Beoordeling van het verzoek
2.5. Ingevolge artikel 31, eerste lid, Vw 2000, wordt een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd, als bedoeld in artikel 28 van die wet, afgewezen, indien de vreemdeling niet aannemelijk heeft gemaakt dat zijn aanvraag is gegrond op omstandigheden die, hetzij op zichzelf, hetzij in verband met andere feiten, een rechtsgrond voor verlenen vormen. Het is derhalve aan de vreemdeling om de door hem aan zijn aanvraag ten grondslag gelegde feiten en omstandigheden tegenover verweerder aannemelijk te maken.
2.6. Anders dan in het voornemen, werpt verweerder in het bestreden besluit niet langer aan verzoeker tegen dat hij niet eenduidig heeft verklaard over de telefonische dreigementen. Mede gelet op de verklaringen van partijen ter terechtzitting, werpt verweerder in het bestreden besluit ook niet meer tegen dat verzoeker de overvallers van zijn woning in augustus 2007 niet zou hebben gezien. Ook verweerder gaat er vanuit dat de telefonische dreigementen afkomstig waren van de Al Shabaab, dat verzoeker de overvallers in augustus 2007 heeft gezien en dat hij met betrekking tot de overval in september op zijn huis, toen hij daar al weg was, van zijn zus heeft gehoord dat het Al Shabaab leden waren geweest die in september 2007 bij de woning waren verschenen. Gegeven deze, ook door verweerder klaarblijkelijk geloofwaardig geachte feiten, is in het bestreden besluit niet deugdelijk gemotiveerd waarom het volgens verweerder niet aannemelijk is dat eiser in juli 2007 daadwerkelijk is beschoten door de Al Shabaab.
2.7. De voorzieningenrechter is evenwel van oordeel dat het feit dat verzoeker na de beschieting in juli 2007 is teruggekeerd naar zijn woning, daar nog een maand is gebleven en ook in Xaliimo, toen de Al Shabaab daar in juli 2009 de macht overnam, niet heeft blootgestaan aan vervolging van de kant van de Al Shabaab, maakt dat verweerder terecht niet aannemelijk acht dat eiser gegronde vrees voor vervolging van de kant van de Al Shabaab heeft. In de omstandigheid dat verzoeker stelt in Xaliimo ondergedoken te hebben gezeten, heeft verweerder geen aanleiding hoeven zien tot een ander standpunt te komen.
2.8. Verweerder heeft derhalve terecht, zij het op ontoereikende gronden, geweigerd verzoeker op grond van zijn individuele relaas in aanmerking te brengen voor een verblijfsvergunning op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a of b Vw 2000.
2.9. Partijen verschillen voorts van mening over de vraag of verzoeker aanspraak maakt op subsidiaire bescherming als bedoeld in artikel 29, aanhef en onder b, sub 3, Vw 2000 in samenhang gelezen met artikel 15 c van de Definitierichtlijn. Verweerder heeft zich inmiddels op het standpunt gesteld dat op zich zelf in Mogadishu sprake is van een uitzonderlijke situatie als bedoeld in artikel 15c van de Definitierichtlijn, doch dat beoordeeld zal worden of aan de vreemdeling een vestigingsalternatief tegengeworpen kan worden. Het betreffende beleid is opgenomen in WBV 2010/19. Dit beleid is op 15 december 2010 in werking getreden. Ten tijde van het bestreden besluit in de onderhavige zaak gold dit beleid derhalve nog niet en verweerder heeft dit beleid in het geval van verzoeker ook niet toegepast. Verweerder heeft echter niet Mogadisu als uitgangspunt genomen bij de beoordeling of sprake van een situatie als bedoeld in artikel 15c Definitierichtlijn, maar Xaliimo omdat dat zijn laatste woon- of verblijfplaats in Somalië was. Verweeerder heeft aldus een onjuist criterium toegepast. Uit de jurisprudentie van de AbRS volgt namelijk dat als uitgangspunt moet gelden de plaats waar de vreemdeling voorafgaand aan zijn vertrek zijn “normale woon- of verblijfplaats” had (zie ondermeer AbRS 16 december 2010, LJN: BO8940). Naar het oordeel van de rechtbank is Xaliimo niet de normale woon- of verblijfplaats geweest van eiser. Weliswaar heeft hij daar de laatste twee jaar voor zijn vertrek verbleven, maar verzoeker heeft verklaard dat hij na de hiervoor vermelde incidenten met de Al Shabaab is gevlucht naar Xaliimo, waar het, althans tot de komst van de Al Shabaab, rustig was. Verzoeker had daar geen eigen huis, maar hij verbleef in het huis van een kennis. Verzoeker heeft verklaard dat hij ondergedoken zat en altijd binnen bleef. Verweerder heeft deze door verzoeker gestelde feiten niet in twijfel getrokken. Ter zitting is ook door verweerder erkend dat eiser uit Mogadishu is gevlucht. Vanwege deze vluchtsituatie kan Xaliimo niet als een normale woon- of verblijfplaats worden aangemerkt. De omstandigheid dat eiser niet in een vluchtelingen- of opvangkamp of ontheemdennederzetting heeft verbleven, is anders dan in het bestreden besluit is overwogen, daarvoor niet doorslaggevend.
2.10. Uit het vorenoverwogene volgt dat verweerder bij de beoordeling of sprake is van een uitzonderlijke situatie Mogadishu als uitgangspunt had moeten nemen, aangezien dat de normale woon- en verblijfplaats van verzoeker was. Verweerder heeft bij het bestreden besluit met betrekking tot artikel 15 c van de Definitierichtlijn dan ook een onjuiste toetsingsmaatstaf gehanteerd. Het bestreden besluit is derhalve niet deugdelijk gemotiveerd.
2.11. Nu nader onderzoek naar het oordeel van de voorzieningenrechter redelijkerwijs niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak, wordt het beroep met toepassing van artikel 8:86, eerste lid, Awb gegrond verklaard. Het bestreden besluit dient te worden vernietigd vanwege strijd met artikel 3:46 Algemene wet bestuursrecht (Awb).
2.12. Gegeven de beslissing in de hoofdzaak is er geen aanleiding voor het treffen van een voorlopige voorziening als bedoeld in artikel 8:81 Awb.
2.13. Er bestaat aanleiding om verweerder te veroordelen in de kosten van deze procedure. De proceskosten zijn op voet van het bepaalde in het Besluit proceskosten bestuursrecht vastgesteld € 874,- (½ punt voor het indienen van het verzoekschrift, ½ punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, wegingsfactor 1).