te bevatten en moet geadresseerd worden aan de Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak, Hoger beroep vreemdelingenzaken, Postbus 16113, 2500 BC Den Haag (nadere informatie: www.raadvanstate.nl).