ECLI:NL:RBSGR:2011:BP0982

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
13 januari 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
Awb 10/42816 en 10/42813
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van asielaanvraag van Somalische vreemdeling met betrekking tot normale woon- en verblijfplaats

In deze zaak heeft de rechtbank 's-Gravenhage op 13 januari 2011 uitspraak gedaan in een geschil tussen een Somalische vreemdeling, verzoeker, en de Minister voor Immigratie en Asiel. Verzoeker had een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel, welke door de verweerder was afgewezen. De rechtbank heeft de feiten en omstandigheden van de zaak zorgvuldig overwogen, waarbij de focus lag op de vraag of verzoeker een gegronde vrees voor vervolging had en of de beoordeling van de normale woon- en verblijfplaats correct was uitgevoerd. Verzoeker had verklaard dat hij uit Mogadishu was gevlucht naar Xaliimo, waar hij ondergedoken zat. De rechtbank oordeelde dat de verweerder ten onrechte Xaliimo als uitgangspunt had genomen voor de beoordeling van de asielaanvraag, in plaats van Mogadishu, waar verzoeker zijn normale woon- en verblijfplaats had. De rechtbank concludeerde dat de verweerder een onjuist criterium had toegepast en dat de afwijzing van de asielaanvraag niet deugdelijk was gemotiveerd. De rechtbank verklaarde het beroep gegrond, vernietigde het bestreden besluit en droeg de verweerder op om binnen twaalf weken opnieuw te beslissen op de aanvraag van verzoeker, met inachtneming van de uitspraak. Tevens werd de verweerder veroordeeld in de proceskosten van de procedure.

Uitspraak

RECHTBANK ‘S-GRAVENHAGE
Nevenzittingsplaats Groningen
Sector Bestuursrecht
Vreemdelingenkamer
Voorzieningenrechter
Zaaknummers: Awb 10/42816 (voorlopige voorziening)
Awb 10/42813 (beroep)
Uitspraak in de geschillen tussen:
X
van gestelde Somalische nationaliteit,
V-nummer: (...),
verzoeker,
gemachtigde: mr. P.A.J. Mulders, advocaat te Groningen,
en
DE MINISTER VOOR IMMIGRATIE EN ASIEL
(Immigratie- en Naturalisatiedienst),
te ’s-Gravenhage,
verweerder,
vertegenwoordigd door mr. J.C. aan ‘t Goor, ambtenaar ten departemente.
1. Ontstaan en loop van het geschil
1.1. Op 30 november 2010 heeft verzoeker een aanvraag om verlening van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) ingediend. Verweerder heeft bij besluit van 13 december 2010 afwijzend op de aanvraag beslist.
1.2. Op 13 december 2010 heeft verzoeker hiertegen beroep ingesteld.
1.3. Bij verzoekschrift van 13 december 2010 heeft verzoeker de voorzieningenrechter verzocht de voorlopige voorziening te treffen dat uitzetting achterwege dient te worden gelaten tot op het beroep is beslist. Op 4 januari 2011 zijn de gronden van het beroep en het verzoek ingediend.
1.4. Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken aan de rechtbank toegezonden, onder gelijktijdige verzending daarvan aan verzoeker.
1.5. Het verzoek is behandeld ter openbare zitting van 7 januari 2011. Verzoeker is aldaar in persoon verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen. De voorzieningenrechter heeft het onderzoek ter zitting gesloten.
2. Rechtsoverwegingen
2.1. Ingevolge artikel 8:81, eerste lid, Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, indien tegen een besluit bij de rechtbank beroep is ingesteld dan wel, voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de rechtbank, bezwaar is gemaakt of administratief beroep is ingesteld, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist. De voorzieningenrechter kan, indien hij van oordeel is dat na de zitting bedoeld in artikel 8:83, eerste lid, Awb, nader onderzoek redelijkerwijs niet bij kan dragen aan de beoordeling van de zaak, op grond van artikel 8:86, eerste lid, Awb, onmiddellijk uitspraak doen in de hoofdzaak. Partijen zijn bij de uitnodiging voor de zitting op deze bevoegdheid gewezen.
Feiten en standpunten van partijen
2.2. Verzoeker beschikt over een machtiging tot voorlopig verblijf voor verblijf bij zijn zoon. Een aanvraag ter verkrijging van een reguliere verblijfsvergunning voor dit verblijfsdoel is (nog) niet ingediend.
Aan zijn asielaanvraag van 30 november 2010 heeft verzoeker het navolgende ten grondslag gelegd.
Verzoeker is afkomstig uit Mogadishu en behoort tot de bevolkingsgroep de Hawiye. Hij heeft gewerkt als ambtenaar, later als zelfstandige en hield zich bezig met de vaccinatie van vee en met ziektepreventie bij vee. Verzoekers problemen zijn in 2006 begonnen, toen één van zijn zonen door leden van de Al Shabaab werd doodgeschoten toen deze zoon, met een aantal anderen, naar een voetbalwedstrijd op tv zat te kijken. In juli 2007 werd verzoeker telefonisch bedreigd door de Al Shabaab. Er werd gezegd dat hij moest stoppen met het steunen van de regering, anders zou hij worden vermoord. Toen verzoeker van een theehuis kwam is hij vlak bij zijn huis beschoten. Verzoeker wist aan de kogels te ontkomen door het huis van een kennis in te vluchten. Een paar uur later is hij naar huis gegaan. Nadien werd verzoeker nog vaker telefonisch bedreigd door de Al Shabaab. In augustus 2007 zijn leden van de Al Shabaab verzoekers huis binnengevallen. Ze waren op zoek naar verzoeker. Verzoeker wist te ontsnappen en is gevlucht naar het huis van een kennis in Xalimo. Verzoeker zat daar ondergedoken. Op deze plaats heeft verzoeker verbleven tot september 2009. In die periode is verzoeker niet meer in aanraking geweest met de Al Shabaab. Wel namen zij de macht over vanaf juli 2009. Via zijn zus kreeg verzoeker contact met zijn zoon in Nederland die hem vertelde dat hij beter naar Nederland kon komen.
In de correcties en aanvullingen is onder meer aangegeven dat ook in september 2007 het huis van verzoeker door de Al Shabaab werd aangevallen. Verzoeker was toen al gevlucht. Hij heeft dit gehoord van zijn zus.
2.3. Verweerder heeft de aanvraag afgewezen op grond van het eerste lid van artikel 31 Vw 2000. Verweerder heeft daarbij het volgende overwogen.
Verweerder acht niet aannemelijk gemaakt door verzoeker dat hij in juli 2007 daadwerkelijk is beschoten door leden van de Al Shabaab. De stelling van verzoeker dat hij telefonisch werd bedreigd door deze groepering en dat één en één twee is, volgt verweerder niet. Verzoeker weet slechts te vermelden dat er drie mannen bij de schietpartij waren betrokken en dat de Al Shabaab de enige gewapende groepering in de betreffende wijk was. Verweerder acht dit onvoldoende om aan te nemen dat de Al Shabaab inderdaad op verzoeker heeft geschoten. Ook al zou dit wel zo zijn, dan was dit voor verzoeker kennelijk geen reden om direct zijn woonplaats en land te verlaten. Verzoeker heeft na dit incident nog een maand in zijn eigen woning verbleven. Ook in Xaliimo, waar verzoeker na augustus 2007 verbleef, heeft verzoeker ongestoord tot september 2009 kunnen verblijven, hoewel de Al Shabaab volgens verzoekers verklaring al in juli 2009 de macht hadden overgenomen. Dat verzoeker stelt in Xaliimo ondergedoken te hebben gezeten doet hieraan niet af. Verweerder ziet niet in dat iemand die stelt ernstig te vrezen te hebben voor vervolging door de Al Shabaab twee jaar ongestoord op een plaats kan verblijven en pas vertrekt op het moment dat zijn zoon in Nederland contact op neemt en hem aanraadt naar Nederland te komen. Temeer nu verzoeker zelf heeft verklaard in geval van nood zelfs te voet te kunnen vluchten. Gelet op de tijdsduur (twee jaar) van verzoekers verblijf in Xaliimo neemt verweerder deze plaats als uitgangspunt bij de beoordeling of sprake is van een situatie als bedoeld in artikel 15 c van Richtlijn 2004/83 EG (de Definitierichtlijn). In dit gebied is, volgens verweerder, geen sprake van een uitzonderlijke situatie als bedoeld in dit artikel. Dat verzoeker bij terugkeer via onveilig gebied zou moeten reizen, maakt dit niet anders, nu hij ook via dat onveilig gebied naar Nederland is gereisd. Verweerder volgt hetgeen is overwogen in de uitspraak van de rechtbank, nevenzittingsplaats ’s-Hertogenbosch van 14 oktober 2010 en 25 oktober 2010 (Awb 09/45943 respectievelijk Awb 10/34337) dan ook niet.
2.4. Verzoeker stelt zich op het standpunt dat verweerder geloofwaardig heeft geacht dat verzoeker telefonisch is bedreigd door de Al-Shabaab, dat er in juli 2007 op hem is geschoten en dat er in augustus 2007 een overval door de Al-Shabaab op zijn woning heeft plaatsgevonden. Verweerder acht echter niet aannemelijk dat er in juli door de Al Shabaab op verzoeker is geschoten. Volgens verzoeker kan het echter niet anders, omdat er maar één groepering is die op klaarlichte dag op mensen schiet. Bovendien had de Al Shabaab verzoeker al gewaarschuwd dat ze hem zouden vermoorden. Dat verzoeker nog een maand in zijn woning is gebleven kan worden verklaard door het feit dat verzoeker niet wist dat de Al Shabaab er achter zou komen waar hij woonde. Verzoeker zat bovendien ondergedoken in zijn eigen huis. Ook in de plaats Xaliimo zat verzoeker ondergedoken. Het was een mooie bijkomstigheid dat zijn zoon een mvv-procedure voor hem had opgestart, waardoor verzoekers vertrek uit Somalië werd bespoedigd. Verweerder heeft in de ogen van verzoeker verzuimd te beoordelen of de aan al deze gebeurtenissen ontleende vermoedens van verzoeker over wat hem bij terugkeer te wachten staat zijn te kwalificeren als rechtsgrond voor verlening van een verblijfsvergunning. Ten onrechte heeft verweerder getoetst aan de plaats waarvandaan verzoeker is vertrokken. Verweerder had moeten toetsen aan de hand van Mogadishu, de plaats waarheen zij terug zal keren omdat hij uit Mogadishu afkomstig is. Verzoeker vraagt zich ook af of toetsing aan een vestigingsalternatief, zoals dat is opgenomen in WBV 2010/19, zich wel verdraagt met artikel 15 c van de Definitierichtlijn. Verweerder kan hooguit toetsen of er een beschermingsalternatief, als bedoeld in artikel 8 van de Definitierichtlijn, is. Uit een overgelegde notitie van Vluchtelingenwerk Nederland blijkt volgens verzoeker dat het door verweerder aangewezen vestigingsalternatief, i.c. in Xaliimo, niet voldoet aan de eisen die daaraan worden gesteld in C4/2.3 van de Vc 2000.
Beoordeling van het verzoek
2.5. Ingevolge artikel 31, eerste lid, Vw 2000, wordt een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd, als bedoeld in artikel 28 van die wet, afgewezen, indien de vreemdeling niet aannemelijk heeft gemaakt dat zijn aanvraag is gegrond op omstandigheden die, hetzij op zichzelf, hetzij in verband met andere feiten, een rechtsgrond voor verlenen vormen. Het is derhalve aan de vreemdeling om de door hem aan zijn aanvraag ten grondslag gelegde feiten en omstandigheden tegenover verweerder aannemelijk te maken.
2.6. Anders dan in het voornemen, werpt verweerder in het bestreden besluit niet langer aan verzoeker tegen dat hij niet eenduidig heeft verklaard over de telefonische dreigementen. Mede gelet op de verklaringen van partijen ter terechtzitting, werpt verweerder in het bestreden besluit ook niet meer tegen dat verzoeker de overvallers van zijn woning in augustus 2007 niet zou hebben gezien. Ook verweerder gaat er vanuit dat de telefonische dreigementen afkomstig waren van de Al Shabaab, dat verzoeker de overvallers in augustus 2007 heeft gezien en dat hij met betrekking tot de overval in september op zijn huis, toen hij daar al weg was, van zijn zus heeft gehoord dat het Al Shabaab leden waren geweest die in september 2007 bij de woning waren verschenen. Gegeven deze, ook door verweerder klaarblijkelijk geloofwaardig geachte feiten, is in het bestreden besluit niet deugdelijk gemotiveerd waarom het volgens verweerder niet aannemelijk is dat eiser in juli 2007 daadwerkelijk is beschoten door de Al Shabaab.
2.7. De voorzieningenrechter is evenwel van oordeel dat het feit dat verzoeker na de beschieting in juli 2007 is teruggekeerd naar zijn woning, daar nog een maand is gebleven en ook in Xaliimo, toen de Al Shabaab daar in juli 2009 de macht overnam, niet heeft blootgestaan aan vervolging van de kant van de Al Shabaab, maakt dat verweerder terecht niet aannemelijk acht dat eiser gegronde vrees voor vervolging van de kant van de Al Shabaab heeft. In de omstandigheid dat verzoeker stelt in Xaliimo ondergedoken te hebben gezeten, heeft verweerder geen aanleiding hoeven zien tot een ander standpunt te komen.
2.8. Verweerder heeft derhalve terecht, zij het op ontoereikende gronden, geweigerd verzoeker op grond van zijn individuele relaas in aanmerking te brengen voor een verblijfsvergunning op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a of b Vw 2000.
2.9. Partijen verschillen voorts van mening over de vraag of verzoeker aanspraak maakt op subsidiaire bescherming als bedoeld in artikel 29, aanhef en onder b, sub 3, Vw 2000 in samenhang gelezen met artikel 15 c van de Definitierichtlijn. Verweerder heeft zich inmiddels op het standpunt gesteld dat op zich zelf in Mogadishu sprake is van een uitzonderlijke situatie als bedoeld in artikel 15c van de Definitierichtlijn, doch dat beoordeeld zal worden of aan de vreemdeling een vestigingsalternatief tegengeworpen kan worden. Het betreffende beleid is opgenomen in WBV 2010/19. Dit beleid is op 15 december 2010 in werking getreden. Ten tijde van het bestreden besluit in de onderhavige zaak gold dit beleid derhalve nog niet en verweerder heeft dit beleid in het geval van verzoeker ook niet toegepast. Verweerder heeft echter niet Mogadisu als uitgangspunt genomen bij de beoordeling of sprake van een situatie als bedoeld in artikel 15c Definitierichtlijn, maar Xaliimo omdat dat zijn laatste woon- of verblijfplaats in Somalië was. Verweeerder heeft aldus een onjuist criterium toegepast. Uit de jurisprudentie van de AbRS volgt namelijk dat als uitgangspunt moet gelden de plaats waar de vreemdeling voorafgaand aan zijn vertrek zijn “normale woon- of verblijfplaats” had (zie ondermeer AbRS 16 december 2010, LJN: BO8940). Naar het oordeel van de rechtbank is Xaliimo niet de normale woon- of verblijfplaats geweest van eiser. Weliswaar heeft hij daar de laatste twee jaar voor zijn vertrek verbleven, maar verzoeker heeft verklaard dat hij na de hiervoor vermelde incidenten met de Al Shabaab is gevlucht naar Xaliimo, waar het, althans tot de komst van de Al Shabaab, rustig was. Verzoeker had daar geen eigen huis, maar hij verbleef in het huis van een kennis. Verzoeker heeft verklaard dat hij ondergedoken zat en altijd binnen bleef. Verweerder heeft deze door verzoeker gestelde feiten niet in twijfel getrokken. Ter zitting is ook door verweerder erkend dat eiser uit Mogadishu is gevlucht. Vanwege deze vluchtsituatie kan Xaliimo niet als een normale woon- of verblijfplaats worden aangemerkt. De omstandigheid dat eiser niet in een vluchtelingen- of opvangkamp of ontheemdennederzetting heeft verbleven, is anders dan in het bestreden besluit is overwogen, daarvoor niet doorslaggevend.
2.10. Uit het vorenoverwogene volgt dat verweerder bij de beoordeling of sprake is van een uitzonderlijke situatie Mogadishu als uitgangspunt had moeten nemen, aangezien dat de normale woon- en verblijfplaats van verzoeker was. Verweerder heeft bij het bestreden besluit met betrekking tot artikel 15 c van de Definitierichtlijn dan ook een onjuiste toetsingsmaatstaf gehanteerd. Het bestreden besluit is derhalve niet deugdelijk gemotiveerd.
2.11. Nu nader onderzoek naar het oordeel van de voorzieningenrechter redelijkerwijs niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak, wordt het beroep met toepassing van artikel 8:86, eerste lid, Awb gegrond verklaard. Het bestreden besluit dient te worden vernietigd vanwege strijd met artikel 3:46 Algemene wet bestuursrecht (Awb).
2.12. Gegeven de beslissing in de hoofdzaak is er geen aanleiding voor het treffen van een voorlopige voorziening als bedoeld in artikel 8:81 Awb.
2.13. Er bestaat aanleiding om verweerder te veroordelen in de kosten van deze procedure. De proceskosten zijn op voet van het bepaalde in het Besluit proceskosten bestuursrecht vastgesteld € 874,- (½ punt voor het indienen van het verzoekschrift, ½ punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, wegingsfactor 1).
3. Beslissing
De voorzieningenrechter:
- verklaart het beroep, geregistreerd onder nummer Awb 10/42813 gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit van 13 december 2010;
- bepaalt dat verweerder binnen twaalf weken na de datum van verzending van deze uitspraak opnieuw dient te beslissen op de aanvraag van verzoeker, met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten ad € 874,- en bepaalt dat verweerder deze kosten aan verzoeker dient te vergoeden.
- wijst het verzoek om voorlopige voorziening, geregistreerd onder nummer Awb 10/42816 af.
Aldus gegeven door mr. S.M. Schothorst en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van mr. H.W. Wind als griffier op 13 januari 2011.
de griffier is buiten staat de rechter
de uitspraak te onderteken
Tegen de uitspraak inzake het verzoek om een voorlopige voorziening staat geen rechtsmiddel open.
Tegen de uitspraak in de bodemzaak kunnen partijen binnen een week na de datum van verzending van deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, onder vermelding van “hoger beroep vreemdelingenzaken”, postbus 16113, 2500 BC te ’s-Gravenhage. Ingevolge artikel 85 Vw 2000 dient het beroepschrift, in aanvulling op de vereisten gesteld in artikel 6:5 Algemene wet bestuursrecht, één of meer grieven tegen de uitspraak te bevatten. Artikel 6:6 Awb is niet van toepassing, indien niet is voldaan aan de vereisten genoemd in artikel 6:5, eerste lid, onder c en d, Awb of aan het eerste lid of tweede lid van artikel 85 Vw 2000.
Afschrift verzonden op: