ECLI:NL:RBSGR:2011:BP1555

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
19 januari 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
09-650090-09
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van de officier van justitie in de strafvervolging wegens gebrek aan dubbele strafbaarheid van wapens en munitie in Frankrijk

In deze zaak heeft de Rechtbank 's-Gravenhage op 19 januari 2011 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van het voorhanden hebben van wapens en munitie in Frankrijk. De rechtbank heeft de officier van justitie niet-ontvankelijk verklaard in de strafvervolging, omdat niet kon worden vastgesteld dat de wapens en munitie in Frankrijk strafbaar waren. De verdachte was op 13 juni 2009 in Wenen aangehouden, waarna in zijn woning in Frankrijk een grote hoeveelheid wapens en munitie werd aangetroffen. De verdachte had bekend dat de wapens van hem waren, maar stelde dat deze in Frankrijk niet strafbaar waren.

Tijdens de zittingen op 12 november 2009 en 5 januari 2011 werd het onderzoek ter terechtzitting gehouden. De officier van justitie had geen rapport laten opmaken over de strafbaarheid van de wapens in Frankrijk, ondanks een eerdere opdracht van de rechtbank. De verdediging voerde aan dat de wapens en munitie niet strafbaar waren in Frankrijk en dat er geen sprake was van dubbele strafbaarheid, zoals vereist door het Wetboek van Strafrecht.

De rechtbank oordeelde dat uit de beschikbare rapportages niet bleek dat de wapens en munitie in Frankrijk strafbaar waren. De rechtbank concludeerde dat de officier van justitie niet-ontvankelijk moest worden verklaard in de vervolging, omdat er onvoldoende bewijs was dat de wapens en munitie in Frankrijk strafbaar waren. De rechtbank gelastte tevens de teruggave van de in beslag genomen voorwerpen aan de verdachte, aangezien deze niet in Nederland voorhanden waren gehad. De uitspraak benadrukt het belang van dubbele strafbaarheid in het strafrecht en de noodzaak voor de officier van justitie om voldoende bewijs te leveren voor de strafbaarheid van de feiten in het buitenland.

Uitspraak

RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
Sector Strafrecht
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 09/650090-09
Datum uitspraak: 19 januari 2011
Tegenspraak
De rechtbank 's-Gravenhage heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte]
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1965,
zonder bekende woon- of verblijfplaats hier te lande,
[adres]
1. Het onderzoek ter terechtzitting
Het onderzoek is gehouden ter terechtzitting van 12 november 2009 en 5 januari 2011.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie mr. N. Vogelenzang en van hetgeen door de raadsman van verdachte mr. M.A. Buntsma, advocaat te Breda, en de verdachte naar voren is gebracht.
2. De tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij in of omstreeks de periode december 2008 tot en met 13 juni 2009, te Jozerand (Frankrijk), althans in Frankrijk, tezamen en in vereniging met een of meer andere(n), althans alleen, een of meer wapen(s) als bedoeld in art. 2 lid 1 Categorie II onder 2° van de Wet wapens en munitie, te weten een automatisch vuurwapen (model Russisch Maxim M 1910, kaliber 7.62 x 54 mm) en/of een automatisch vuurwapen ('Brno', model MG 34, kaliber 7.92 x 57 mm) voorhanden heeft gehad;
De in deze tenlastelegging gebruikte termen en uitdrukkingen worden, voor zover daaraan in de Wet wapens en munitie betekenis is gegeven, geacht in dezelfde betekenis te zijn gebezigd;
art 26 lid 1 Wet wapens en munitie
2.
hij in of omstreeks de periode van 1 januari 2009 tot en met 13 juni 2009, te Jozerand (Frankrijk), althans in Frankrijk, tezamen en in vereniging met een of meer andere(n), althans alleen, een vuurwapen als bedoeld in art. 2 lid 1 Categorie III onder 1° van de Wet wapens en munitie, te weten een meerschots grendelgeweer ('Arsenaal te Erfurt', model Gewehr 98, kaliber 7.92 x 57 mm) voorhanden heeft gehad;
De in deze tenlastelegging gebruikte termen en uitdrukkingen worden, voor zover daaraan in de Wet wapens en munitie betekenis is gegeven, geacht in dezelfde betekenis te zijn gebezigd;
art 26 lid 1 Wet wapens en munitie
3.
hij in of omstreeks de periode van 1 januari 2009 tot en met 13 juni 2009, te Jozerand (Frankrijk), althans in Frankrijk, tezamen en in vereniging met een of meer andere(n), althans alleen, munitie als bedoeld in art. 2 lid 2
Categorie III van de Wet wapens en munitie, te weten (ongeveer) 50 stuks geweermunitie (volmantel, diverse Duitse fabrikanten, kaliber 7.92 x 57 mm) voorhanden heeft gehad;
De in deze tenlastelegging gebruikte termen en uitdrukkingen worden, voor zover daaraan in de Wet wapens en munitie betekenis is gegeven, geacht in dezelfde betekenis te zijn gebezigd;
art 26 lid 1 Wet wapens en munitie
3. De ontvankelijkheid van de officier van justitie.
3.1 Procesverloop
Verdachte is op 13 juni 2009 in Wenen (Oostenrijk) aangehouden. Naar aanleiding van deze aanhouding heeft in de woning van verdachte te Frankrijk een doorzoeking plaatsgevonden, waarbij een grote hoeveelheid wapens en munitie is aangetroffen, waaronder de wapens en de munitie zoals in de tenlastelegging vermeld. Verdachte heeft bekend dat de in de tenlastelegging genoemde wapens en munitie van hem zijn, maar heeft zich op het standpunt gesteld dat deze in Frankrijk niet strafbaar zijn.
Het onderzoek ter terechtzitting is op 12 november 2009 aangevangen. De rechtbank heeft toen het onderzoek ter terechtzitting voor onbepaalde tijd geschorst en de officier van justitie de opdracht gegeven door een wapendeskundige een nader rapport of proces-verbaal te laten opmaken over de strafbaarheid van de ten laste gelegde wapens zowel in Frankrijk als in Nederland.
Het onderzoek ter terechtzitting is op 5 januari 2011 hervat.
3.2 Het standpunt van de officier van justitie
Ter terechtzitting van 5 januari 2011 heeft de officier van justitie aangegeven dat zij, anders dan door de rechtbank opgedragen, niet een nader rapport of proces-verbaal heeft laten opmaken, nu naar het standpunt van het openbaar ministerie uit het dossier reeds (voldoende) blijkt dat de in feit 1 en 2 vermelde wapens zowel in Frankrijk en als in Nederland strafbaar zijn. Dit ligt anders bij de in feit 3 genoemde munitie. Volgens de officier van justitie zou het laten opmaken van een nader rapport of proces-verbaal qua kosten en werkbelasting niet in verhouding staan tot de te verwachten eis en het - naar haar mening - geringe verdedigingsbelang dat daarmee wordt gediend.
De officier van justitie heeft geconcludeerd dat zij met betrekking tot feit 3
niet-ontvankelijk in de vervolging dient te worden verklaard, nu uit de stukken zoals thans in het dossier niet blijkt dat dit feit zowel in Nederland als in Frankrijk strafbaar is. Zij acht de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten wettig en overtuigend bewezen, nu uit het dossier voldoende blijkt dat deze feiten zowel in Frankrijk als in Nederland strafbaar zijn. Zij heeft gevorderd dat verdachte wordt veroordeeld tot een voorwaardelijke geldboete van € 500,-, subsidiair 10 dagen hechtenis, met een proeftijd van 2 jaren.
De officier van justitie heeft medegedeeld dat zij, indien de rechtbank daartoe aanleiding zou zien, geen uitvoering zal geven aan een herhaalde opdracht tot het opmaken van een nader rapport of proces-verbaal. Zij verzoekt in dat geval het openbaar ministerie ten aanzien van alle ten laste gelegde feiten niet-ontvankelijk te verklaren in de vervolging.
3.3 Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de officier van justitie niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in haar vervolging, nu uit het dossier niet (voldoende) blijkt dat de onder 1, 2 en 3 tenlastegelegde wapens en munitie zowel in Frankrijk als in Nederland strafbaar zijn.
De raadsman heeft hierbij ter onderbouwing verwezen naar een proces-verbaal gedateerd 27 juni 2009, opgesteld door [hoofdinspecteur] hoofdinspecteur van politie te Frankrijk (pagina's 335 en 367 van het dossier), waarin staat vermeld dat de in feit 1 genoemde wapens, te weten twee automatische vuurwapens (model Russisch Maxim M1910 en model Brno MG 34) in 2005 aan verdachte zijn teruggegeven, nu deze volgens de Nederlandse wet niet strafbaar zijn.
Met betrekking tot de in feit 1 vermelde MG34 heeft de raadsman voorts ter zitting een certificaat overgelegd waaruit blijkt dat dit wapen in Engeland een gecertificeerd gedeactiveerd object is dat -op zijn minst- op de in Frankrijk voorgeschreven wijze onklaar is gemaakt. Volgens de raadsman is het in Frankrijk vaste jurisprudentie dat een goedkeuring van een neutralisatie van een wapen door een daartoe bevoegde instantie in een lid van de Europese Unie voor Frankrijk betekent dat het wapen valt in de achtste categorie in plaats van in de eerste categorie en derhalve niet strafbaar is. Gelet hierop is het voorhanden hebben van dit wapen niet strafbaar in Frankrijk. Voorts heeft de raadsman aangevoerd dat Frankrijk een "laissez-faire" politiek voert met betrekking tot deze wapens, omdat deze volgens oud Frans recht onklaar zouden zijn gemaakt. Het is, gelet op de steeds veranderende en verscherpte wapenwetgeving, ondoenlijk alle wapens die conform oude wetten onklaar zijn gemaakt, 'terug te roepen'.
Met betrekking tot feit 2 heeft de raadsman opgemerkt dat het Franse deskundigenrapport niet strookt met het Nederlandse deskundigenrapport. De Franse deskundige heeft immers gerelateerd dat dit wapen in het geheel niet onklaar is gemaakt, terwijl de Nederlandse deskundige heeft vermeld dat dit wapen niet op de juiste wijze voor gebruik ongeschikt is gemaakt. Voorts heeft de raadsman aangevoerd dat dit uit 1905 afkomstige wapen onder de oude neutralisatie valt en volgens de toenmalige Franse wet onklaar is gemaakt. De raadsman heeft wat dat punt betreft verwezen naar hetgeen hij dienaangaande ten aanzien van feit 1 heeft opgemerkt.
Ook voor feit 3 staat volgens de raadsman niet vast dat het voorhanden hebben van deze munitie in Frankrijk strafbaar is.
Subsidiair heeft de raadsman vrijspraak van de ten laste gelegde feiten bepleit en meer subsidiair heropening van het onderzoek ter terechtzitting voor nader onderzoek zoals reeds door de rechtbank ter terechtzitting op 12 november 2009 opgedragen aan de officier van justitie.
3.4 Het oordeel van de rechtbank
De officier van justitie heeft om haar moverende redenen geen gevolg gegeven aan de ter terechtzitting van 12 november 2009 door de rechtbank gegeven opdracht, strekkende tot het laten opmaken van een nader rapport of proces-verbaal over de strafbaarheid van de ten laste gelegde wapens en munitie zowel in Frankrijk als in Nederland.
Naar het oordeel van de rechtbank blijkt uit de tot het dossier behorende rapportages niet dat de in de tenlastelegging genoemde wapens en munitie in Frankrijk strafbaar zijn. De rechtbank baseert dit op het volgende.
Met betrekking tot feit 3 constateert de rechtbank, net zoals de officier van justitie en de verdediging, dat het dossier geen stukken bevat waaruit blijkt dat deze munitie in Frankrijk strafbaar is.
Met betrekking tot feit 2 blijkt naar het oordeel van de rechtbank uit het door [medewerker] gespecialiseerd medewerker van de Technische en Wetenschappelijke Politie, verrichte technisch ballistisch onderzoek (zoals neergelegd in een rapport d.d. 25 juni 2009) niet dat dit wapen in Frankrijk strafbaar is. Voornoemd rapport van [medewerker] vermeldt slechts dat dit wapen geen aanpassingen aan de bewegende delen heeft ondergaan terwijl er wel aanpassingen zijn geschied volgens de Nederlandse rapportage. Uit de Franse rapportage valt aldus niet op te maken dat de onklaarmaking van het wapen niet strookt met de Franse wetgeving.
Met betrekking tot feit 1 vermeldt voornoemd rapport van [medewerker] dat deze wapens niet volgens de geldende Franse wetgeving onklaar zijn gemaakt, dat het waarmerk van de proefbank van Saint-Etienne ontbreekt en dat deze wapens derhalve vallen onder eerste categorie. Echter, mede gelet op hetgeen de raadsman met betrekking tot deze wapens naar voren heeft gebracht, onder meer over de wijze waarop één in feit 1 genoemd wapen in het Verenigd Koninkrijk gecertificeerd onklaar is gemaakt, over het onklaar maken van deze wapens conform de toen geldende Franse regelgeving, over de thans geldende Franse jurisprudentie dienaangaande en over het in Frankrijk gevoerde "laissez-faire" beleid, valt naar het oordeel van de rechtbank niet vast te stellen dat deze wapens ten tijde van het voorhanden hebben door verdachte in Frankrijk strafbaar waren.
Nu uit het dossier niet valt op te maken dat er sprake is van dubbele strafbaarheid in de zin van artikel 5, eerste lid, aanhef en onder 2, van het Wetboek van Strafrecht, acht de rechtbank de officier van justitie niet-ontvankelijk in haar vervolging.
Ten overvloede merkt de rechtbank op dat een nader rapport of proces-verbaal wellicht duidelijkheid had kunnen verschaffen omtrent de vraag of de in de tenlastelegging genoemde wapens en munitie volgens de Franse wetgeving strafbaar zijn, maar gelet op het ter terechtzitting van 5 januari 2011 door de officier van justitie ingenomen standpunt, ziet de rechtbank geen aanleiding de officier van justitie wederom opdracht te geven tot het laten opmaken van een nader rapport of proces-verbaal. De rechtbank kan bij deze stand van zaken de vraag daarlaten of aan het niet uitvoeren van de eerdere opdracht door de rechtbank ook de consequentie van niet-ontvankelijkverklaring van de officier van justitie had moeten worden verbonden.
4. Beslag
Nu het belang van strafvordering zich daartegen niet meer verzet, zal de rechtbank de teruggave aan verdachte gelasten van de op de beslaglijst onder 1, 2 en 3 genummerde voorwerpen.
De rechtbank volgt het standpunt van de officier van justitie dat deze voorwerpen dienen te worden onttrokken aan het verkeer niet. Zoals hiervoor overwogen, komt de rechtbank tot het oordeel dat onvoldoende is vast komen te staan dat deze wapens en munitie in Frankrijk strafbaar zijn gesteld. Nu verdachte deze wapens en munitie niet in Nederland voorhanden heeft gehad - de wapens en munitie zijn immers, nadat deze in de woning van verdachte te Frankrijk waren aangetroffen, eerst op verzoek van het openbaar ministerie door de Franse autoriteiten aan het openbaar ministerie overgedragen - dienen deze aan verdachte te worden teruggegeven.
5. De beslissing
De rechtbank,
verklaart de officier van justitie niet-ontvankelijk in de strafvervolging van verdachte;
gelast de teruggave aan verdachte van de op de beslaglijst onder 1, 2 en 3 genummerde voorwerpen, te weten:
1. Automatisch vuurwapen (Machinegeweer)
Fabrikant: onbekend
Model: Russisch Maxim M 1910
Kaliber 7.62 x 54 mm
Serienummer 61457
2. Automatisch vuurwapen (Machinegeweer)
Fabrikant: Brno
Model: MG 34
Kaliber: 7.92 x 57 mm
Serienummer 5068
3. Meerschots grendelgeweer
Fabrikant: arsenaal te Erfurt
Model: Gewehr 98
Kaliber: 7.92 x 57 mm
Serienummer 759
Dit vonnis is gewezen door
mrs. E.F. Brinkman, voorzitter,
M.C. Bruining en S.M. Krans, rechters,
in tegenwoordigheid van W.H. Ng, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 19 januari 2010.