2.2. In de maatregel heeft verweerder het vermoeden van onttrekking aan de uitzetting gebaseerd op de omstandigheden dat eiser niet beschikt over een identiteitspapier als bedoeld in artikel 4.21 van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb 2000), zich niet gehouden heeft aan zijn vertrektermijn, geen vaste woon- of verblijfplaats heeft, verdacht wordt van het plegen van een misdrijf en geen financiële middelen van bestaan heeft.
2.3. Eiser heeft ter zitting opgemerkt dat hij in het kader van het misdrijf wel gehoord is maar dat onduidelijk is of hij nog steeds verdacht wordt.
Eiser acht het voorts merkwaardig dat er op voorhand een Terugkeerbesluit is genomen, terwijl de Richtlijn 2008/115/EG (Terugkeerrichtlijn) nog niet in nationale wetgeving is geïmplementeerd. De bewaring is door het Terugkeerbesluit niet proportioneel omdat eiser niet de gelegenheid heeft gekregen zelf te vertrekken. Verder veronderstelt eiser dat er geen sprake is van zicht op uitzetting naar Afghanistan. De uitzetting met behulp van een EU-staat is in strijd met het uitgangspunt van de Afghaanse autoriteiten dat alleen vrijwillige terugkeer mogelijk is. Voorts staat de veiligheidssituatie in de weg aan het zicht op uitzetting van eiser binnen een redelijke termijn.
2.4. Ter zitting heeft verweerder betoogd dat op het moment dat de maatregel van bewaring aan eiser werd opgelegd, er een verdenking van een misdrijf bestond.
Met betrekking tot het Terugkeerbesluit heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat dit besluit er niet had hoeven zijn. Het Terugkeerbesluit is zorgvuldigheidshalve genomen en is gebaseerd op artikel 72, derde lid, Vw 2000. De omstandigheid dat aan eiser geen termijn is gegund, als bedoeld in artikel 62 Vw 2000, is volgens verweerder in overeenstemming met artikel 7, vierde lid, Terugkeerrichtlijn. Verweerder is voorts van mening dat vreemdelingen met een EU-staat naar Afghanistan verwijderd kunnen worden. Er is voor eiser om een nieuwe presentatie bij de diplomatieke autoriteiten verzocht, nadat hij zich aan de eerste presentatie had onttrokken. Er is geen sprake van een zodanige veiligheidssituatie in Afghanistan, dat vreemdelingen niet daar dat land uitgezet kunnen worden.
2.5. De rechtbank heeft ter zitting aan verweerder gevraagd om na te gaan hoeveel vreemdelingen de afgelopen periode daadwerkelijk met een LP/ EU-staat zijn uitgezet en heeft het onderzoek ter zitting vervolgens geschorst.
2.6. Verweerder heeft bij brief van 5 januari 2011 gereageerd op voormelde vraag. Verweerder heeft aangegeven dat in 2010 ongeveer 15 personen naar Afghanistan zijn uitgezet. Op een enkeling na is hierbij gebruik gemaakt van een EU-staat.
2.7. In reactie op het schrijven van verweerder heeft eiser bij brief van 6 januari 2011 opgemerkt dat de uitzetting van 15 personen erg weinig lijkt in relatie tot het feit dat het beleid van categoriale bescherming reeds een aantal jaren geleden is afgeschaft, er veel Afghanen in Nederland asiel hebben aangevraagd en zijn afgewezen. Voorts is niet aangegeven wanneer deze uitzettingen hebben plaatsgevonden. Het is mogelijk dat deze uitzettingen met name hebben plaatsgevonden in het eerste half jaar van 2010, terwijl juist in de tweede helft van 2010 de situatie in Afghanistan enorm is verslechterd. Ook is niet duidelijk hoeveel tijd precies gemoeid is geweest met de uitzettingen. Eiser heeft het standpunt, inhoudend dat er geen zicht op uitzetting is binnen een redelijke termijn, gehandhaafd.
2.8. Voor zover eiser met de stelling, dat door het Terugkeerbesluit de bewaring niet proportioneel is, heeft beoogd een beroep te doen op de Terugkeerrichtlijn, overweegt de rechtbank het navolgende.
2.9. Een richtlijn richt zich in beginsel tot de lidstaten. Richtlijnen dienen, om hun volle werking in de nationale rechtsorde te kunnen krijgen, door middel van nationale uitvoeringswetgeving in die rechtsorde te worden omgezet. Volgens vaste rechtspraak van het (voormalige) Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen kunnen, in alle gevallen waarin de bepalingen van een richtlijn inhoudelijk gezien onvoorwaardelijk en voldoende nauwkeurig zijn dan wel rechten vastleggen die particulieren tegenover de staat kunnen doen gelden, justitiabelen zich voor de nationale rechter op die bepalingen beroepen tegenover de staat, wanneer deze hetzij verzuimd heeft de richtlijn binnen de termijn in nationaal recht om te zetten, hetzij dit op onjuiste wijze heeft gedaan.
2.10. Op 24 december 2010 is de implementatietermijn voor de Terugkeerrichtlijn verstreken. Niet in geschil is dat deze richtlijn tot op heden niet in de nationale wetgeving is geïmplementeerd. Verder is eiser een onderdaan van een derde land, althans geen burger van de Europese Unie, die illegaal verblijft in Nederland. Ook anderszins is er geen reden de Terugkeerrichtlijn hier niet van toepassing te achten. Voor zover hier aan de orde, zal de rechtbank daarom de rechtmatigheid van de maatregel van bewaring direct toetsen aan de Terugkeerrichtlijn, waarbij voor zover nodig de nationale wetgeving richtlijnconform wordt uitgelegd of buiten toepassing wordt gelaten.
2.11. Op grond van artikel 15, eerste lid, Terugkeerrichtlijn, kunnen lidstaten, tenzij in een bepaald geval andere afdoende maar minder dwingende maatregelen doeltreffend kunnen worden toegepast, de onderdaan van een derde land jegens wie een terugkeerprocedure loopt alleen in bewaring houden om zijn terugkeer voor te bereiden en/of om de verwijderingsprocedure uit te voeren, met name indien:
a) er risico op onderduiken bestaat, of
b) de betrokken onderdaan van een derde land de voorbereiding van de terugkeer of de verwijderingsprocedure ontwijkt of belemmert.
De bewaring is zo kort mogelijk en duurt niet langer dan de voortvarend uitgevoerde voorbereiding van de verwijdering.
Op grond van het tweede lid van dit artikel, voor zover hier van belang, wordt de betrokken onderdaan van een derde land, als zijn bewaring niet rechtmatig is, onmiddellijk vrijgelaten. Op grond van artikel 15, vierde lid, Terugkeerrichtlijn is de bewaring, indien blijkt dat er omwille van juridische of andere overwegingen geen redelijk vooruitzicht meer op verwijdering is of dat de in het eerste lid bedoelde omstandigheden zich niet meer voordoen, niet langer gerechtvaardigd en wordt de betrokkene onmiddellijk vrijgelaten.
Op grond van artikel 15, vijfde lid, Terugkeerrichtlijn wordt de bewaring gehandhaafd zolang de in het eerste lid bedoelde omstandigheden zich voordoen en zij noodzakelijk is om een geslaagde verwijdering te garanderen. Iedere lidstaat stelt een maximale bewaringsduur vast die niet meer dan zes maanden mag bedragen.
2.12. Gelet op de directe werking van de Terugkeerrichtlijn en de daarin in artikel 15, eerste lid, Terugkeerrichtlijn vervatte criteria voor het opleggen van de maatregel, dient de rechtbank thans te bezien of de maatregel voldoet aan deze criteria.
2.13. Het ontbreken van een identiteitspapier als bedoeld in artikel 4.21 Vb 2000 en de grond dat eiser zich niet heeft gehouden aan zijn vertrektermijn zijn naar het oordeel van de rechtbank zonder meer te scharen onder het ontwijken of belemmeren van de voorbereiding van de terugkeer of de verwijdering, zoals genoemd in artikel 15, eerste lid, aanhef en onder b, Terugkeerrichtlijn. Van de overige gronden, zoals genoemd in rechtsoverweging 2.2. kan dit niet zonder meer gezegd worden. Naar het oordeel van de rechtbank kunnen de twee overblijvende gronden de maatregel echter nog dragen, zodat niet op deze grond moet worden geoordeeld dat de maatregel onrechtmatig is geworden.
2.14. Anders dan door eiser is gesteld, is de rechtbank van oordeel dat eiser geen passende termijn voor vrijwillig vertrek gegund had moeten worden. Op het moment dat aan eiser de maatregel van bewaring werd opgelegd – te weten 22 december 2010 – was de eerdergenoemde implementatietermijn van de Terugkeerrichtlijn niet verstreken en was verweerder niet gehouden te handelen in overeenstemming met deze richtlijn.
2.15. De rechtbank zal voorts toetsen of er een redelijk vooruitzicht op verwijdering is. Eiser heeft in dit kader een beroep gedaan op de veiligheidssituatie in Afghanistan. Dit beroep acht de rechtbank onvoldoende concreet onderbouwd. Naar aanleiding van de door verweerder overgelegde informatie aangaande daadwerkelijk geëffectueerde uitzettingen naar Afghanistan in 2010 concludeert de rechtbank dat er geen aanleiding is aan te nemen dat een redelijk vooruitzicht op verwijdering ontbreekt.
2.16. De maatregel van bewaring is niet in strijd met de Vw 2000. Ook bestaat er geen aanleiding voor het oordeel dat, bij afweging van de betrokken belangen, de maatregel in redelijkheid niet gerechtvaardigd is.
2.17. Het beroep is ongegrond. Er bestaat geen aanleiding voor het toekennen van schadevergoeding.