Sector civiel recht - voorzieningenrechter
zaak- / rolnummer: 382285 / KG ZA 10-1546
Vonnis in kort geding van 20 januari 2011
[eiser],
wonende te [woonplaats],
eiser,
advocaat mr. G.S. de Haas te Raamsdonksveer, gemeente Geertruidenberg,
de publiekrechtelijke rechtspersoon de Staat der Nederlanden (Ministerie van Veiligheid en Justitie),
zetelend te ’s-Gravenhage,
gedaagde,
advocaat mr. M. Dijkstra te ’s-Gravenhage.
Op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting van 13 januari 2011 wordt in dit geding van het volgende uitgegaan.
1.1. Eiser is advocaat te [woonplaats] in het arrondissement van de rechtbank Breda.
1.2. Bij brief van 17 december 2007 heeft de voorzitter van het insolventieteam van de rechtbank Breda de faillissementscuratoren in het arrondissement Breda, onder wie eiser, bericht dat in het jaar 2008 het nieuwe evaluatiesysteem voor curatoren in het arrondissement Breda in werking treedt. Daarbij is onder meer vermeld dat het doel van het nieuwe systeem is om te kunnen beschikken over een bestand van uitsluitend goede tot zeer goede curatoren. Ook is in de brief aangegeven dat de rechtbank in het kader van het nieuwe systeem gesprekken zal voeren met curatoren.
1.3. Bij brief van 29 mei 2008 heeft eiser de rechtbank Breda bericht dat hij tot op heden nog niet is benaderd inzake het nieuwe evaluatiesysteem. Daarbij heeft hij gevraagd of hij nog wel op de lijst van curatoren staat vermeld, nu het faillissement waarin hij voor het laatst is benoemd van 7 november 2006 dateert.
1.4. Bij brief van 17 juni 2008 heeft de rechtbank Breda eiser geantwoord dat hij nog steeds op de lijst van curatoren staat en dat de reden dat het al weer enige tijd geleden is dat eiser een faillissement heeft gehad, gelegen is in het teruglopend aantal faillissementen. Daarbij is vermeld dat het evaluatiesysteem door omstandigheden enige vertraging heeft opgelopen.
1.5. Bij brief van 17 november 2008 heeft de voorzitter van het insolventieteam, mr. [X], de faillissementscuratoren in het arrondissement Breda, onder wie eiser, nogmaals geïnformeerd over het nieuwe evaluatiesysteem. Daarbij is vermeld dat de curatoren in het komende jaar een uitnodiging zullen ontvangen voor een gesprek.
1.6. Bij brief van 19 november 2008 heeft mr. [X] eiser uitgenodigd voor een gesprek op 1 april 2009.
1.7. Mr. [X] heeft (in haar functie van voorzitter van de faillissementskamer van de rechtbank Breda), na het door haar met eiser op 1 april 2009 gevoerde gesprek in het kader van het evaluatiesysteem curatoren, bij brief van 2 april 2009 eiser bericht dat afgesproken is dat het nog lopende faillissement door hem zal worden afgewikkeld. Daarbij is aangegeven dat hij echter niet meer voor benoemingen in aanmerking zal komen, hetgeen betekent dat zijn naam van de lijst van curatoren wordt gehaald.
1.8. Eiser heeft bij brief van 6 april 2009 mr. [X] verzocht haar beslissing te herzien. Daarbij heeft hij haar meegedeeld het niet eens te zijn met de beslissing tot doorhaling van zijn naam op de lijst van curatoren. Ook heeft hij in de brief onder meer vermeld dat hij in het gesprek op 1 april 2009 heeft meegedeeld voor wat betreft zijn inkomen volledig afhankelijk te zijn van omzet uit zijn insolventiepraktijk. Daarnaast heeft hij in de brief gesteld dat mr. [X] in het gesprek geen reden voor de doorhaling heeft gegeven behoudens het streven naar een kortere lijst met curatoren.
1.9. Bij brief van 9 april 2009 heeft mr. [X] in haar functie van voorzitter van de faillissementskamer van de rechtbank Breda eiser geantwoord dat niet geheel juist is dat zij voor de doorhaling geen reden heeft gegeven. In de brief heeft zij eiser voorts als volgt bericht:
“...” Ik heb inderdaad aangegeven dat de rechtbank streeft naar een kortere lijst van curatoren. Als reden heb ik genoemd het grote aantal curatoren in verhouding tot het aantal uitgesproken faillissementen. De rechtbank is daardoor de afgelopen jaren niet in staat geweest om alle curatoren met enige regelmaat te benoemen. U was het met mij eens, dat een benoeming op regelmatige basis noodzakelijk is om de benodigde vaardigheden te behouden. Zoals u in uw brief aangeeft, heeft u in 2006 nog vier benoemingen gehad en daarna niet meer. De conclusie, dat u niet in staat bent geweest om uw vaardigheden op peil te houden, is gezien het aantal benoemingen alleszins gerechtvaardigd.
Daarnaast heb ik aangevoerd dat door het grote aantal curatoren op de lijst de kwaliteitsnorm, waaraan de rechtbank de curatoren toetst, hoog is komen te liggen. Bij de beoordeling van de vraag welke curatoren van de lijst worden gehaald, is deze hoge norm bepalend. Ik heb u in ons gesprek meegedeeld dat de rechtbank voor de moeilijke vraag staat met welke curatoren zij verder wil gaan en daarbij aangegeven dat uiteindelijk de keuze niet op u is gevallen. Dit betekent dat u niet meer voor benoemingen in aanmerking zult komen.
Terecht geeft u in uw brief aan dat het niet tot een evaluatie is gekomen aan de hand van het evaluatieformulier. Gezien het vorenstaande, was ik van mening dat een dergelijke evaluatie niet meer nodig was. Bovendien ging ik ervan uit dat u uit de bespreking van het faillissement dat voor opheffing stond, wel begrepen had hoe de rechtbank staat tegenover uw functioneren als curator.
In hetgeen u verder in uw brief heeft aangevoerd zie ik geen aanleiding om mijn beslissing te herzien. Het spijt mij dat ik u niet beter kan berichten.”
1.10. Vervolgens heeft de rechtbank Breda nadere verzoeken en bezwaren van eiser die ertoe strekten dat de doorhalingbeslissing ongedaan gemaakt zou worden, van de hand gewezen.
2.1. Eiser vordert – zakelijk weergegeven – primair herplaatsing op de lijst van curatoren, op verbeurte van een dwangsom en subsidiair betaling van een voorschot van € 355.480,55 inzake door hem geleden schade.
2.2. Daartoe voert eiser onder meer het volgende aan.
Gedaagde handelt in strijd met de beginselen van behoorlijk bestuur en daarom onrechtmatig jegens eiser. Hierdoor lijdt eiser schade. Er is sprake van onzorgvuldig handelen nu gedaagde al ruim vóór het gesprek op 1 april 2009 de beslissing had genomen om eiser van de curatorenlijst af te voeren. Ook is de beslissing genomen zonder evaluatie of monitoring van het functioneren van eiser. Daarbij komt dat, kennelijk in het kader van nieuw beleid, regels ten uitvoer worden gelegd die vooraf niet openbaar zijn gemaakt en waarover niet met eiser is gecommuniceerd. Bij brief van 30 mei 2000 heeft de rechtbank eiser nog verzekerd dat er geen bezwaren tegen zijn persoon zijn. Daarnaast is de beslissing in strijd met het verbod op leeftijdsdiscriminatie en is er geen acht geslagen op het feit dat eiser als curator ruim 25 jaar faillissementen heeft afgehandeld. Door het schrappen van de curatorenlijst derft eiser aanzienlijke inkomsten. Hierdoor is hij in ernstige financiële problemen geraakt
2.3. Gedaagde voert gemotiveerd verweer, dat hierna, voor zover nodig, zal worden besproken.
3. De beoordeling van het geschil
3.1. De vraag is of de beslissing van de rechtbank om eiser te schrappen van de curatorenlijst onmiskenbaar onrechtmatig is jegens eiser. Daarbij is van belang of gedaagde (de rechtbank) op goede gronden heeft besloten om eiser van die lijst te schrappen.
3.2. De onderhavige beslissing van de rechtbank kan gekwalificeerd worden als een bestuurlijke beslissing van de rechtbank in het kader van het door haar gevoerde beleid ter bevordering van een kwalitatief toereikende en effectieve afwikkeling van faillissementen. Een dergelijke beslissing kan binnen zekere grenzen worden getoetst door de burgerlijke rechter. Nu eiser aan zijn vordering onrechtmatig handelen ten grondslag heeft gelegd is de burgerlijke rechter bevoegd tot kennisneming van de vordering. Bij de beoordeling van de genomen beslissing dient terughoudendheid te worden betracht omdat gedaagde inzake de taak om effectief toe te zien op het handelen van curatoren en het in dat kader te voeren benoemingenbeleid een ruime mate van (beleids)vrijheid heeft.
3.3. Het door gedaagde gevoerde verweer ziet erop dat mr. [X] aan het gesprek met eiser op 1 april 2009 de indruk overhield dat eiser de beslissing tot schrappen accepteerde. Volgens gedaagde is in de daarop gegeven schriftelijke toelichting op de beslissing daarom vrijwel niet negatiefs gezegd over de bekwaamheden van eiser. Omdat nadien door eiser wel bezwaren zijn geuit, heeft mr. [X] alsnog een schriftelijk verslag gemaakt van haar gesprek met eiser en is verder een bloemlezing opgesteld van faillissementservaringen met eiser. In de brief van 9 april 2009 van mr. [X] aan eiser, hiervoor vermeld onder 1.9, is de beslissing nader onderbouwd.
3.4. Ter zitting heeft eiser desgevraagd verklaard dat hij zich goed had voorbereid op het bewuste gesprek maar dat het ging over het curatorenaanstellingsbeleid en dat het gesprek werd afgesloten met de conclusie dat hij niet paste in het beleidsprofiel. Gesteld noch gebleken is dat eiser tijdens het gesprek tegen deze conclusie protest heeft aangetekend. Een en ander leidt tot de conclusie dat het daarom ook niet onredelijk voorkomt dat pas na de door eiser geuite bezwaren de beslissing nader is gemotiveerd. Eiser wordt daarom niet gevolgd in zijn stelling dat de beslissing niet of onvoldoende gegrond is. Eiser heeft ook niet de door gedaagde genoemde voorbeelden van zijn ontoereikend functioneren met kracht van argumenten kunnen weerleggen. Dat de rechtbank in de gegeven omstandigheden gehouden was om het functioneren van eiser expliciet te evalueren of te monitoren, is vooralsnog niet gebleken. Aan het verwijt van eiser op dat punt wordt daarom ook voorbijgegaan. Daarbij is van belang dat gedaagde onweersproken heeft aangevoerd dat eiser met enige regelmaat in specifieke faillissementszaken geconfronteerd is met corrigerende gesprekken. Gedaagde heeft er terecht op gewezen dat dit eiser tot nadenken had moeten stemmen.
3.5. Eiser had uit de omstandigheid dat hij in afnemende mate werd benoemd tot curator –vanaf het jaar 2006 in het geheel niet meer– kunnen concluderen dat zijn functioneren wellicht tekortschoot. In ieder geval had hij deze omstandigheid in relatie tot de hiervoor gevoerde corrigerende gesprekken als zodanig kunnen duiden. Eisers stelling dat hij nu zo plotseling van de curatorenlijst is afgevoerd dat hij dientengevolge geen tijd heeft gehad om zijn werkzaamheden anders in te richten slaagt niet. Vastgesteld kan worden dat aan schrapping van de curatorenlijst een periode is voorafgegaan waarin eiser in afnemende mate benoemd werd tot curator. Dit kan daarom ook in zekere mate worden aangemerkt als een overgangsperiode die eiser had kunnen benutten om zijn werk een andere richting te geven. Dat de brief van de rechtbank van 30 mei 2000 geen aanmerking op eisers functioneren bevatte, kan op zichzelf genomen niet leiden tot het oordeel dat de beslissing om eiser te schrappen van de curatorenlijst onvoldoende gemotiveerd genomen is. Alleen al het tijdsverloop tussen de bewuste brief en de genomen beslissing, bijna negen jaar, staat daaraan in de weg.
3.6. Eisers klacht dat met hem niet is gecommuniceerd over het nieuwe beleid van de rechtbank inzake de opstelling van een curatorenlijst gaat er aan voorbij dat de rechtbank hiertoe niet gehouden is. Overigens is tussen partijen niet in geschil dat de curatoren in het betreffende arrondissement, inclusief eiser, bij brieven van 17 december 2007 en 17 november 2008 op de hoogte waren gesteld van het voornemen om te komen tot een bestand van uitsluitend goede tot zeer goede curatoren. Eisers stelling dat er sprake is van leeftijdsdiscriminatie behoeft, gelet op het voorgaande, geen bespreking. Dit zou slechts anders zijn indien het in deze zaak zou gaan om een goed functionerende curator die vanwege het bereiken van de leeftijd van 65 jaar van de curatorenlijst zou worden geschrapt. Voorts geldt dat eiser de door hem gestelde financiële problemen niet aan gedaagde tegen kan werpen. Gedaagde heeft op dit punt terecht naar voren gebracht dat eiser hiervoor zelf verantwoordelijk is; het risico van het vrije ondernemerschap dient niet afgewenteld te worden op gedaagde. Eiser heeft op geen enkele wijze aannemelijk gemaakt dat daarvoor in de onderhavige zaak aanleiding is.
3.7. Het voorgaande leidt tot de conclusie dat de beslissing van de rechtbank om eiser van de curatorenlijst te schrappen niet onmiskenbaar onrechtmatig is jegens eiser. Geoordeeld wordt dat eiser noch aannemelijk heeft gemaakt dat gedaagde (de rechtbank) geen goede gronden voor die beslissing had noch dat zij die gronden niet kenbaar heeft gemaakt aan eiser. Daarom zijn de vorderingen van eiser niet voor toewijzing vatbaar. Eiser zal, als de in het ongelijk gestelde partij, worden veroordeeld in de kosten van dit geding.
veroordeelt eiser in de kosten van dit geding, tot dusverre aan de zijde van gedaagde begroot op € 4.353,--, waarvan € 816,-- aan salaris advocaat en € 3.537,-- aan griffierecht.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.J. Paris en in het openbaar uitgesproken op 20 januari 2011.