ECLI:NL:RBSGR:2011:BP1401

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
12 januari 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
349628 - HA ZA 09-3450
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • H.F.M. Hofhuis
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzet tegen verbeurdverklaring van dwangsommen door de Gemeente Alphen aan den Rijn

In deze zaak heeft de Rechtbank 's-Gravenhage op 12 januari 2011 uitspraak gedaan in een verzetprocedure van eiseres, Lasbedrijf Alphen, tegen een door de Gemeente Alphen aan den Rijn uitgevaardigd dwangbevel. De Gemeente had dit dwangbevel uitgevaardigd omdat eiseres niet had voldaan aan een eerder opgelegde last onder dwangsom, die inhield dat zij moest stoppen met het repareren van vuilcontainers op een perceel aan de [A-straat]. Eiseres stelde dat zij de activiteiten op het perceel per 23 december 2008 had beëindigd en dat ACE B.V. sindsdien de activiteiten had overgenomen. De rechtbank oordeelde dat eiseres niet had bewezen dat zij de activiteiten tijdig had beëindigd, en dat de Gemeente terecht had geconcludeerd dat de activiteiten na de opgelegde termijn waren voortgezet. De rechtbank verwierp de vordering van eiseres met betrekking tot de verbeurde dwangsommen van € 50.000,-, maar verklaarde het verzet gegrond voor wat betreft de invorderingskosten van € 3.250,-, omdat deze niet voldoende gespecificeerd waren in het dwangbevel. Eiseres werd veroordeeld in de proceskosten van de Gemeente, die in totaal op € 2.497,- werden begroot.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
Sector civiel recht
zaaknummer / rolnummer: 349628 / HA ZA 09-3450
Vonnis van 12 januari 2011
in de zaak van
[eiseres],
wonende te [woonplaats],
eiseres,
advocaat mr. H.J.M. Winkelhuijzen te Alphen aan den Rijn,
tegen
de rechtspersoon naar publiek recht
DE GEMEENTE ALPHEN AAN DEN RIJN,
zetelend te Alphen aan den Rijn,
gedaagde,
advocaat mr. P.J.M. von Schmidt auf Altenstadt te 's-Gravenhage.
Partijen zullen hierna [eiseres] en de Gemeente worden genoemd.
1.De procedure
1.1.Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 25 augustus 2010;
- de akte aan de zijde van [eiseres], van 22 september 2010;
- de antwoordakte aan de zijde van de Gemeente, van 17 november 2010.
1.2.Ten slotte is een datum voor vonnis bepaald.
2.De verdere beoordeling
2.1.De rechtbank neemt hetgeen zij in het tussenvonnis van 25 augustus 2010 heeft overwogen, hier over.
2.2.In deze procedure vordert [eiseres] dat de rechtbank het verzet tegen een door de Gemeente uitgevaardigd dwangbevel van 13 juli 2009 gegrond verklaart. De Gemeente heeft dit dwangbevel uitgevaardigd tegen de door [eiseres] gevoerde eenmanszaak Lasbedrijf Alphen omdat niet is voldaan aan een door B&W op 14 oktober 1988 uitgevaardigde last onder dwangsom, waardoor dwangsommen zijn verbeurd die vervolgens onbetaald zijn gebleven. De last onder dwangsom bestond hierin dat B&W Lasbedrijf Alphen het gebod hebben opgelegd haar, in strijd met het vigerende bestemmingsplan, op het perceel aan de [A-straat te woonplaats] (hierna "het perceel") uitgevoerde activiteiten te staken. Deze activiteiten bestonden uit het repareren van vuilcontainers. [eiseres] stelt dat zij de desbetreffende activiteiten op het perceel met ingang van 23 december 2008 heeft beëindigd en dat ACE B.V. vanaf 23 december 2010 het perceel heeft gehuurd en daar activiteiten heeft verricht.
2.3.In het tussenvonnis van 25 augustus 2010 heeft de rechtbank overwogen dat in deze procedure Lasbedrijf Alphen en Lasbedrijf Alphen B.V. dienen te worden vereenzelvigd, waardoor moet worden onderzocht of door (één van) deze twee (rechts)personen is gehandeld in strijd met de last onder dwangsom. De rechtbank heeft voorshands geconcludeerd dat Lasbedrijf Alphen en/of Lasbedrijf Alphen B.V. hun activiteiten op het perceel niet hebben beëindigd op grond van de volgende, door de Gemeente gestelde en door [eiseres] niet weersproken, omstandigheden: (i) de activiteiten waarvoor de last onder dwangsom is opgelegd, zijn na afloop van de begunstigingstermijn op het perceel voortgezet, (ii) in de loods zijn nog steeds activa aanwezig die er ook al waren in de periode dat Lasbedrijf Alphen en/of Lasbedrijf Alphen B.V. de loods huurden, (iii) de auto van [eiseres], alsmede bedrijfswagens van Lasbedrijf Alphen en/of Lasbedrijf Alphen B.V., zijn geregeld op het perceel gesignaleerd en (iv) de bedrijfsleider van Lasbedrijf Alphen B.V. is werkzaam (geweest) op het terrein. De rechtbank heeft [eiseres] toegelaten te bewijzen dat niet Lasbedrijf Alphen en/of Lasbedrijf Alphen B.V. de activiteiten op het perceel hebben uitgevoerd, maar ACE B.V., zoals [eiseres] stelt.
2.4.[eiseres] heeft bij akte van 22 september 2010 diverse schriftelijke verklaringen overgelegd alsmede een factuur van 31 december 2008 van Lasbedrijf Alphen B.V. aan ACE B.V. voor de overname van inventaris.
2.5.Ten aanzien van het bewijsthema is het volgende gebleken.
(i)Van de heer [A] is een kopie van een proces-verbaal van eedsaflegging ten overstaan van een notaris overgelegd, waarin hij, kort samengevat, verklaart dat hij diverse malen door Lasbedrijf Alphen B.V. is uitgeleend aan ACE B.V. Hij heeft daarbij gebruikgemaakt van de Renault met kenteken [nummer]. De werkzaamheden die hij voor ACE B.V. verrichtte, waren anders dan de werkzaamheden bij Lasbedrijf Alphen B.V.
(ii)Van de heer [B] is een kopie van een proces-verbaal van eedsaflegging ten overstaan van een notaris overgelegd, waarin hij, kort samengevat, verklaart dat hij diverse malen door Lasbedrijf Alphen B.V. is uitgeleend aan ACE B.V.
(iii)Van de heer [C], directeur van SITA Transport B.V., is een kopie van een proces-verbaal van eedsaflegging ten overstaan van een notaris overgelegd, waarin hij, kort samengevat, verklaart dat Lasbedrijf Alphen B.V. een perceel huurt aan de [A-straat] 67 voor het uitvoeren van containerreparatiewerkzaamheden en waarin hij de werkzaamheden van ACE B.V. omschrijft.
(iv)Van de heer [D], van Straalbedrijf [D] B.V., is een kopie van een proces-verbaal van eedsaflegging ten overstaan van een notaris overgelegd, waarin hij, kort samengevat, verklaart dat zijn bedrijf in de periode van 2006 tot februari 2009 geen opdrachten van ACE B.V. heeft gekregen en dat zijn bedrijf vanaf februari 2009 wekelijks perscontainers spuit in opdracht van ACE B.V. en dat deze installaties afkomstig zijn van de locatie [A-straat] 65b.
(v)Van de heer [E], van [E] Handelsonderneming, is een ongedateerde verklaring overgelegd waarin hij meedeelt dat hij al bijna twee jaar perscontainers laat repareren bij ACE B.V.
2.6.De rechtbank neemt tot uitgangspunt dat de door [eiseres] overgelegde verklaringen vrije bewijskracht hebben overeenkomstig artikel 152 lid 2 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv). Anders dan [eiseres] met haar verwijzing naar artikel 157 Rv lijkt te bedoelen, maakt de omstandigheid dat het voor een deel om notariële verklaringen gaat, geen verschil voor de waardering van de inhoud van de verklaringen. De dwingende bewijskracht als bedoeld in dit artikel 157 lid 1 Rv betreft immers alleen datgene wat de notaris binnen de kring van zijn bevoegdheid omtrent zijn waarnemingen en verrichtingen heeft verklaard en niet de inhoud (de inhoudelijke juistheid) van de verklaring die door de notaris wordt opgemaakt. De notarieel vastgelegde verklaringen bewijzen op zichzelf niets anders dan dat de personen in kwestie deze verklaringen hebben afgelegd en met een in handen van de notaris afgelegde eed of belofte hebben bekrachtigd. Een verklaring die aldus ten overstaan van een notaris onder ede is afgelegd, staat niet op één lijn met een getuigenverklaring ten overstaan van de rechter en afgelegd in aanwezigheid van de andere partij, die daarbij ook, op de voet van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, de mogelijkheid heeft vragen aan de getuige te stellen. Het is de vrije keuze van [eiseres] geweest om de door haar opgegeven personen wel een verklaring ten overstaan van een notaris te doen afleggen, maar niet voor te brengen als getuige die door de rechter wordt gehoord. Dusdoende heeft zij de gevolgen van de mogelijk beperkter bewijsbetekenis van de overgelegde verklaringen te aanvaarden. Opmerking verdient nog dat artikel 207 van het Wetboek van Strafrecht, dat handelt over meineed, niet van toepassing is op de notarieel vastgelegde verklaringen onder het verband van de eed of de belofte. Er is immers geen wettelijk voorschrift dat in deze situatie, op de in dat artikel bedoelde wijze, een verklaring onder ede vordert of daaraan rechtsgevolgen verbindt.
2.7.Op basis van de bij de akte van 22 september 2010 overgelegde stukken en op basis van de overige processtukken komt de rechtbank tot de conclusie dat [eiseres] niet is geslaagd in haar bewijsopdracht. De afgelegde verklaringen en de overgelegde factuur rechtvaardigen weliswaar de conclusie dat ACE B.V. werkzaamheden heeft verricht op het perceel, maar uit alle processtukken blijkt onvoldoende dat Lasbedrijf Alphen en/of Lasbedrijf Alphen B.V. de activiteiten, bestaande uit het repareren van vuilcontainers, na 23 december 2008 niet meer op het perceel hebben verricht. De rechtbank overweegt hiertoe het volgende.
(i) In het rapport van de Unit Inspectie Afdeling Stadsbeheer van de Gemeente staat vermeld dat ook na 23 december 2008 op het perceel reparatiewerkzaamheden aan containers hebben plaatsgevonden. [eiseres] heeft, bij monde van [eiseres], tijdens de comparitie van partijen van 29 juni 2010 de waarnemingen van de Gemeente erkend. Hieruit volgt dat tussen partijen vaststaat dat zowel voor als na 23 december 2008 op het perceel reparaties aan (vuil)containers hebben plaatsgevonden;
(ii) De werkzaamheden van ACE B.V. bestonden, volgens de overgelegde verklaringen, uit het renoveren en bouwen van perscontainers (hydraulica) en het verrichten van servicewerkzaamheden. Uit de overgelegde verklaringen maakt de rechtbank tevens op dat dit andere werkzaamheden zijn dan die van Lasbedrijf Alphen en/of Lasbedrijf Alphen B.V. De rechtbank verwijst hiervoor naar de verklaring van de heer [A]:
"Deze werkzaamheden had ik vroeger bij Lasbedrijf Alphen B.V. niet.
Lasbedrijf Alphen B.V. was meer het repareren van containers. De werkzaamheden van ACE Service is meer geënt op hydrolysche en elektrische apparaten."
En naar de verklaring van de heer [C]:
"Hierbij verklaar ik, dat Lasbedrijf Alphen B.V. bij ons op het perceel [A-straat] 67, (direct gelegen naast [A-straat] 65b) een bedrijfshal huurt voor het uitvoeren van container reparatie werkzaamheden.
(...)
De werkzaamheden die door ACE Service B.V. werden uitgevoerd, waren het renoveren en bouwen van perscontainers (hydrauliek) en het verrichten van service werkzaamheden op locatie."
In de brief van 15 juni 2010 van de zijde van [eiseres] aan de rechtbank bevestigt ook [eiseres] dat ACE B.V. andere activiteiten uitoefent dan Lasbedrijf Alphen B.V. De rechtbank gaat voorbij aan de overige verklaringen in deze brief als zou ACE B.V. en niet Lasbedrijf Alphen B.V. reparaties aan vuilcontainers uitvoeren. De last onder dwangsom van de Gemeente is immers gericht op het beëindigen van de reparatiewerkzaamheden aan vuilcontainers en [eiseres] heeft nooit gesteld dat Lasbedrijf Alphen en/of Lasbedrijf Alphen B.V. deze werkzaamheden niet hebben uitgevoerd. De rechtbank gaat tevens voorbij aan de verklaring van de heer [E], nu daaruit niet blijkt op welke periode zijn verklaring betrekking heeft. Gelet op dit een en ander staat voor de rechtbank vast dat Lasbedrijf Alphen en/of Lasbedrijf Alphen B.V. de reparatiewerkzaamheden aan vuilcontainers uitvoerden en dat ACE B.V. andere werkzaamheden verrichtte.
(iii) Uit de overgelegde factuur blijkt dat Lasbedrijf Alphen B.V. inventaris heeft overgedragen aan ACE B.V. De factuur dateert van 31 december 2008 en is betaald op 5 januari 2009. Uit dit enkele stuk volgt echter niet dat Lasbedrijf Alphen B.V. al haar activiteiten aan ACE B.V. heeft overgedragen, en al helemaal niet dat dit vóór 24 december 2008 is gebeurd. Zo zijn geen facturen overgelegd of brieven aan klanten waaruit deze overdracht blijkt, noch is hierover door [eiseres] dan wel door [eiseres] een verklaring afgelegd. Uit de stukken blijkt niet wat er met de activiteiten van Lasbedrijf Alphen en/of Lasbedrijf Alphen B.V. is gebeurd na 23 december 2008. Zonder nadere toelichting, die [eiseres] niet heeft gegeven, kan niet worden geconcludeerd dat Lasbedrijf Alphen en/of Lasbedrijf Alphen B.V. hun activiteiten van de ene op de andere dag hebben beëindigd. Dit te minder, nu uit de overgelegde processtukken blijkt dat [eiseres] zich jegens de Gemeente op het standpunt heeft gesteld dat de activiteiten niet zomaar konden worden gestaakt. Voor zover de rechtbank uit de verklaring van de heer [C] moet opmaken dat Lasbedrijf Alphen B.V. haar activiteiten heeft voortgezet op het perceel [A-straat] 67, legt dit gegeven slechts weinig gewicht in de schaal, omdat uit de overige processtukken blijkt dat Lasbedrijf Alphen B.V. dit perceel al sinds 2004 huurt. Het is niet waarschijnlijk dat zij tot eind 2008 heeft gewacht met het verhuizen van haar, in strijd met het bestemmingsplan plaatsvindende, activiteiten naar [A-straat] 67, indien zij dit al eerder had kunnen doen.
(iv) Anders dan de Gemeente stelt, blijkt uit de overgelegde processtukken dat de auto met het kenteken [nummer], waarnaar de heer [A] in zijn verklaring verwijst, op naam van Lasbedrijf Alphen B.V. staat (productie 11 bij conclusie van antwoord). De verklaringen van de heren [A] en [B] worden niet ondersteund door facturen waaruit blijkt dat ACE B.V. de door hen verrichte werkzaamheden of het gebruik van de bestelauto aan derden heeft gefactureerd of dat Lasbedrijf Alphen B.V. ACE B.V. voor de door de heren [A] en [B] verrichte werkzaamheden en het gebruik van bestelauto heeft gefactureerd. Tijdens de comparitie van partijen is namens [eiseres] verklaard dat hiervoor wel interne facturen zijn gestuurd, maar deze zijn in de procedure niet overgelegd. Gelet op dit een en ander gaat de rechtbank aan deze verklaringen voorbij.
(v) [eiseres] verwijst nog naar correspondentie uit 2009 inzake bestemmingsplanwijzigingen. Uit deze stukken maakt de rechtbank op dat alle activiteiten op het perceel zijn beëindigd in augustus 2010, naar de rechtbank aanneemt naar aanleiding van een bestuursdwangbesluit van 8 juni 2010. Gegeven de stellingen van [eiseres] in deze procedure, is het logisch dat de Gemeente zich hierbij richtte tot ACE B.V. Dit rechtvaardigt echter niet de conclusie dat Lasbedrijf Alphen en/of Lasbedrijf Alphen B.V. na 23 december 2008 geen activiteiten meer hebben uitgevoerd op het perceel.
2.8.Gelet op het onder 2.7 vermelde zal de rechtbank de vordering van [eiseres] afwijzen voor zover deze betreft het verzet tegen de inning van € 50.000,-, het bedrag van de verbeurde dwangsommen.
2.9.[eiseres] heeft ook bezwaar gemaakt tegen de invorderingskosten. In het dwangbevel heeft de Gemeente gesteld dat ook de invorderingkosten ten laste van [eiseres] komen. Vervolgens zijn op het deurwaardersexploot deze invorderingskosten zonder enige nadere specificatie gesteld op € 3.250,-. In haar conclusie van antwoord heeft de Gemeente geen nadere toelichting en/of specificatie van deze kosten gegeven.
2.10.Ingevolge artikel 5:33 van de Algemene wet bestuursrecht kunnen ook op de invordering vallende kosten worden gevorderd. Daaronder vallen onder meer de kosten van het deurwaardersexploot waarbij het dwangbevel is betekend alsmede de verdere kosten die de deurwaarder heeft moeten maken. Die kosten moeten in het dwangbevel gespecificeerd worden en uit het dwangbevel moet blijken welk bedrag terzake wordt ingevorderd, zodat vervolgens in rechte kan worden gedebatteerd over de vraag of deze kosten al dan niet te hoog zijn. Dit betekent dat voor zover in het dwangbevel niet concreet is vermeld welke kosten worden ingevorderd, de Gemeente op basis daarvan ook geen kosten zal kunnen invorderen. De eerst in het deurwaardersexploot vermelde, niet nader omschreven of gespecificeerde invorderingskosten, kunnen dan ook niet worden ingevorderd, nog afgezien van de vraag waarom zulke hoge kosten zouden zijn gemaakt. De invorderingsprocedure is immers bedoeld als eenvoudige en relatief goedkope mogelijkheid van invordering. De betekeningskosten ten bedrage van € 82,75 en de noodzakelijke verschotten (€ 11,-) zullen wel ingevorderd kunnen worden, nu deze kosten zijn gemaakt in het kader van de invorderingsprocedure en uit het deurwaardersexploot in voldoende mate blijkt dat deze kosten zijn gemaakt.
2.11.Uit het voorgaande volgt dat de Gemeente op basis van het dwangbevel in ieder geval kan overgaan tot invordering van het bedrag van € 50.000,- wegens verbeurde dwangsommen en tot invordering van de bedragen van € 82,75 en van € 11,- wegens op de invordering vallende kosten.
2.12.[eiseres] zal, als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij, worden veroordeeld in de proceskosten. De rechtbank begroot deze kosten als volgt: griffierecht € 262,- en salaris advocaat € 2.235,- (2,5 punt à € 894,-, volgens tarief IV), in totaal € 2.497,-.
3.De beslissing
De rechtbank:
3.1.verklaart voor recht dat [eiseres] zich terecht verzet tegen het dwangbevel van de Gemeente van 13 juli 2009 en de tenuitvoerlegging daarvan voor zover dit een bedrag van € 3.250,- aan invorderingskosten betreft;
3.2.stelt het dwangbevel en de tenuitvoerlegging daarvan buiten effect voor zover dit een bedrag van € 3.250,- aan invorderingskosten betreft;
3.3.verklaart het verzet van [eiseres] voor het overige ongegrond;
3.4.veroordeelt [eiseres] in de kosten van dit geding, aan de zijde van de Gemeente tot op heden begroot op € 2.497,-;
3.5.verklaart deze kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. H.F.M. Hofhuis en in het openbaar uitgesproken op 12 januari 2011.