ECLI:NL:RBSGR:2011:BP0905

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
12 januari 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 10/44111
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • J.T.H. Zimmerman
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de rechtmatigheid van de inbewaringstelling van een EU-onderdaan in het kader van de Terugkeerrichtlijn

In deze zaak heeft de Rechtbank 's-Gravenhage op 12 januari 2011 uitspraak gedaan in een beroep tegen de inbewaringstelling van eiser, een Franse nationaliteit houder, die op 22 december 2010 in bewaring was gesteld op grond van de Vreemdelingenwet. De rechtbank heeft vastgesteld dat de rechtmatigheid van de bewaring beoordeeld moet worden op basis van de feiten die op dat moment bekend waren. Eiser had zijn nationaliteit niet met documenten onderbouwd, en de Franse autoriteiten bevestigden pas op 29 december 2010 dat hij de Franse nationaliteit bezat. Tot die datum was de Terugkeerrichtlijn van toepassing, en verweerder hoefde niet uit te gaan van de door eiser gestelde Franse nationaliteit.

De rechtbank heeft verder overwogen dat de beroepsgronden van eiser, die betrekking hadden op een vertrektermijn in het terugkeerbesluit, niet in deze procedure konden worden beoordeeld. Deze gronden dienden in het bezwaar tegen het terugkeerbesluit aan de orde te worden gesteld. De rechtbank heeft de argumenten van eiser over de onrechtmatigheid van de maatregel van bewaring verworpen, onder andere omdat verweerder had gesteld dat eiser niet meewerkte aan zijn uitzetting. De rechtbank concludeerde dat de maatregel van bewaring niet onrechtmatig was, en dat verweerder voldoende voortvarend had gehandeld in de uitvoering van de terugkeerprocedure.

Uiteindelijk heeft de rechtbank het beroep ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen. De uitspraak benadrukt de noodzaak voor vreemdelingen om hun nationaliteit te onderbouwen en de rol van de Terugkeerrichtlijn in de beoordeling van de rechtmatigheid van bewaring.

Uitspraak

RECHTBANK ’s-GRAVENHAGE
Sector Bestuursrecht
Zittinghoudende te Amsterdam
zaaknummer: AWB 10/44111
uitspraak van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken
V-nr: [V-nr]
in het geding tussen:
[eiser]
geboren op [geboortedatum] 1985, van Franse nationaliteit, eiser,
gemachtigde: mr. I.M. Hagg, advocaat te Amsterdam,
en:
de minister voor Immigratie en Asiel,
verweerder,
gemachtigde: mr. M.S. Mol, werkzaam bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst.
Procesverloop
Op 22 december 2010 is eiser op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet (Vw) 2000 in bewaring gesteld.
Bij beroepschrift van 23 december 2010 heeft eiser beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder tot oplegging van de vrijheidsontnemende maatregel.
Ingevolge artikel 94, eerste lid, van de Vw 2000 houdt het beroep tevens in een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
Op 29 december 2010 heeft verweerder de maatregel van bewaring opgeheven, omdat eiser een Unieburger bleek te zijn.
De rechtbank heeft het beroep behandeld ter openbare zitting van 4 januari 2011. Eiser en zijn gemachtigde zijn niet ter zitting verschenen. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door zijn voornoemde gemachtigde. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting gesloten.
Overwegingen
Beoordeling periode na 24 december 2010
1. Ingevolge artikel 20, eerste lid, van Richtlijn 2008/115/EG van het Europees Parlement en de Raad van 16 december 2008 over gemeenschappelijke normen en procedures in de lidstaten voor de terugkeer van onderdanen van derde landen die illegaal op hun grondgebied verblijven (de Terugkeerrichtlijn of Tri) dienen de lidstaten de Terugkeerrichtlijn uiterlijk op 24 december 2010 te hebben geïmplementeerd. De rechtbank stelt vast dat verweerder de Terugkeerrichtlijn nog niet heeft geïmplementeerd. Dit betekent dat een vreemdeling met ingang van 25 december 2010 een rechtstreeks beroep toekomt op voldoende duidelijke en onvoorwaardelijke bepalingen van de Terugkeerrichtlijn (Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen (HvJ), in onder meer het arrest van 19 januari 1982, zaak nr. 8/81, Jurispr. 1982, blz. 59 e.v. op blz. 70-71; Becker).
2. Ingevolge artikel 2, derde lid, van de Terugkeerrichtlijn is deze richtlijn niet van toepassing op personen die onder het gemeenschapsrecht inzake vrij verkeer vallen in de zin van artikel 2, punt 5, van de Schengengrenscode.
3. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) heeft in zijn uitspraak van 10 februari 2010 (LJN: BL3886) - kort gezegd - overwogen dat uit het arrest Oulane niet volgt dat de maatregel van meet af aan onrechtmatig is, indien na de inbewaringstelling wordt bevestigd dat de betrokken vreemdeling een EU-onderdaan is. De rechtmatigheid van de bewaring dient te worden beoordeeld naar de feiten die op dat moment bekend zijn of redelijkerwijs bekend behoren te zijn. De rechtbank stelt vast dat eiser niet met documenten zijn nationaliteit heeft onderbouwd en dat de Franse autoriteiten eerst op 29 december 2010 hebben bevestigd dat eiser de Franse nationaliteit bezit. Vóór 29 december 2010 behoefde verweerder, gelet op voormelde uitspraak van de Afdeling, daarom nog niet uit te gaan van de door eiser gestelde Franse nationaliteit, zodat tot voormelde datum de Terugkeerrichtlijn van toepassing was.
4.1. Eiser heeft aangevoerd dat de maatregel van bewaring onrechtmatig is, aangezien verweerder het terugkeerbesluit heeft genomen nadat de maatregel van bewaring was opgelegd. De rechtbank stelt vast dat verweerder op 22 december 2010 om 18.07 uur een terugkeerbesluit heeft genomen, nadat eiser op 22 december 2010 om 16.35 uur in bewaring is gesteld.
4.2. Artikel 6, eerste lid, van de Tri luidt:
Onverminderd de in de leden 2 tot en met 5 vermelde uitzonderingen, vaardigen de lidstaten een terugkeerbesluit uit tegen de onderdaan van een derde land die illegaal op hun grondgebied verblijft.
4.3. Artikel 15, eerste lid, van de Tri luidt (cursivering rechtbank):
Tenzij in een bepaald geval andere afdoende maar minder dwingende maatregelen doeltreffend kunnen worden toegepast, kunnen de lidstaten de onderdaan van een derde land jegens wie een terugkeerprocedure loopt alleen in bewaring houden om zijn terugkeer voor te bereiden en/of om de verwijderingsprocedure uit te voeren, met name indien:
a) er risico op onderduiken bestaat, of
b) de betrokken onderdaan van een derde land de voorbereiding van de terugkeer of de verwijderingsprocedure ontwijkt of belemmert.
De bewaring is zo kort mogelijk en duurt niet langer dan de voortvarend uitgevoerde voorbereiding van de verwijdering.
4.4. Gelet op de bewoordingen van artikel 15, eerste lid, van de Tri kan een persoon enkel in bewaring worden gesteld indien jegens die persoon een terugkeerprocedure loopt. Uit het systeem van de Tri blijkt dat een terugkeerbesluit noodzakelijk is om die terugkeerprocedure rechtmatig te doen aanvangen.
Eiser bevond zich op 25 december 2010 echter al in bewaring. Hieruit volgt dat op dat moment een terugkeerprocedure jegens eiser liep, die is aangevangen met de inbewaringstelling. Op het moment van de inbewaringstelling van eiser op 22 december 2010 was het voor het aanvangen van de terugkeerprocedure nog niet noodzakelijk dat een terugkeerbesluit was uitgevaardigd. De implementatietermijn van de Tri was op dat moment immers nog niet verstreken en de Tri was in die zin nog niet in de nationale procedureregels geïmplementeerd. Gelet hierop liep er op 25 december 2010 jegens eiser een terugkeerprocedure en mocht de maatregel op grond van artikel 15, eerste lid, van de Tri voortduren. Het feit dat het terugkeerbesluit na de inbewaringstelling is genomen, maakt de voortduring van de maatregel dan ook niet onrechtmatig, nu het nemen van een terugkeerbesluit in dit geval in het geheel niet noodzakelijk was.
5. Verder heeft eiser zich op het standpunt gesteld dat uit het terugkeerbesluit niet blijkt of aan eiser een vertrektermijn is gesteld en waarom niet in overeenstemming met artikel 7, eerste lid, van de Terugkeerrichtlijn een passender termijn is gegeven voor het vrijwillig vertrek en heeft hierbij verwezen naar de gronden van het bezwaar tegen het terugkeerbesluit.
De rechtbank is met verweerder van oordeel dat eiser separaat bezwaar kan maken tegen het terugkeerbesluit en dat in die procedure voormelde gronden aan de orde kunnen worden gesteld. Gelet hierop kan de rechtbank deze gronden en hetgeen eiser in bezwaar ten aanzien van het terugkeerbesluit heeft aangevoerd niet in de onderhavige procedure beoordelen.
6.1. Met betrekking tot eisers stelling dat de gronden in het licht van artikel 15, eerste lid, van de Terugkeerrichtlijn de maatregel van bewaring niet kunnen dragen, overweegt de rechtbank als volgt.
6.2. Naar het oordeel van de rechtbank is artikel 15, eerste lid, aanhef en onder a en b, van de Terugkeerrichtlijn voldoende duidelijk en onvoorwaardelijk zodat de rechtbank direct zal treden in de vraag of de bewaring na 24 december 2010 hiermee in overeenstemming is te achten.
6.3. De rechtbank stelt vast dat verweerder aan de maatregel ten grondslag heeft gelegd dat eiser niet beschikt over een identiteitspapier als bedoeld in artikel 4.21 van het Vreemdelingenbesluit (Vb) 2000, geen vaste woon- of verblijfplaats heeft, veroordeeld is ter zake van een misdrijf en verdacht wordt van het plegen van een misdrijf.
6.4. De rechtbank overweegt dat in artikel 15, eerste lid, van de Terugkeerrichtlijn inbewaringstelling om redenen van openbare orde en nationale veiligheid niet wordt genoemd en dat het HvJ in zijn arrest van 30 november 2009 (C-357/09, Kadzoev, LJN: BK5471, r.o. 70) heeft bepaald dat de mogelijkheid om een persoon om redenen van openbare orde en openbare veiligheid in bewaring te stellen, geen grondslag kan vinden in de Terugkeerrichtlijn. Verweerder heeft de gronden dat eiser wordt verdacht van en veroordeeld is voor het plegen van een misdrijf dan ook niet aan de bewaring ten grondslag mogen leggen.
6.5. De rechtbank overweegt verder dat uit voornoemd arrest Kadzoev r.o. 70 volgt dat het ontbreken van een identiteitsbewijs en het niet hebben van een vaste woon- of verblijfplaats op zichzelf geen reden voor bewaring krachtens de bepalingen van de Terugkeerrichtlijn vormen.
6.6. Het voorgaande betekent echter niet dat de maatregel met ingang van 25 december 2010 onrechtmatig is. Ter zitting heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat eiser niet meewerkte aan zijn uitzetting en dat de voortduring van de maatregel van bewaring na 24 december 2010 dus gebaseerd kon worden op artikel 15, eerste lid, aanhef en onder b, van de Terugkeerrichtlijn. De rechtbank overweegt dat eiser geen handelingen heeft ondernomen om zijn Franse nationaliteit te onderbouwen, terwijl hij daartoe in de gelegenheid is gesteld door verweerder. Immers, eiser heeft niet telefonisch contact willen opnemen met zijn ouders. Deze omstandigheid kon, bij gebrek aan betwisting door eiser, als reden dienen om de maatregel van bewaring na 24 december 2010 te laten voortduren. De beroepsgrond faalt.
Beoordeling gehele periode
7. Verder heeft eiser aangevoerd dat verweerder niet aan zijn inspanningsverplichting heeft voldaan door geen uitzettingshandelingen te verrichten gedurende eisers strafrechtelijke detentie. De rechtbank overweegt dat de strafrechtelijke detentie op 10 december 2010 is aangevangen en dat de einddatum hiervan niet bekend was bij verweerder. De voorlopige hechtenis is op 22 december 2010 opgeheven na het bevel hiertoe van het gerechtshof/de rechtbank van 22 december 2010. Gelet op de onverwachte invrijheidsstelling van eiser en de korte duur van de strafrechtelijke detentie is de rechtbank van oordeel dat verweerder de inspanningsverplichting gedurende de strafrechtelijke detentie van eiser niet heeft geschonden, zodat de beroepsgrond faalt.
8. Ten slotte heeft eiser aangevoerd dat verweerder onvoldoende voortvarend aan zijn uitzetting heeft gewerkt. De rechtbank is van oordeel dat het aan eiser is om zijn gestelde nationaliteit te onderbouwen. Nu eiser op 22 december 2010 in bewaring is gesteld en de Vreemdelingenpolitie op 27 december 2010 contact heeft gehad met de Franse autoriteiten heeft verweerder, mede gelet op het feit dat er twee feestdagen tussen voormelde data zaten, voldoende voortvarend gehandeld. De beroepsgrond faalt.
9. Na beoordeling van de door of namens eiser naar voren gebrachte beroepsgronden, concludeert de rechtbank dat de toepassing noch de tenuitvoerlegging van de vrijheidsontnemende maatregel in strijd was met de wet en dat deze bij afweging van alle daarbij betrokken belangen in redelijkheid gerechtvaardigd was te achten. De rechtbank verklaart het beroep dan ook ongegrond.
10. Gelet op het vorenstaande acht de rechtbank geen gronden aanwezig om toepassing te geven aan artikel 106 van de Vw 2000 of artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
Beslissing
De rechtbank
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.T.H. Zimmerman, rechter, in tegenwoordigheid van mr. J. van der Wielen, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 12 januari 2011.
Afschrift verzonden op:
Conc.: JW
Coll: MMK
D: B
VK
Tegen deze uitspraak staat hoger beroep open op de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (adres: Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak, Hoger beroep vreemdelingenzaken, Postbus 16113, 2500 BC 's-Gravenhage). De termijn voor het instellen van hoger beroep bedraagt één week. Naast de vereisten waaraan het beroepschrift moet voldoen op grond van artikel 6:5 van de Awb (zoals het overleggen van een afschrift van deze uitspraak) dient het beroepschrift ingevolge artikel 85, eerste lid, van de Vw 2000 een of meer grieven te bevatten. Artikel 6:6 van de Awb (herstel verzuim) is niet van toepassing.