1. Ontstaan en loop van het geschil
1.1. De Minister van Justitie, thans de Minister voor Immigratie en Asiel, hierna verweerder, heeft op 23 juni 2010 aan eiser de maatregel van bewaring opgelegd. Eerdere beroepen tegen de toepassing en tenuitvoerlegging van de maatregel zijn, laatstelijk bij uitspraak van 13 oktober 2010, ongegrond verklaard.
1.2. Eiser heeft tegen het voortduren van de bewaring op 23 december 2010 beroep ingesteld bij de rechtbank. Daarbij is tevens om schadevergoeding verzocht.
1.3. Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken - daaronder begrepen de inlichtingen met betrekking tot de (voortgang van de voorbereiding van de) verwijdering van eiser - aan de rechtbank en aan eiser toegestuurd.
1.4. Het beroep is behandeld ter openbare zitting van de rechtbank van 3 januari 2011. Eiser is aldaar vertegenwoordigd door mr. T.H. Meeuwis, die als waarnemer optreedt voor eisers gemachtigde. Voor verweerder is als gemachtigde verschenen mr. A. van de Burgt. Het onderzoek is ter zitting gesloten.
2. Rechtsoverwegingen
2.1. Eiser is op 23 juni 2010 op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, Vw 2000 in bewaring gesteld. Aan eiser is op 20 december 2010 een “Besluit inzake de verlenging van de bewaringstermijn” (hierna: verlengingsbeslissing) uitgereikt. Hierin staat onder meer vermeld dat deze beschikking betrekking heeft op de verlenging van de bewaringsmaatregel van eiser. Gelet op het bepaalde in artikel 15, vijfde en zesde lid, van de Richtlijn 2008/115/EG (Terugkeerrichtlijn) ziet verweerder aanleiding om de termijn van bewaring met 12 maanden te verlengen, ingaande 23 december 2010. Hieraan is ten grondslag gelegd dat bij het opleggen van de maatregel is gebleken dat eiser niet beschikt over een (geldig) document voor grensoverschrijding, dat in verband met het ontbreken van een geldig document voor grensoverschrijding verweerder op 11 januari 2010 aan de diplomatieke vertegenwoordiging heeft verzocht aan eiser een (vervangend) reisdocument te verstrekken, dat verweerder tot op heden nog geen reactie van de diplomatieke vertegenwoordiging heeft ontvangen, dat eiser onvoldoende medewerking heeft verleend aan de vaststelling van zijn identiteit en nationaliteit dan wel zijn vertrek en dat eiser een ongewenst verklaarde vreemdeling als bedoeld in artikel 67 Vw 2000 is.
2.2. Ter zitting heeft eiser zich primair op het standpunt gesteld dat de verlengingsbeslissing prematuur is genomen wegens het verstrijken van de implementatietermijn van de Terugkeerrichtlijn op 24 december 2010. De verlenging van de bewaringstermijn ontbeert derhalve een wettelijke basis aangezien er geen sprake is van terugwerkende kracht. Subsidiair is eiser van mening dat bij het nemen van de verlengingsbeslissing de Terugkeerrichtlijn niet goed in acht is genomen. Volgens de Terugkeerrichtlijn kunnen EU-lidstaten de bewaringstermijn van zes maanden slechts in beperkte mate en ten hoogste met nog eens twaalf maanden verlengen indien de verwijdering meer tijd zal vergen omdat de betrokken onderdaan van een derde land niet meewerkt of de nodige documentatie uit derde landen op zich laat wachten. Eiser heeft reeds op 5 juli 2010 te kennen gegeven terug te willen naar Algerije, althans Nederland vrijwillig te willen verlaten. De Terugkeerrichtlijn bepaalt dat in een terugkeerbesluit een passende termijn voor vrijwillig vertrek wordt vastgesteld. In het geval van eiser kan de bewaring dus worden opgeheven en kan een meldplicht worden opgelegd.
De maatregel van bewaring is thans meer dan zes maanden geleden opgelegd en er wordt al bijna twaalf maanden gewacht op de nodige documentatie uit derde landen, terwijl eiser toch zijn medewerking verleent (bij onder andere presentaties en een taalanalyse). Nu eiser meer dan elf jaren in Nederland verblijft, is het onwaarschijnlijk dat enig land hem nog terug wil. Dit impliceert dat de verlenging van de bewaringstermijn met twaalf maanden in strijd is met artikel 15, lid 6, Terugkeerrichtlijn.
Door eiser wordt geconcludeerd tot het opheffen van de vreemdelingenbewaring en het toekennen van een passende schadevergoeding, althans tot het bieden van een termijn voor vrijwillig vertrek uit Nederland, eventueel gebonden aan voorwaarden.
2.3. Verweerder heeft ter zitting gesteld dat de bevoegdheid tot het nemen van de verlengingsbeslissing gebaseerd is op artikel 59 Vw 2000. Dit artikel staat een richtlijnconforme toepassing toe. De bevoegdheid tot het al dan niet opheffen van de bewaring bestaat reeds (artikel 5.3 Voorschrift Vreemdelingen). De verlengingsbeslissing is niet prematuur genomen. De strekking van de verlengingsbeslissing is dat de maatregel niet wordt opgeheven. Artikel 15, zesde lid, Terugkeerrichtlijn schrijft niet voor dat deze situatie in een besluit wordt vastgelegd. Dat dit toch is gebeurd – voor het verstrijken van de implementatietermijn – maakt dit niet anders. Er is geen verplichting om dit te doen. Verweerder is van mening dat eiser niet heeft meegewerkt en niets heeft gedaan in het kader van zijn verwijdering. Hierbij wordt door verweerder opgemerkt dat eiser op 28 mei 2010 bij het consulaat heeft gepoogd te ontsnappen. De verlengingsbeslissing is op de juiste wijze gemotiveerd. Eiser is op 6 april 2004 ongewenst verklaard. In verband met het gevaar voor de openbare orde kan van het bieden van een termijn voor vrijwillig vertrek aan eiser geen sprake zijn. Medewerking is in de situatie van eiser niet aan de orde zodat er geen aanleiding is om een lichter middel toe te passen.
2.4. In deze procedure dient op grond van de beroepsgronden te worden beoordeeld of de voortduring van de maatregel van bewaring niet in strijd is met de wet en of de voortduring van de maatregel bij afweging van de betrokken belangen in redelijkheid gerechtvaardigd is.
2.5. Een richtlijn richt zich in beginsel tot de lidstaten. Richtlijnen dienen, om hun volle werking in de nationale rechtsorde te kunnen krijgen, door middel van nationale uitvoeringswetgeving in die rechtsorde te worden omgezet. Volgens vaste rechtspraak van het (voormalige) Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen kunnen, in alle gevallen waarin de bepalingen van een richtlijn inhoudelijk gezien onvoorwaardelijk en voldoende nauwkeurig zijn dan wel rechten vastleggen die particulieren tegenover de staat kunnen doen gelden, justitiabelen zich voor de nationale rechter op die bepalingen beroepen tegenover de staat, wanneer deze hetzij verzuimd heeft de richtlijn binnen de termijn in nationaal recht om te zetten, hetzij dit op onjuiste wijze heeft gedaan.
2.6. Op 24 december 2010 is de implementatietermijn voor de Terugkeerrichtlijn verstreken. Niet in geschil is dat deze richtlijn tot op heden niet in de nationale wetgeving is geïmplementeerd. Verder is eiser een onderdaan van een derde land, althans geen burger van de Europese Unie, die illegaal verblijft in Nederland. Ook anderszins is er geen reden de Terugkeerrichtlijn hier niet van toepassing te achten. Voor zover hier aan de orde, zal de rechtbank daarom de rechtmatigheid van het voortduren van de maatregel van bewaring direct toetsen aan de Terugkeerrichtlijn, waarbij voor zover nodig de nationale wetgeving richtlijnconform wordt uitgelegd of buiten toepassing wordt gelaten.
2.7. Op grond van artikel 15, eerste lid, Terugkeerrichtlijn, kunnen lidstaten, tenzij in een bepaald geval andere afdoende maar minder dwingende maatregelen doeltreffend kunnen worden toegepast, de onderdaan van een derde land jegens wie een terugkeerprocedure loopt alleen in bewaring houden om zijn terugkeer voor te bereiden en/of om de verwijderingsprocedure uit te voeren, met name indien:
a) er risico op onderduiken bestaat, of
b) de betrokken onderdaan van een derde land de voorbereiding van de terugkeer of de verwijderingsprocedure ontwijkt of belemmert.
De bewaring is zo kort mogelijk en duurt niet langer dan de voortvarend uitgevoerde voorbereiding van de verwijdering.
Op grond van het tweede lid van dit artikel, voor zover hier van belang, wordt de betrokken onderdaan van een derde land, als zijn bewaring niet rechtmatig is, onmiddellijk vrijgelaten. Op grond van artikel 15, vierde lid, Terugkeerrichtlijn is de bewaring, indien blijkt dat er omwille van juridische of andere overwegingen geen redelijk vooruitzicht meer op verwijdering is of dat de in het eerste lid bedoelde omstandigheden zich niet meer voordoen, niet langer gerechtvaardigd en wordt de betrokkene onmiddellijk vrijgelaten.
Op grond van artikel 15, vijfde lid, Terugkeerrichtlijn wordt de bewaring gehandhaafd zolang de in het eerste lid bedoelde omstandigheden zich voordoen en zij noodzakelijk is om een geslaagde verwijdering te garanderen. Iedere lidstaat stelt een maximale bewaringsduur vast die niet meer dan zes maanden mag bedragen.
Op grond van artikel 15, zesde lid, Terugkeerrichtlijn kunnen de lidstaten de in het vijfde lid bedoelde termijn overeenkomstig nationale wetgeving slechts in beperkte mate en ten hoogste met nog eens twaalf maanden verlengen indien de verwijdering, alle redelijke inspanningen ten spijt, wellicht meer tijd zal vergen, omdat de betrokken onderdaan van een derde land niet meewerkt of de nodige documentatie uit derde land op zich laat wachten.
2.8. Naar het oordeel van de rechtbank bevatten artikel 15, vijfde en zesde lid, Terugkeerrichtlijn onvoorwaardelijke en nauwkeurig bepaalde normen over de maximale duur van de vreemdelingenbewaring, zodat deze artikelleden vanaf 24 december 2010 door eiser kunnen worden ingeroepen tegenover verweerder.
2.9. De rechtbank volgt eiser niet in het ter zitting gevoerde betoog dat de verlenging van de bewaringstermijn een wettelijke basis ontbeert. De rechtbank overweegt hiertoe dat artikel 59 Vw 2000 geen maximale duur aan de bewaring stelt. Wel dient er op grond van dat artikel steeds een beoordeling en een belangenafweging plaats te vinden, die leiden tot de beslissing of de bewaring rechtmatig kan voortduren dan wel dient te worden opgeheven. Door de directe werking van de Terugkeerrichtlijn wordt, gezien het bepaalde in artikel 15, vijfde en zesde lid, van deze richtlijn, een maximale duur aan de bewaring gesteld. Hoewel de Terugkeerrichtlijn tot op heden niet in de nationale wetgeving is geïmplementeerd, dient artikel 59 Vw 2000 conform deze richtlijn te worden uitgelegd en toegepast. Dit heeft tot gevolg dat een bewaring op grond van artikel 59 Vw 2000 maximaal 18 maanden rechtmatig kan voortduren, waarbij na zes maanden een afweging moet worden gemaakt of verlenging in het licht van artikel 15, zesde lid, Terugkeerrichtlijn gerechtvaardigd is. De beslissing om de bewaring van eiser te verlengen vindt naar het oordeel van de rechtbank dan ook zijn wettelijke basis in artikel 59 Vw 2000. De beroepsgrond slaagt niet.
2.10. Het “besluit inzake de verlenging van de bewaringstermijn” is naar het oordeel van de rechtbank niet gericht op enig rechtsgevolg nu aan de aan eiser opgelegde bewaring geen termijn was gebonden en deze dus ook zonder verlengingsbeslissing was blijven voortduren. De verlengingsbeslissing is dan ook niet aan te merken als een besluit in de zin van artikel 1:3 van de Algemene wet bestuursrecht. De door verweerder genomen verlengingsbeslissing merkt de rechtbank aan als de standpuntbepaling van verweerder dat het langer dan zes maanden in bewaring houden naar zijn mening in dit concrete geval gerechtvaardigd is. Geen rechtsregel verzet zich er voorts tegen dat verweerder tot deze standpuntbepaling is gekomen alvorens de implementatietermijn van de Terugkeerrichtlijn was verstreken.
2.11. Eiser heeft voorts een beroep gedaan op artikel 15, zesde lid, Terugkeerrichtlijn en daartoe aangevoerd dat hij te kennen heeft gegeven terug te willen naar Algerije, althans Nederland vrijwillig te willen verlaten. Deze beroepsgrond faalt. Op grond van artikel 15, zesde lid, Terugkeerrichtlijn kunnen de lidstaten de bewaringstermijn verlengen onder andere indien de verwijdering, alle redelijke inspanningen ten spijt, wellicht meer tijd zal vergen, omdat de betrokken onderdaan van een derde land niet meewerkt. In het vertrekgesprek, gehouden op 15 oktober 2010, heeft eiser laten weten dat hij geen contact met de consul heeft gehad. In het vertrekgesprek, gehouden op 10 november 2010, heeft eiser verklaard: “Ik kan niets doen. Ik heb alles al zo vaak verteld. Contact opnemen met de consul heeft geen zin.” In het vertrekgesprek, gehouden op 3 december 2010, heeft eiser laten weten dat hij tien dagen geleden contact heeft opgenomen met de consul van Marokko in Den Bosch en dat de consul heeft gezegd dat hij niets kan doen. Eiser liet weten dat hij geen documenten heeft, dat hij geen familie heeft en dat hij geen contact heeft met zijn land van herkomst. Op grond van het vorenstaande overweegt de rechtbank dat niet gezegd kan worden dat eiser medewerking verleent.
2.12. De rechtbank zal voorts toetsen – voor zover door de vreemdeling is aangevoerd – of er (nog) een redelijk vooruitzicht op verwijdering is. Hierbij wordt als uitgangspunt genomen dat deze beoordeling plaatsvindt vanaf het laatste moment waarop de rechtmatigheid van het voortduren van de bewaring is onderzocht, te weten het sluiten van het onderzoek voorafgaande aan de meest recente uitspraak. In het geval van eiser was dit op 13 oktober 2010.
2.13. Voor zover eiser heeft beoogd te betogen dat er geen zicht op uitzetting is, nu hij medewerking verleent en al meer dan elf jaren in Nederland verblijft, overweegt de rechtbank als volgt. Verweerder heeft een LP-aanvraag naar de diplomatieke vertegenwoordiging van Marokko verzonden op 11 januari 2010. Sinds 13 oktober 2010 is op 4 november 2010, 24 november 2010 en 15 december 2010 schriftelijk gerappelleerd bij de diplomatieke vertegenwoordiging. Nu de LP-aanvraag nog in behandeling is, ziet de rechtbank geen grond voor het oordeel dat thans het zicht op uitzetting ontbreekt. De duur van het verblijf van eiser in Nederland kan hier niet aan af doen.
2.14. Anders dan door eiser is gesteld, is de rechtbank van oordeel dat verweerder niet gehouden was eiser een passende termijn voor vrijwillig vertrek, zoals bedoeld in artikel 7 Terugkeerrichtlijn, te bieden. Op het moment dat aan eiser de maatregel van bewaring werd opgelegd – te weten 23 juni 2010 – was de eerdergenoemde implementatietermijn van de Terugkeerrichtlijn niet verstreken en was verweerder niet gehouden te handelen in overeenstemming met deze richtlijn.
2.15. De maatregel van bewaring is niet in strijd met de Vw 2000. Ook bestaat er geen aanleiding voor het oordeel dat, bij afweging van de betrokken belangen, de maatregel in redelijkheid niet gerechtvaardigd is. Verweerder heeft geen lichter middel aangewezen hoeven achten, reeds nu eiser bij zijn presentatie bij het consulaat een poging heeft ondernomen te ontsnappen.
2.16. Het beroep is ongegrond. Er bestaat geen aanleiding voor het toekennen van schadevergoeding.
3. Beslissing
De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.